Inhoudsopgave
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
Artikel 7 Algemene wijzigingsregels
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
|
plan |
|
het Bestemmingsplan Aldeboarn – Partiële herziening woningbouw Prikwei-West met identificatienummer NL.IMRO.0074.PHBPNaldeboarn-VG01 van de gemeente Heerenveen; |
|
|
|
bestemmingsplan |
|
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels; |
|
|
|
aanduiding |
|
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; |
|
|
|
aanduidingsgrens |
|
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; |
|
|
|
aan huis verbonden bedrijf |
|
het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van een ambtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende bouwwerken past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate blijft behouden; |
|
|
|
aan huis verbonden beroep |
|
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; |
|
|
|
bebouwing |
|
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde; |
|
|
|
bestemmingsgrens |
|
de grens van een bestemmingsvlak; |
|
|
|
bestemmingsvlak |
|
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; |
|
|
|
bijbehorend bouwwerk |
|
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak; |
|
|
|
bouwen |
|
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk; |
|
|
|
bouwgrens |
|
de grens van een bouwvlak; |
|
|
|
bouwperceel |
|
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; |
|
|
|
bouwperceelgrens |
|
de grens van een bouwperceel; |
|
|
|
bouwvlak |
|
een op de plankaart aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten; |
|
|
|
bouwwerk |
|
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden; |
|
|
|
bouwlaag |
|
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van de onderbouw en de zolder; |
|
|
|
bouwvlakgrens |
|
een op de plankaart aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak; |
|
|
|
eerste bouwlaag |
|
de bouwlaag op de begane grond; |
|
|
|
eerste verdieping |
|
een tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen; |
|
|
|
erf |
|
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijke opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden; |
|
|
|
gebouw |
|
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; |
|
|
|
halfvrijstaande woning |
|
een woning van het type twee aaneen gebouwd; |
|
|
|
hoofdgebouw |
|
een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is; |
|
|
|
peil |
|
|
|
|
|
plankaart |
|
|
|
|
|
voorgevel |
|
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel; |
|
|
|
wijziging |
|
een wijziging als bedoeld in 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening; |
|
|
|
woning |
|
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden; |
|
|
|
woonhuis |
|
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat. |
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Gebouwen en bouwwerken
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
|
de dakhelling: |
|
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; |
|
|
|
de goothoogte van een bouwwerk: |
|
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; |
|
|
|
de inhoud van een bouwwerk: |
|
tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; |
|
|
|
de (bouw)hoogte van een bouwwerk: |
|
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; |
|
|
|
de oppervlakte van een bouwwerk: |
|
de buitenwerks gemeten oppervlakte, bovengrondse bouwonderdelen vanaf 1 m boven peil meegerekend; |
|
|
|
de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel: |
|
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk |
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.3 Maatvoering
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
-
voor lengten in meters (m);
-
voor oppervlakten in vierkante meters (m2);
-
voor inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
-
voor verhoudingen in procenten (%);
-
voor hoeken/hellingen in graden (o).
2.4 Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
-
water - niet zijnde insteekhavens - en voorzieningen voor de waterhuishouding, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘water’ in ieder geval als watergang worden ingericht,
met daarbij bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouw zijnde, erven, parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de voor ‘Tuin’ aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat:
-
indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg of water gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen;
-
in overige gevallen de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regel in:
-
3.2.1 onder a voor het bouwen van een visueel open erfafscheiding met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m, indien sprake is van een hoeksituatie met twee voorgevelrooilijnen dan wel indien de gronden grenzen aan openbaar groen;
-
3.2.1 onder b voor het verhogen van de bouwhoogte tot ten hoogste
3 m, mits de noodzaak voor afschermende en beschermende werking is aangetoond.
3.3.2 Afwegingskader
De in 3.3.1 genoemde omgevingsvergunningen worden slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
de externe veiligheid;
-
de verkeersveiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wegen en straten, voet- en fietspaden;
-
parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
-
waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en waterlopen.
De bestemming voorziet, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
4.2.1 Gebouwen
Voor gebouwen geldt dat er geen gebouwen mogen worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in vrijstaande en halfvrijstaande woningen met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven.
5.2 Bouwregels
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
5.2.1 Hoofdgebouwen
Voor hoofdgebouwen geldt dat:
-
een hoofdgebouw uitsluitend binnen een bouwvlak mag worden gebouwd;
-
een woonhuis vrijstaand mag worden gebouwd;
-
ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden” het maximum aantal woningen per bouwvlak is aangegeven;
-
ter plaatse van de aanduiding “maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)” de maximale goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de aangegeven goot- en bouwhoogte;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder mag bedragen dan:
-
bij vrijstaande woningen: 3 m;
-
bij half vrijstaande woningen, aan de niet aangebouwde zijde: 3 m.
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerken geldt dat:
-
de afstand achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet minder dan 3 m mag bedragen;
-
de afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 1 m mag bedragen; bij gezamenlijk initiatief mag de afstand 0 m bedragen;
-
de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per woning niet meer mag bedragen dan 50 m2, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte nimmer meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het woonhuis en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw;
-
de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk ten hoogste
5 m mag bedragen; -
de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan de hoogte van het hoofdgebouw verminderd met 1 m tot een maximale bouwhoogte van ten hoogste 7 m;
-
de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat:
-
indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen;
-
in overige gevallen de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering en de toegankelijkheid van de bebouwing ten behoeve van de bevordering van een goede externe veiligheid.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regel in:
-
5.2.2 onder b en toestaan dat - indien de perceelsgrens niet is gelegen aan de openbare weg/ruimte - de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens wordt verkleind tot 0 m;
-
5.2.3 onder b en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot tot 3 m.
5.4.2 Afwegingskader
De in 5.4.1 genoemde omgevingsvergunningen worden slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
externe veiligheid;
-
de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het recreatieve gebruik van woningen en het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor doeleinden van zelfstandige bewoning en voor recreatief gebruik.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regel in:
-
5.1 ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of aan huis verbonden bedrijf, mits de activiteiten uitsluitend worden uitgeoefend binnen de woning en/of aangebouwde bijbehorende bouwwerken waarbij tevens de volgende regels in acht worden genomen:
-
het bebouwingspercentage ten behoeve van het aan huis verbonden beroep of bedrijf mag niet meer bedragen dan 30% van de totaal op het bouwperceel toegestane bebouwde oppervlakte;
-
de woning blijft voldoen aan de bepalingen ingevolge of krachtens de Woningwet;
-
het gebruik de woonfunctie ondersteunt; dat wil zeggen dat de gebruiker van de woning ook de beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteit ontplooit;
-
geen personeel is toegelaten;
-
het gebruik mag geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren en mag ook geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, waarbij geldt dat het geen activiteit mag zijn waarvoor een milieuvergunning verplicht is of industriële handelingen inhouden;
-
het onbebouwde deel van het bouwperceel mag niet worden gebruikt voor de activiteiten en voor parkeren; buitenopslag is niet toegestaan;
-
detailhandel mag niet plaatsvinden tenzij het gaat om een beperkte verkoop als ondergeschikte nevenactiviteit dat direct verband houdt met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
-
het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de verkeersafwikkeling, verkeersveiligheid en de parkeerbalans;
-
reclameborden met een maximale omvang van 0,50 m2 zijn toegestaan.
5.6.2 Afwegingskader
De in 5.6.1 genoemde omgevingsvergunningen worden slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;de externe veiligheid;
-
de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
6.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik, strijdig met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting.
6.2 Toegestaan gebruik
Onder een gebruik, strijdig met de bestemming wordt niet verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, vrijmarkten, dagmarkten, snuffelmarkten, evenementen, festivi-teiten, manifestaties en horecaterreinen, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning vrijstelling of ontheffing is verleend.
Artikel 7 Algemene wijzigingsregels
7.1 Wijzigingsbevoegdheid
7.1.1 Wijziging
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en:
-
grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en van aanduidingen op de plankaart zodanig wijzigen, dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en de grenzen daarbij met niet meer dan 10 m worden verschoven;
-
de bestemmingsvlakken voorzien van nieuwe nadere aanduidingen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
ee milieusituatie;
-
de verkeersveiligheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de sociale veiligheid;
-
de externe veiligheid.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
-
de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
-
de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de -intensiteit daartoe aanleiding geven (geeft);
-
de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
-
de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
-
de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
-
de bestemmingsregels en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
-
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
-
gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
-
(hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;
-
de regels over de afstand van bijbehorende bouwwerken tot aan de voorgevel en het verlengde daarvan voor het bouwen van (hoek)erkers, mits de diepte van de (hoek)erker, gemeten uit de zijgevel, niet meer bedraagt dan 1,50 m;
-
de regels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.
8.2 Afwegingskader
De in 8.1 bedoelde omgevingsvergunningen worden slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting wordt gedaan aan:
-
de stedenbouwkundig kwaliteit van de omgeving;
-
het straat- en bebouwingsbeeld;
-
de woonsituatie;
-
de milieusituatie;
-
de externe veiligheid;
-
de verkeersveiligheid en de bereikbaarheid;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 9 Algemene procedureregels
9.1 Nadere eis
Voor een besluit tot nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
-
een ontwerpbesluit ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
-
de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
-
de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
-
burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daarover mede.
Artikel 10 Overige regels
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning en afwijkt van dit plan, mag mits deze afwijkingen naar de aard en omvang niet worden vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
-
na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning geschiedt binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.2 Omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van 11.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 10.1 met maximaal 10%.
11.3 Uitzondering
Het bepaalde in 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.4 Gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
11.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met dit plan strijdige gebruik te veranderen of te laten veranderen in een ander met dit plan strijdig gebruik, tenzij door de verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik als bedoeld in 11.4 na de inwerkingtreding van dit plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik te hervatten of te laten hervatten.
11.6 Uitzondering
De regel in artikel 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat al in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Aldeboarn – Partiële herziening woningbouw Prikwei-West.