Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Rijndijk 10 Westervoort
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0293.BPRijndijk10-VS01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan
het bestemmingsplan ‘Rijndijk 10 Westervoort’ met identificatienummer NL.IMRO.0293.BPRijndijk10-VS01van de gemeente Westervoort.
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
 
1.3 aan huis verbonden bedrijf
een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen vanproducten en/of het leveren van diensten, door de bewoner van de woning, en dat niet krachtens een milieuwetvergunning- of meldingplichtig is.
 
1.4 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, vastgesteldtechnisch of kunstzinnig gebied,dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate dewoonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemmingis.
 
1.5 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat,welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aanhet hoofdgebouw.
 
1.6 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels wordengesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.8 aanduidingsvlak
een op de plankaart aangegeven vlak met eenzelfde aanduiding, begrensd door een aanduidingsgrens.
 
1.9 afwijking
een afwijking als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening.
 
1.10 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houdenvan dieren, met uitzondering van een paardenfokkerij, een paarden- of ponyhouderij, een pelsdierfokkerij of eenintensieve veehouderij.
 
1.11 ander-werk
een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.
 
1.12 andere geluidsgevoelige gebouwen
gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
 
1.13 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.
 
1.14 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.
 
1.15 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.16 bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van (een deel van) het bouwvlak aangeeft, dat maximaal magworden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
 
1.17 bed & breakfast
het verstrekken van logies met ontbijt binnen de bestaande (bedrijfs-) woning of het hoofdgebouw.
 
1.18 bedrijf
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installerenen/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroependaaronder niet begrepen.
 
1.19 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
 
1.20 bedrijfsmatige exploitatie
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer c.q. exploitatie.
 
1.21 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusiefopslag- en administratieruimten en dergelijke.
 
1.22 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon,wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
 
1.23 bestaand
bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan bestaat of wordtgebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor deaanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het vastgesteld van het plan bestaat, tenzij in deregels anders is bepaald.
 
1.24 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.25 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.26 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouwverbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
1.27 bijgebouw
een op zich zelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van hethoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
 
1.28 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.29 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
 
1.30 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren ofbalklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
 
1.31 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels van een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing istoegelaten.
 
1.32 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
 
1.33 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen enbouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.34 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.35 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren vangoederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening vaneen beroeps- of bedrijfsactiviteit.
 
1.36 dienstverlening
het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, met of zonderrechtstreeks contact met het publiek.
 
1.37 ecologische waarden
aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren denatuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water enlucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.
 
1.38 eerste bouwlaag
de bouwlaag op de begane grond.
 
1.39 erf
al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht isingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
 
1.40 erker
een uitbouw van het hoofdgebouw met de omvang en uitstraling van een uitgebouwd venster, veelal gelegen voor hetverlengde van de voorgevel.
 
1.41 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van pornoerotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
 
1.42 extensieve (dag)recreatie
recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen,zwemmen en vissen.
 
1.43 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimtevormt.
 
1.44 gebruiken
gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.
 
1.45 grondgebonden agrarisch bedrijf
agrarisch bedrijf dat gericht is op het ontwikkelen van activiteiten waarbij de productie voor meer dan 50 procentafhankelijk is van het producerend vermogen van de grond waarover het bedrijf in de omgeving van debedrijfsgebouwen kan beschikken.
 
1.46 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende oftoekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet opdie bestemming het belangrijkste is.
 
1.47 kas
een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaalten behoeve van het kweken van vruchten, groenten, bloemen en/of planten.
 
1.48 kwetsbaar object
woningen, niet zijnde woningen als bedoeld bij de definitie voor beperkt kwetsbare objecten, onder 1.24;
gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, ziekenof gehandicapten, zoals:
ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;scholen;
gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object;
complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per winkel, voor zover in diecomplexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdereaaneengesloten dagen.
 
1.49 landschappelijke waarden
de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/ofgeomorfologisch opzicht.
 
1.50 maatvoeringsgrens
de grens van een maatvoeringsvlak.
 
1.51 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaaldebouwwerken eenzelfde maatvoering geldt.
 
1.52 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening.
 
1.53 natuurwaarden
de aan een gebied eigen zijnde ecologische waarden.
 
1.54 nevenactiviteit
een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2), omzet (€) als de effecten op het woon- enleefklimaat.
 
1.55 normaal onderhoud, gebruik en beheer
een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objectenop ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.
 
1.56 niet - grondgebonden veehouderijbedrijf
een veehouderijbedrijf waarvan de agrarische productie voor het grootste deel afkomstig is uit de niet -grondgebonden veehouderijtak(ken).
 
1.57 niet - grondgebonden veehouderijtak
onderdeel van een agrarisch bedrijf dat beschikt over onvoldoende cultuurgrond om de dieren op het eigen bedrijf inde omgeving van de bedrijfsgebouwen voor meer dan 50 procent van het benodigde voer te voorzien.
 
1.58 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
 
1.59 onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 m boven hetpeil is gelegen.
 
1.60 oprit
het gedeelte van het bouwperceel voor het bereiken van de bij het bouwperceel behorende garage en / of carport en /of andere bij de desbetreffende bestemming behorende gebouwen waar verkeer over rijdt. Een oprit is altijd directbereikbaar vanaf de openbare weg.
 
1.61 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.62 overkapping
een bouwwerk op het bouwperceel van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van hetgebouw of de standplaats dan wel ten dienste van de ter plaatse toegestane activiteit en dat, voor zover gebouwd vóór(het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zovergebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaaltwee tot de constructie behoren.
 
1.63 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaammet de aarde is verbonden.
 
1.64 peil
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van diehoofdtoegang;
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte vandie hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waarhet water grenst aan het vaste land.
 
1.65 permanente bewoning
bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte alshoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats.
 
1.66 plattelandswoning
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning die -naast het gebruik als bedrijfswoning voor het agrarisch bedrijfwaarbij de woning behoort- tevens mag worden gebruikt voor bewoning als burgerwoning door derden, en die nietwordt beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf.
 
1.67 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.68 recreatieve bewoning
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie.
 
1.69 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vormkan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan hethoofdgebouw.
 
1.70 uitvoeren
uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.
 
1.71 uitwerking
een uitwerking als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder b van de Wet ruimtelijke ordening.
 
1.72 verbeelding
de analoge en digitale voorstelling van de in het plan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.
 
1.73 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weggekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.
 
1.74 wijziging
een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening.
 
1.75 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
 
1.76 zorgwoning
een woning die gekoppeld is aan een zorgfunctie ten behoeve van de bewoner(s) met een zekere zorgbehoefte.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
 
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering vanondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellenbouwonderdelen.
 
2.3 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellenconstructiedeel.
 
2.5 de hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
 
2.6 de horizontale diepte van een gebouw
de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
 
2.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren)en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op hetgemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.9 de oppervlakte van een overkapping
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau vanhet afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
 
2.10 overige bepalingen
bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten,pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels,balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan1m bedraagt.
2 Bestemmingsregels
   
Artikel 3 Agrarisch met waarden
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;
  2. bestaande bedrijfswoningen;
  3. een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding ‘plattelandswoning’;
  4. extensieve (dag)recreatie;
  5. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van, natuur- en landschapswaarden en/of ecologische waarden en/of geomorfologische waarden;
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en (fiets)paden, parkeervoorzieningen,groenvoorzieningen, water en (nuts)voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven en daarmee naar aarden omvang vergelijkbaar gebouwen en voorzieningen.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen, kassen en bedrijfs- en plattelandswoningen
Bedrijfsgebouwen, kassen en bedrijfs- en plattelandswoningen voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. bouwhoogte bedrijfsgebouwen maximaal 10 m;
  3. bouwhoogte kassen maximaal 4 m;
  4. oppervlakte kassen maximaal 200 m2;
  5. inhoud van een bedrijfswoning of plattelandswoning maximaal 700 m3.
 
3.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning of plattelandswoning voldoen aan de volgendekenmerken:
  1. gezamenlijke oppervlakte per woning maximaal 50 m2;
  2. goothoogte maximaal 3 m dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m;
  3. bouwhoogte maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw - 2 m, waarbij geldt dat de bouwhoogte in ieder geval 3 m mag bedragen en maximaal 6 m mag bedragen, en waarbij geldt dat indien tot:
    1. 1 m uit de perceelsgrens wordt gebouwd, de maximum bouwhoogte 4 m mag bedragen;
    2. 2 m uit de perceelsgrens wordt gebouwd, de maximum bouwhoogte 5 m mag bedragen.
 
3.2.3 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Bouwwerken geen gebouwen zijnde voldoen aan de volgende kenmerken:
  1. sleufsilo’s, silo’s en mestopslagplaatsen mogen niet buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. bouwhoogte erf- en terreinafscheidingen maximaal 2 m;
  3. bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde binnen het bouwvlak maximaal 15 m;
  4. bouwhoogte overige bouwwerken geen gebouwen zijnde buiten het bouwvlak maximaal 2 m.
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken bouwhoogte aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder c voor het verhogen van debouwhoogte tot maximaal 9 m.
 
3.3.2 Afwijken sleufsilo’s, silo’s en mestopslagplaatsen buiten het bouwvlak
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.3 onder a voor het bouwen vansleufsilo’s, silo’s en mestopslagplaatsen buiten het bouwvlak, mits:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van sleufsilo’s en mestopslagplaatsen buiten het bouwvlak per bedrijf maximaal 400 m2 bedraagt;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden, waaronder natuur- en landschapswaarden en/of ecologische waarden en/of geomorfologische waarden;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  4. de bouwhoogte maximaal bedraagt:
    1. sleufsilo’s en mestopslagplaatsen 2 m;
    2. silo’s 6 m.
 
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Omgevingsvergunningplichtige werken
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 3.1 bedoelde gronden de volgendewerken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  2. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  3. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  4. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  6. het scheuren van grasland.
 
3.4.2 Uitzonderingen
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.4.1 is nodig voor:
  1. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  2. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
  3. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd binnen het bouwvlak
Artikel 4 Waarde – Archeologie
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen,mede bestemd voor de bescherming van de verwachtte en reeds vastgestelde archeologische waarden.
 
4.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en / of eenomgevingsvergunning voor het bouwen
4.2.1 Vergunningplicht
Het is toegestaan om een bodemingreep uit te (laten) voeren. Hierbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding:
  1. 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachting' (swr-2) bodemingrepen groter dan 200 m² en dieper dan 40 cm;
  2. 'specifieke vorm van waarde - middelmatige archeologische verwachting' (swr-3) bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 40 cm;
alleen zijn toegestaan indien een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders voor het uitvoeren van eenwerk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en / of een omgevingsvergunning voor het bouwen is verkregen.Deze regeling geldt ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijndebestemmingen.
 
4.2.2 Verlenen van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden en / of een omgevingsvergunning voor het bouwen
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en / of eenomgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 4.2.1 genoemde werken enwerkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot eenverstoring van archeologisch materiaal danwel dat de verstoring ervan redelijk is in relatie tot het belang van de teverrichten werken en het archeologische belang daarbij voldoende is gewaarborgd.
 
4.2.3 Onderbouwing van de aanvraag
Om de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of vanwerkzaamheden en / of een omgevingsvergunning voor het bouwen goed te kunnen beoordelen kan het noodzakelijkzijn dat een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraagworden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
 
4.2.4 Verbinding van voorschriften
Aan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en / ofeen omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
 
4.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening hetbestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de gebieden waar de aanduidingen als genoemd in artikel 4.2.1 betrekking op hebben te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is; of
  2. de oppervlaktes en / of de dieptes als genoemd in artikel 4.2.1 te veranderen en / of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels
 
6.1 Goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die inovereenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels inhoofdstuk 2van deze regels is toegestaan, gelden die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijkingdaarvan als maximaal toegestaan.
 
6.2 Afstand van bouwwerken
In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die inovereenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels inhoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.
 
6.3 Bebouwingspercentage
In die gevallen dat een bestaand bebouwingspercentage, dat in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet totstand is gekomen, meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt datbebouwingspercentage in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:
  1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud.
 
7.2 Woningen
Nieuwe bedrijfs- en / of (boven)woningen zijn alléén toegestaan indien dat elders in deze regels nadrukkelijk wordtbepaald.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
8.1 Algemene afwijkingen
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages enafstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten,oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan totmaximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt vandoelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  3. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve vankunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroottot maximaal 40 m met dien verstande dat deze omgevingsvergunning uitsluitend mag worden verleend opgronden behorende bij de bestemmingen 'Agrarisch met waarden ', 'Groen' en 'Verkeer';
  4. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal10 m.
 
8.2 Voorwaarden verlenen omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1 kan slechts worden verleend, mits:
  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.
 
Artikel 9 Overige regels
 
9.1 Parkeerregeling, laden en lossen
9.1.1 Parkeren auto's en fietsen
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, vernieuwen of uitbreiden van een gebouw en/of een omgevingsvergunning voor de verandering van het gebruik van een (bouw)perceel wordt slechts verleend indien is aangetoond dat wordt of zal worden voldaan aan de gemiddelde parkeernormen ten aanzien van auto's en fietsen zoals opgenomen in de 'Parkeernormennota Westervoort' zoals vastgesteld op 19 juni 2023 door de gemeenteraad, of diens rechtsopvolger. Dan wel, bij het ontbreken van gemeentelijk beleid, aan de14 gemiddelde parkeerkencijfers van de CROW Parkeerkencijfers 2018 (publicatie 381) of de meest recenteuitgave hiervan op moment van het indienen van de aanvraag;
  2. De benodigde parkeerplaatsen zoals bedoeld onder a. dienen te worden aangelegd en duurzaam in stand gehouden worden op eigen terrein of gronden die duurzaam daarvoor aangewend kunnen worden en welke direct aansluitend bij het gebouw/perceel zijn gelegen. Het niet voldoen aan deze voorwaarde is een vorm van strijdig gebruik van de bestemmingsomschrijving van de geldende enkelbestemming als opgenomen in het onderliggende bestemmingsplan.
 
9.1.2 Laden en lossen
  1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, vernieuwen of uitbreiden van een gebouw en/of een omgevingsvergunning voor de verandering van het gebruik van een (bouw)perceel wordt slechts verleend als is verzekerd dat er in een behoefte voor het laden en lossen van goederen wordt voorzien en daarbij ook inbegrepen de bijbehorende voorzieningen en manoeuvreerruimte zoals bepaald in de 'Parkeernormennota Westervoort' zoals vastgesteld op 19 juni 2023 door de gemeenteraad, of diens rechtsopvolger. Dan wel, bij het ontbreken van gemeentelijke beleid, aan de kaders van de meeste recente uitgave van de ASVV (uitgegeven door CROW).
  2. De benodigde laad- en losruimte zoals bedoeld onder a. dient te worden aangelegd en duurzaam in stand gehouden te worden op eigen terrein of gronden die duurzaam daarvoor aangewend kunnen worden en welke direct aansluitend bij het gebouw/perceel zijn gelegen. Het niet voldoen aan deze voorwaarde is een vorm van strijdig gebruik van de bestemmingsomschrijving van de geldende enkelbestemming als opgenomen in het onderliggende bestemmingsplan.
 
9.1.3 Afwijkingsregel
  1. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder artikel 9.1.1 en 9.1.2 indien:
    1. op andere wijze in de benodigde parkeer- of laad- en losruimte wordt voorzien, of;
    2. uit (parkeer)onderzoek blijkt dat voldoende parkeer- of laad- en losgelegenheid aanwezig is in het openbaar gebied, of;
    3. er door andere omstandigheden, mede verband houdende met de aard en omvang van de nieuwe functie of bouwwerk, zoals dubbelgebruik, aanwezigheidspercentages en fietsgebruik volstaan kan worden met een lagere norm.
  2. De afwijking zoals bedoeld onder a. is enkel mogelijk mits:
    1. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    2. bij de omgevingsvergunning het behoud van een stedenbouwkundige eenheid en de verkeersveiligheidsbelangen in acht worden genomen.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan welgebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aarden omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
 
10.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde in artikel 10.1.1 voor het vergroten van deinhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 10.1.1 met maximaal 10%.
 
10.1.3 Uitzondering
Artikel 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van hetplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen deovergangsbepalingen van dat plan.
 
10.2 Overgangsrecht gebruik
10.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan enhiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
10.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1 te veranderen of te latenveranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvangwordt verkleind.
 
10.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaarwordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
10.2.4 Uitzondering
Artikel 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldendebestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘Rijndijk 10, Westervoort