Plan: | Paraplubestemmingsplan kleinschalige opwekking windenergie |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0297.BGBBP20210014-VS01 |
Het voorliggende paraplubestemmingsplan heeft betrekking op het toestaan van kleinschalige windturbines (maximale ashoogte twintig meter) in de gemeente Zaltbommel. De aanleiding voor het opstellen van dit paraplubestemmingsplan is dat de regels van de bestemmingsplannen in de gemeente op dit moment geen kleinschalige windturbines tot twintig meter toelaten of kleinschalige windturbines wel mogelijk maken maar tot een lagere hoogte. Dat terwijl er in de gemeente wel de wens bestaat om dergelijke kleinschalige initiatieven voor hernieuwbare energie te realiseren bij (agrarische) bedrijven. De gemeente Zaltbommel wil in deze behoefte voorzien en de reeds bestaande regelingen gelijktrekken. Ook sluit het daarmee aan bij het 'Zon- en windbeleid' van de gemeente.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het bovenstaande door een vergunningstelsel in te richten. Wel moet daarvoor een initiatief aan een aantal voorwaarden voldoen. Het beleidskader 'Beleidsregel toetsingskader kleinschalige hernieuwbare energie' bevat deze voorwaarden.
Dit voorliggende bestemmingsplan voorziet in het planologisch mogelijk maken van de kleinschalige windturbines in het buitengebied van de gemeente Zaltbommel en op de bedrijventerreinen. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de wettelijke bevoegdheid om dit bestemmingsplan op te stellen.
Dit paraplubestemmingsplan heeft betrekking op een groot deel van het grondgebied van de gemeente Zaltbommel. De gronden waar dit bestemmingsplan zijn werking heeft, betreffen voornamelijk gronden die nu deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zaltbommel'. Ook maken de bestemmingsplannen voor de bedrijventerreinen deel uit van het plan. De regels bij dit paraplubestemmingsplan geven in Artikel 2 (Van toepassingsverklaring) aan op welke bestemmingsplannen dit paraplubestemmingsplan van toepassing is. In zijn totaliteit gaat het om de onderstaande plannen.
Naam bestemmingsplan | Identificatienummer | Datum vaststelling |
Zaltbommel, Bedrijventerreinen | NL.IMRO.0297.ZBMBP20130004-VS01 | 13 juni 2013 |
Buitengebied Zaltbommel | NL.IMRO.0297.BGBBP20130009-VS02 | 17 september 2014 |
Zaltbommel, De Wildeman | NL.IMRO.0297.ZBMBP20140009-VS02 | 22 januari 2015 |
Zaltbommel, Van Voordenpark | NL.IMRO.0297.ZBMBP20120026-VS02 | 9 juli 2015 |
Zaltbommel, De Wildeman II | NL.IMRO.0297.ZBMBP20160010-VS01 | 16 november 2017 |
Ten aanzien van het plangebied wordt opgemerkt dat dit paraplubestemmingsplan niet geldt ter plaatse van de gronden die deel uitmaken van het 'Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard', voorzover die deel uitmaken van de gemeente Zaltbommel. Behalve dat een bestemmingsplan een inpassingsplan niet zondermeer kan herzien, neemt de provincie Gelderland in het 'Reparatie Inpassingsplan Tuinbouw Bommelerwaard' ook een regeling op die de plaatsing van kleinschalige windturbines onder voorwaarden mogelijk maakt.
In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie en gemeente Zaltbommel. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op de ruimtelijke randvoorwaarden voor het al dan niet toestaan van kleinschalige windturbines. Hoofdstuk 4 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaat de Hoofdstuk 5 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Doordat het toetsingskader integraal als Bijlage 1 ('Beleidsregel toetsingskader kleinschalige hernieuwbare energie') is opgenomen wordt voor een uitleg en toelichting op de regels verwezen naar deze bijlagen.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI. Het gaat om het strategisch beleid, omdat de NOVI een visie is en de hoofdzaken bevat van het beleid voor de fysieke leefomgeving (artikel 3.2 Omgevingswet).
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het daarbij om 'omgevings-inclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
De NOVI geeft dus weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten worden gesteld bij de inrichting van Nederland en hoe keuzes worden gemaakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dit in samenhang plaatsvindt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en wordt gezorgd voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen er omheen. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Toetsing
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.
Op 9 juli 2014 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. Deze is sindsdien verschillende keren geactualiseerd. In die Omgevingsvisie zijn het Waterplan, het Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan, het Streekplan, het Milieuplan en de Reconstructieplannen herzien en samengebracht. Op 19 december 2018 hebben rovinciale staten het laatste actualisatieplan van de Omgevingsvisie vastgesteld (Omgevingsvisie Gaaf Gelderland).
De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:
Voor het opwekken, opslaan en transporteren van duurzame energie is ruimte nodig; veel ruimte. Duurzame ontwikkelingen zoals windturbines moeten een plek krijgen in het landschap van de provincie. Het behalen van de ambitie is anders niet mogelijk. De duurzaamheidsdoelstelling raakt de leefomgeving van alle inwoners van de provincie en kan botsen met sterke Gelderse kwaliteiten – zoals de natuur, het rivierenlandschap met haar uiterwaarden en het zicht op erfgoed. Tegelijkertijd ontbreekt het in de Gelderse steden vaak aan ruimte om duurzame alternatieven in te passen.
Tegelijkertijd speelt bij voorliggend plan ook het aspect landschap. De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap. Het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO) worden beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten. Dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities.
Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het uitgangspunt is dat in het GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan. In de GO is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De ecologische verbindingszones maken deel uit van de GO, evenals de weidevogelgebieden en de rustgebieden voor winterganzen.
Ter uitvoering van de bovenstaande visie omtrent duurzame energie en windenergie heeft de provincie gebieden aangewezen met meerdere doelen ten aanzien van wind. Ten aanzien van windenergie heeft de provincie Gelderland ten tijden van het schrijven van de omgevingsvisie alleen gedoeld op grootschalige windturbines. Dat wil zeggen: windturbines met een ashoogte van meer dan twintig meter. Dit bestemmingsplan met de bijbehorende beleidsregel voorziet in kleinschalige windturbines. Zo bezien heeft de omgevingsvisie geen invloed op het planvoornemen.
Wat betreft landschap geldt dat de provincie dat op verschillende manier beschermt. Onder andere door het GNN en de GO. Op voorhand bestaan in die zones echter geen directe belemmeringen voor kleinschalige windturbines. Wel kunnen aanvullende en beperkende voorwaarden worden gesteld aan initiatieven voor kleinschalige windturbines. Zo is in de 'Beleidsregel toesingskader kleinschalige hernieuwbare energie' opgenomen dat in het kader van landschap en ecologie aanvullende maatregelen nodig zijn. Ook kan de gemeente nadere eisen stellen aan plaats, omvang en gebruik van de kleinschalige windturbine ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing.
Conclusie
Dit bestemmingsplan met de daarbij behorende planologische mogelijkheden leveren geen strijd op met de omgevingsvisie van de provincie Gelderland. Zo bezien kan dit planvoornemen voor dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.
Tegelijkertijd met het vaststellen van de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' stelden de provinciale staten van Gelderland ook de Omgevingsverordening Gelderland vast. Evenals in de omgevingsvisie gaan deze plannen over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Na het opstellen van de omgevingsverordening is deze verscheidene keren aangepast.
Voor het plangebied van dit bestemmingsplan en de thematiek van dit bestemmingsplan en de bijbehorende Beleidsregel toetsingskader kleinschalige hernieuwbare energie, als opgenomen in Bijlage 1 bij de regels, bevat de omgevingsverordening regels. Zo geeft de verordening in artilel 2.62 aan dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat de oprichting van een windturbine of windturbinepark (drie of meer windturbines bij elkaar) mogelijk maakt, aandacht besteedt aan:
De bovenstaande vijf aspecten worden in het vervolg van de toelichting verder besproken met daarbij als kanttekeningen dat het vanwege de schaal van het bestemmingsplan het niet mogelijk is inzicht te geven in de visuele aspecten en de beleving van windturbines afzonderlijk. Wel wordt opgemerkt dat vanwege de beperkte toegestane ashoogte van twintig meter de kleinschalige windturbines visueel gezien een meer beperkte impact zullen hebben.
Voorts wordt opgemerkt dat de omgevingsverordening aangeeft dat:
Ten aanzien van het 'Verkenningsgebied voorwaarden windturbines Gelders natuurnetwerk' geldt dat de Beleidsregel toetsingskader kleinschalige hernieuwbare energie, als opgenomen in Bijlage 1 bij de regels, bepaalt dat voor aanvragen met betrekking tot zulke gebieden uit de aanvraag omgevingsvergunning moet blijken dat sprake is van compensatie voor de kleinschalige windturbines en omliggende verharding en bijbehorende voorzieningen bestaande uit maatregelen waarbij de oppervlakte natuur die verloren gaat voor tweehonderd procent wordt gecompenseerd.
Tot slot zijn de gebieden die door de provincie zijn aangeduid als 'Verbodsgebied windenergie' uitgesloten van voorliggend bestemmingsplan.
Conclusie
Dit bestemmingsplan met de daarbij behorende planologische mogelijkheden om kleinschalige windturbines te bouwen leveren geen strijd op met de omgevingsverordening van de provincie Gelderland. Zo bezien kan dit planvoornemen voor dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.
Op 31 januari 2012 en 19 september 2019 is een structuurvisie voor het buitengebied van Zaltbommel vastgesteld. Een deel van het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het buitengebied. De structuurvisie geeft het beeld voor de langere termijn en dient als toetsingskader voor ontwikkelingen, waar het bestemmingsplan niet in voorziet. Het plangebied van de structuurvisie bestaat uit het binnendijks en buitendijks gelegen buitengebied met uitzondering van de uiterwaarden langs de Waal. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen het ontwikkelingskader weer voor de beleidsthema's land- en tuinbouw, niet-agrarische bedrijvigheid, functieverandering (hergebruiksmogelijkheden van agrarische bedrijvigheid), nevenactiviteiten bij agrarisch bedrijvigheid, land- en waterrecreatie, natuur en landschap. Het buitengebied onderscheidt zich in enkele functionele zones, die verschillen wat betreft de landschappelijke kenmerken en het gebruik. Deze verschillen leiden ertoe dat de zones elk andere ontwikkelingsmogelijkheden voor agrarisch en niet-agrarisch gebruik kennen. De structuurvisie is een belangrijk afwegingskader voor nieuwe initiatieven in het buitengebied.
Figuur. Illustratie horend bij de structuurvisie.
Ten aanzien van windturbines geeft de structuurvisie aan dat er een zoekgebied is aangewezen. Dat zoekgebied heeft echter betrekking op het realiseren van windturbines met een grotere omvang dan waar dit bestemmingsplan in voorziet. Verder streeft de structuurvisie naar een economisch rendabele en duurzame landbouw. Dit planvoornemen past in die doelstelling door de mogelijkheid te bieden aan agrarische bedrijven in het gebied om (een deel van) hun energiegebruik te verduurzamen. Zo bezien past het planvoornemen in de kader van de structuurvisie.
Ten aanzien van de verschillende functionele zones waarin de structuurvisie onderscheid in maakt, geldt dat per initiatief voor een kleinschalige windturbine gekeken zal moeten worden in hoeverre de windturbine in het landschapskarakter past. Uitgangspunt is echter het behoud van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden. Nieuwe ontwikkelingen, zoals kleinschalige windturbines, moeten rekeninghouden met de landschappelijke kernkwaliteiten en aandachtspunten. Op voorhand zijn er echter op basis van de structuurvisie geen gebieden uitgesloten. Tot slot wordt opgemerkt dat, zoals ook zal worden besproken in paragraaf 3.5 (Landschap, stedenbouw en cultuurhistorie) het beleidskader dat hoort bij dit bestemmingsplan randvoorwaarden bevat voor de plaatsng van kleinschalige windturbines ter bescherming van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gebieden.
Op 18 maart 2021 heeft de gemeenteraad van Zaltbommel het 'Zon- en Windbeleid' vastgesteld. Grootschalige opwekking van zonne- en windenergie heeft een grote ruimtelijke impact. De manier waarop projecten worden gerealiseerd is daarom van groot belang. Door het 'Zon- en windbeleid' op te stellen, heeft de gemeente Zaltbommel sturing op zowel de locaties (wáár grootschalig zon en wind kan worden opgewekt) als op het proces (onder welke voorwaarden, zoals participatievoorwaarden) grootschalig zon en wind kan worden opgewekt. Het beleid is van toepassing op elk initiatief voor grootschalige zon- en windenergie opwekking in de gemeente Zaltbommel. Windturbines met een ashoogte van twintig meter, gemeten vanaf het maaiveld, vallen echter niet onder het beleid. Omdat de beleidsregels, zoals opgenomen in Bijlage 1 (Beleidsregel toetsingskader kleinschalige hernieuwbare energie) bij de regels, juist als doel heeft om windturbines tot twintig meter mogelijk te maken is het 'Zon- en Windbeleid' niet van toepassing op het voorliggende bestemmingsplan. Dat neemt echter niet weg dat er sprake is van overeenkomsten in het beleid en het voorliggende bestemmingsplan met de bijbehorende beleidsregel. Het 'Zon- en Windbeleid' geeft immers aan dat de volgende voorkeursvolgorde voor windenergie wordt gehanteerd met daarbij de hoogstgeplaatste voorkeur eerst:
De reikwijdte van dit bestemmingsplan betreft locaties op en bij bedrijventerreinen, het buitengebied voor zover aansluitend op agrarische bouwvlakken en bij de glastuinbouw. Zo bezien past het bestemmingsplan in het genoemde beleid.
Voorts hoort bij het Zon- en Windbeleid de zogeheten Energiekansenkaart. Op de Energiekansenkaart windenergie zijn gebieden weergegeven binnen de gemeente Zaltbommel waar de mogelijk- en onmogelijkheden liggen voor grootschalige energie opwek. De Energiekansenkaart is als Bijlage 1 (Energiekansenkaart windenergie) bij deze toelichting opgenomen en in de onderstaande figuur een uitsnede.
Figuur. Energiekansenkaart windenergie (bron: gemeente Zaltbommel).
De Energiekansenkaart geeft aan in de paarse gebieden waar grootschalige energieopwekking mogelijk is, in de blauwe gebieden waar dit mogelijk is onder voorwaarden en in de rode gebieden waar dit niet mogelijk is (zowel de volledige en gearceerde rode gebieden). De gemeente Zaltbommel geeft alleen medewerking aan initiatieven die zijn gelegen in de blauwe en paarse gebieden in de Energiekansenkaarten. In de rode gebieden zijn initiatieven voor grootschalige zonnevelden en windturbines niet mogelijk.
De Energiekansenkaart windenergie is verwerkt in het beleidskader horend bij voorliggend plan. In de 'Beleidsregel toetsingskader kleinschalige hernieuwbare energie' is opgenomen dat een initiatief aan dit beleid wordt getoetst.
De Beleidsvisie externe veiligheid gemeente Zaltbommel 2014 - 2018 is op 28 november 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. In deze visie zijn onder andere ambities opgenomen over het niet toelaten van nieuwe risicobronnen en bijzonder kwetsbare objecten binnen bepaalde gebieden. De ambities gelden naast de wettelijke regels en zijn met name van toepassing bij het vaststellen van omgevingsbesluiten en bij vergunningverlening voor risicobedrijven. Door het vaststellen van relevante regels in het ruimtelijk plan kan strijdigheid met de ambities worden voorkomen.
In paragraaf 4.7 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.
De gemeente Zaltbommel heeft in 2013 haar welstandsbeleid herzien. Resultaat van de herziening is de Welstandsnota 2013. Op 26 januari 2017 is een nieuw welstandsbeleid vastgesteld. De wijzigingen zijn opgenomen in de notitie 'Welstandsnota en reclamebeleid'. Samen met de Welstandsnota 2013 vormt deze notitie het 'Ontwerp Welstandsnota 2017'.
Deze welstandsnota hanteert, op basis van een gebiedsindeling, verschillende beleidsniveau's. Daarnaast zijn specifieke richtlijnen voor kleinschalige bebouwing opgenomen. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een aantal gebieden. Het gaat dan om de in de welstandsnota specifiek aangeduide gebieden gebieden:
Verder kent de welstandsnota ook specifiek beleid ten aanzien van kleine bouwwerken zoals duurzaamheidsvoorzieningen. De nota geeft aan dat bij losstaande objecten, zoals kleine windmolens of zonnepanelen op het maaiveld, geldt dat sprake moet zijn van landschappelijke inpassing. In het buitengebied is het uitgangspunt clustering bij bestaande bebouwing. Deze landschappelijke inpassing wordt door middel van de beleidsregel geborgd.
Conclusie
Bij de vergunningverlening van kleinschalige windturbines zal worden getoetst aan de Welstandsnota. Het voorliggende bestemmingsplan staat deze toetsing niet in de weg. Daarmee is de Welstandsnota complementair aan het bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk gaat in op de vraag waar en onder welke voorwaarden kleinschalige windturbines in de gemeente Zaltbommel worden toegestaan. Daarbij spelen diverse (omgevings)aspecten een rol. Deze aspecten worden meegenomen in de overwegingen bij de te maken keuzes voor locaties voor voornoemde initiatieven.
Kleine windturbines met een rotordiameter groter dan twee meter vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 3.13 en verder). Dit kan worden afgeleid uit het Besluit omgevingsrecht, Bijlage 1 onder 20.2. Deze windturbines worden als een zelfstandige inrichting gezien en moeten daarom voldoen aan de bepalingen ten aanzien van geluid, veiligheid en visuele hinder zoals die in het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn opgenomen. Voor deze kleine windturbines vormt het Activiteitenbesluit milieubeheer dus het toetsende kader ten aanzien van milieuaspecten. Als er drie of meer windturbines met een rotordiameter groter dan twee meter bij elkaar worden gezet, dan is een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) verplicht.
Kleine windturbines met een rotordiameter kleiner dan twee meter vallen niet onder de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor deze windturbines kan worden volstaan met een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Omdat in de Wet milieubeheer kleine windturbines met rotordiameter kleiner dan twee meter zijn uitgezonderd vanwege de beperkte overlast die zij met zich meebrengen voor de omgeving, wordt op voorhand voor deze kleine windturbines geen aanvullende regeling opgenomen in het bestemmingsplan. Desondanks wil de gemeente blijft de mogelijkheid bestaan om nadere eisen te stellen aan geluid, veiligheid en visuele hinder van kleine windturbines. Reden hiervoor is dat de rotordiameter in sommige gevallen wel groter kan zijn. In die gevallen zal de gemeente de normering zoals die in het Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen voor windturbines aanhouden. Ook kan bij een aanvraag bekeken worden of de windturbine een NEN-EN-IEC 61400-2 certificering heeft danwel voldoet aan 'Handreiking miniwind en kleine windmolens' van Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA). In dat eerste geval kan de toetsing bij de omgevingsvergunning beperkt blijven tot de vraag of het bedoelde certificaat aanwezig is.
Samenvattend
De paragrafen van dit hoofdstuk gaan per thema in op de normeringen vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor geluid, externe veiligheid, ecologie en visuele hinder. Daarnaast wordt aanvullend nog ingegaan op de landschappelijke randvoorwaarden die de gemeente stelt voor het plaatsen van kleinschalige windturbines en zal de eerste paragraaf eerst bespreken wat voor typen windturbines mogelijk zijn.
In de categorie kleinschalige windturbines (windturbines met een ashoogte van maximaal twintig meter) maken verschillende merken uiteenlopende windturbines. Al die windturbines zijn echter tot twee typen te onderscheiden:
Turbines met een horizontale as zijn het type dat in Nederland veruit het meeste voorkomt. Van dit type windturbine is hieronder een afbeelding ingevoegd. De omvang van dit type windturbine is groter dan die van een windturbine met een verticale as.
Figuur. Een windturbine waarvan de as horizontaal is georiënteerd.
Naast de windturbines met een horizontale as, bestaan er dus ook windturbines waarbij de as waar de wieken omheen draaien verticaal is georiënteerd. Doordat deze windturbines geen staart nodig hebben, ze staan immers altijd in de juiste positie gepositioneerd, hebben dit type windturbines een kleinere omvang en zijn zij beter geschikt voor plaatsen waar de windrichting erg veranderlijk is. Van een windturbine met een verticale as is hieronder een afbeelding opgenomen. Dit type windturbine is dikwijls aantrekkelijk indien de bouwmogelijkheden op de grond beperkt zijn. In die gevallen wordt dikwijls voor dit type windturbine gekozen en wordt de windturbine op een dak (gebouw) geplaatst.
Figuur. Een windturbine waarvan de as verticaal is georiënteerd.
Hoewel de windturbines wat betreft uitstraling wezenlijk anders zijn en de meest geschikte locatie voor beide typen uiteenloopt, maakt dit paraplubestemmingsplan geen onderscheid.
Een kleinschalige windturbine produceert geluid. Hoeveel geluid precies is afhankelijk van het type en de windsnelheid. Artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat geluidsnormen voor windturbines. Daarin staat dat een windturbine of een combinatie van windturbines voldoet ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein, en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein. Deze geluidsnormering wordt landelijk acceptabel geacht.
Er is op voorhand geen reden om hier in het algemeen een nog strengere normering voor te hanteren. In bijzondere omstandigheden, zoals cumulatie van verschillende geluidsbronnen of andere windturbines, kunnen op grond van artikel 3.14a, tweede en derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer maatwerkvoorschriften worden gesteld. Omdat het bestemmingsplan slechts een beperkt aantal kleine windturbines toestaat (namelijk niet meer dan nodig voor de eigen energievoorziening) per bouwvlak of bouwperceel, zijn deze omstandigheden vooralsnog niet te verwachten. Daarom zijn er bij dit bestemmingsplan ook geen algemene op het Activiteitenbesluit milieubeheer aanvullende richtlijnen voor cumulatieve toetsing (ten behoeve van meldingstoetsing) nodig geacht.
Concluderend
Het bovenstaande betekent dat het milieuaspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het plaatsen van een kleinschalige windturbine heeft naast ruimtelijke gevolgen ook visuele gevolgen. Hoewel de windturbines een ashoogte mogen hebben van niet meer twintig meter kunnen de windturbines in het open karakter van het buitengebied gevolgen teweegbrengen. Zo hebben de draaiende wieken van een windturbine mogelijk slagschaduw en lichtreflectie als gevolg. De positionering van kleinschalige windturbines kan veel uitmaken in het al dan niet optreden van visuele hinder. Door een goede positionering van kleine windturbines, waarbij men rekeninghoudt met zonlicht en schaduwwerking kan men het effect van slagschaduw en lichtreflectie beperken. Ook stelt het Activiteitenbesluit milieubeheer regels omtrent lichtschittering en slagschaduw. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalt in artikel 3.14, vierde lid, en in samenhang met artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer dat om slagschaduw en lichtschittering te voorkomen een windturbine is:
"voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voorzover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan twaalf maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan zeventien dagen per jaar gedurende meer dan twintig minuten per dag slagschaduw kan optreden en voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden".
Wanneer men dit toepast op bijvoorbeeld een windturbine met een rotordiameter van twaalf meter betekent dat indien een windturbine zich op minder dan 144,00 m (twaalf maal een rotordiameter van twaalf meter) bevindt, de windturbine moet zijn voorzien van een stilstandvoorziening als de mogelijke slagschaduw zich anders meer dan zeventien keer per jaar gedurende meer dan twintig minuten per dag zou voordoen. Slagschaduw en lichtschittering moeten zoveel mogelijk worden beperkt (artikel 3.13, eerste lid van het Activiteitenregeling milieubeheer) door de toepassing van niet-reflecterende materialen of coatinglagen op de betreffende onderdelen.
Aanvullend op de regels in het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat het beleidskader 'Beleidsregel toetsingskader kleinschalige hernieuwbare energie' als regel dat de afstand tussen de turbine en de meest nabijgelegen gevoelige bestemming minimaal viermaal de ashoogte van de turbine bedraagt. Gevoelige bestemmingen zijn bestemmingen waar permanent verblijf is toegestaan, zoals een woning (bedrijfswoningen uitgezonderd) of verpleeghuis. Dus indien een kleinschalige windturbine met een ashoogte krijgt van twintig meter (hetgeen de maximum ashoogte is voor een kleinschalige windturbines) dan moet deze kleinschalige windturbine op minimaal tachtig meter van de meest nabijgelegen gevoelige bestemming staan.
Van deze minimale afstandsmaat kan worden afgeweken als kan worden aangetoond dat er van slagschaduw geen sprake is of als deze zo kan worden beperkt dat van hinder in redelijkheid geen sprake meer is.
Door middel van de regelgeving van het Activiteitenbesluit milieubeheer en regels in de 'Beleidsregel toetsingskader kleinschalige hernieuwbare energie' voorkomt de gemeente Zaltbommel zoveel als mogelijk visuele hinder. Omdat de beleidsregel, die onderdeel is van dit paraplubestemmingsplan, eisen bevat die voldoen aan de geldende wet- en regelgeving, vormt het aspect visuele hinder geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen en kan het op dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Voor het plangebied van dit bestemmingsplan geldt dat er verscheidene cultuurhistorische locaties voorkomen, verspreid over de gehele gemeente. Het gaat dan bijvoorbeed om de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de beschermde dorpsgezichten van diverse dorpen, de groene ontwikkelingszone en het waardevol open gebied. Om toch die waarden te beschermen en om tegelijkertijd tot een uitvoerbaar plan te komen, regelt de 'Beleidsregel toetsingskader kleinschalige hernieuwbare energie' dat indien een windturbine wordt geplaatst binnen deze zones, een landschappelijk inpassingsplan noodzakelijk is bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning en dat vanuit landschap/stedenbouw een positief advies wordt verstrekt. Daarnaast moet ook, indien sprake is van een voornemen in de nabijheid van een rijks-, provinciaal of gemeentelijk monument, de aanvraag voor de omgevingsvergunning zijn voorzien van een positief advies van deskundige ten aanzien van landschap en stedenbouw.
Door de bovenstaande manier zijn de cultuurhistorische waarden in het plangebied van dit bestemmingsplan voldoende geborgd en kan dit bestemmingsplan op het milieuaspect cultuurhistorie als uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de één procentletaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog één procent van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Toetsing
Uit de risicokaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied verscheidene risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De onderstaande figuur bevat een uitsnede van de betreffende risicokaart.
Figuur. Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).
Binnen het plangebied waarop dit paraplubestemmingsplan van toepassing is, liggen verscheidene regionale wegen en andere risicobronnen. Omdat het echter op voorhand niet mogelijk is om gebieden te toetsen aan de mogelijkheid om de bouw van een kleinschalige windturbine al dan niet uit te sluiten, wordt dit niet nu maar ten tijden van een aanvraag voor een omgevingsvergunning gedaan. Om die reden stelt het beleidskader 'Beleidsregel toetsingskader kleinschalige hernieuwbare energie' horend dit paraplubestemmingsplan eisen aan de kleinschalige windturbines ten aanzien van de afstand ervan tot risicobronnen en risicovolle inrichtingen.
Hoogspanningsleidingen
Op één onderdeel is de bovenstaande risicokaart niet volledig. Hoogspanningsleidingen zijn niet op de kaart weergegeven en behoeven om die reden een aparte afweging. Ter illustratie geeft de onderstaande figuur aan waar in de gemeente Zaltbommel hoogspanningsverbindingen zijn. De verbindingen die door de gemeente Zaltbommel loopt betreft een bestaande twintig kilovolt-grondleiding van het onderstation 'Zaltbommel' naar het onderstation 'Zuilichem'. Daarnaast wordt op het huidige tracé extra leidingen aangelegd: een dubbele 150 kilovolt-kabelverbinding tussen onderstation 'Zaltbommel' en toekomstig onderstation 'Zuilichem' met een lengte van circa twaalf kilometer.
De eigenaar van de hoogspanningsleidingen, TenneT, bepaalt de afstand die moet worden aangehouden tussen eigendommen van TenneT en windturbines op basis van het 'Handboek Risicozonering Windturbines'. Omdat er geen eis voor certificering is opgenomen en omdat de veiligheidsmaatregelen bij kleinschalige windturbines afwijken van de grote exemplaren, bestaat vanuit TenneT het verzoek om rekening te houden met de maximale werpafstand bij tweemaal nominaal toerental. De gemeente Zaltbommel houdt hiermee rekening door in de regels te stellen dat de kleinschalige windturbines op zijn minst op de maximale werpafstand moeten worden geplaatst van hoogspanningsleidingen bij twee keer het maximale toerental van de kleinschalige windturbine. Anders gezegd: de voorgeschreven afstand tussen een kleinschalige windturbine en een hoogspanningsleiding, is de afstand die een rotorblad kan afleggen bij het losschieten van de kleinschalige windturbine als deze op twee keer zo snel draait dan maximaal mogelijk (nominaal toerental). Omdat deze regel het toetsingskader is voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een windturbine, zoals door dit bestemmingsplan geboden, voldoet dit bestemmingsplan aan de gestelde eisen.
Conclusie
Tijdens de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een kleinschalige windturbine moet bekeken worden of er redenen zijn om op grond van externe veiligheid de omgevingsvergunning niet te verlenen of om voorwaarden te stellen. Op basis van het bovenstaande is de conclusie dat het milieuaspect externe veiligheid op voorhand geen belemmering opwerpt. Zodoende wordt het planologische voornemen als uitvoerbaar geacht.
In verband met het onderhoud en het beheer van watergangen moet een bepaalde afstand worden aangehouden van een kleinschalige windturbine tot een watergang. Per locatie verschilt deze afstand. Ten behoeve van onderhoud moet een afstand van vijf meter (vanaf de boveninsteek van de watergang) in acht worden genomen. Dit om de watergang toegankelijk te houden voor bijvoorbeeld maaivoertuigen. Hiertoe is in de regels een bepaling opgenomen.
Bij de aanleg van nieuwe voorzieningen voor kleinschalige windturbines in, onder of boven een waterstaatswerk of in een bijbehorende beschermingszone (watergangen of keringen), gelden vanuit het Waterschap algemene regels (beleidsregels, de keur en de legger). Deze werkzaamheden kunnen bovendien meldingsplichtig en/of vergunningsplichtig zijn.
Toetsingskader
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden moet men beoordelen in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb) en in het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De Wnb regelt onder andere de soortenbescherming van planten en dieren, dit betreft de in het wild voorkomende vogels onder de vogelrichtlijn, de dier- en plantensoorten onder de habitatrichtlijn. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet genoemd worden vallen ook onder de beschermde soorten, op deze lijst mogen provincies een 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 van de Wnb). In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Toetsing
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een toets aan de natuurwetgeving uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of het plan effecten kan hebben op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid beschermde soorten en gebieden. Vanwege de globale opzet van het plan, zonder vastlegging van exacte locaties en aantallen kleine windturbines, is het onderzoek beperkt tot een bureauonderzoek. Het bureauonderzoek is opgenomen als als Bijlage 2 (Bureauonderzoek ecologie) bij deze toelichting. Uit het onderzoek blijkt het volgende.
Voor een globale toetsing van dit bestemmingsplan aan de natuurwetgeving is een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan uit het bronnenonderzoek. Uit het onderzoek komt naar voren dat er bij een concreet plan voor de plaatsing van een kleine windturbine moet worden bepaald of er sprake is van een verblijfplaatsen, vliegroutes of een belangrijk foerageergebied van vleermuizen of van functioneel leefgebied van vogels met jaarrond beschermde nesten en andere vogels met een hoog aanvaringsrisico (huiszwaluw, torenvalk, boerenzwaluw, houtduif en gierzwaluw). Indien deze soorten in de nabijheid aanwezig zijn, moet bij de positionering rekening worden gehouden met deze soorten, zodat het aanvaringsrisico wordt geminimaliseerd. In dat geval is niet meer dan een incidenteel slachtoffer te verwachten.
Verder dient bij de plaatsing aantasting en verstoring van bezette nestplaatsen van vogels en verblijfplaatsen van niet-vrijgestelde amfibieën en grondgebonden zoogdieren te worden voorkomen.
Een negatief effect op Natura 2000-gebieden wordt niet verwacht mits plaatsing van een kleine windturbine binnen Natura 2000-gebieden achterwege blijft.
Plaatsing van een kleine windturbine binnen GNN is alleen onder voorwaarden mogelijk binnen het 'verkenningsgebied voorwaarden windturbines GNN' op de kaart van de Omgevingsverordening Gelderland. In dat geval dient het verlies van oppervlakte voor tweehonderd procent te worden gecompenseerd en eventueel verlies van kernkwaliteiten en samenhang eveneens te worden gecompenseerd. Dit dient bij een concreet voornemen te worden getoetst. Een windturbine in de Groene Ontwikkelingszone (GO) is mogelijk als de kernkwaliteiten per saldo substantieel worden versterkt. Bij een concreet plan voor de bouw van een kleine windturbine binnen GO moet dan ook een inrichtingsplan worden opgesteld waarin wordt uitgewerkt hoe de kernkwaliteiten van GO worden versterkt.
In weidevogelgebied zijn kleine windturbines alleen mogelijk op of direct tegen erven aan waar het gebied geen functie vervult voor weidevogels. Dit moet bij een concreet plan worden beoordeeld.
Conclusie
Gezien het bovenstaande vormt het aspect ecologie geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen indien de genoemde voorwaarden in acht worden genomen. De betreffende voorwaarden worden opgenomen in het beleidskader horend bij dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is met inachtneming van die voorwaarden op het onderdeel ecologie uitvoerbaar.
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is in werking getreden op 7 juli 2017.
Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r. De aanmeldnotitie beschrijft de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu en geeft een conclusie omtrent de noodzaak tot een m.e.r.-procedure. Aan de hand van deze informatie kan het bevoegd gezag een beslissing nemen of voor de voorgenomen activiteit een MER dient te worden opgesteld.
Realisatie van projecten met windenergie worden in het Besluit milieu-effectrapportage genoemd. Het besluit spreekt echter over windturbineparken (D22.2) waarbij als drempelwaarden geldt:
Van de eerste drempelwaarden is bij dit voornemen geenzins sprake. Daarnaast geldt dat het Besluit m.e.r. niet de kleinschalige windturbines voor ogen heeft. Om die reden is toetsing aan de tweede drempelwaarde ook niet zinvol.
Een andere categorie uit het Besluit m.e.r. betreft D22.1: "De oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water". Ook categorie D22.1 is niet aan de orde. Volgens de beschrijving gaat het om thermische installaties voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water. Een kleinschalige windturbine produceert elektriciteit met behulp van mechanische beweging en voldoet daarmee niet aan de activiteit uit D22.1.
Het uitvoeren van een mer-beoordeling en/of het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) zijn derhalve niet aan de orde.
Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wro bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Bro is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het op grond van artikel 3.1.6 van het Bro verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.
Tot slot wordt hier nog opgemerkt dat de voorliggende regeling juridisch is vormgegeven als een paraplubestemmingsplan. Dat wil zeggen dat de herziening niet rechtstreeks is verwerkt in de onderliggende bestemmingsplannen, maar dat het plan slechts een onderdeel van deze onderliggende bestemmingsplannen aanvult. Ten aanzien van het onderwerp dat het paraplubestemmingsplan regelt, vervallen die regels in de onderliggende bestemmingsplannen die wat betreft dat onderwerp die strijd zijn met dit paraplubestemmingsplan. De overige regels in de onderliggende bestemmingsplannen blijven ongewijzigd van toepassing. Ook wordt opgemerkt dat de verbeelding van dit paraplubestemmingsplan alleen een weergave is van het besluitgebied. De verbeelding bevat dus behalve een grens die aangeeft waar het bestemmingsplan geldt, geen verdere invulling.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de 'Begrippen' (Artikel 1). Dit artikel geeft aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'. In dit bstemmingsplan bestaan de begrippen vrijwel geheel uit begrippen die op basis van het SVBP2012 verplicht zijn om op te nemen. Alle relevate begrippen wat betreft de kleinschalige windturbines zijn opgenomen in het toetsingskader. Eén begrip is echter wel in dit bestemmingsplan opgenomen: het begrip voor kleinschalige windturbines. In dit bestemmingsplan is in de voorgaande hoofstukken immers uitgegaan van kleinschalige windturbines tot twintig meter. Hiermee wordt de reikwijdte voor de beleidsregel dus afgebakend.
Voorts bestaan de inleidende regels ook uit de Van toepassingsverklaring' (Artikel 2). Dit artikel geeft aan op welke bestemmingsplannen dit paraplubestemmingsplan invloed heeft.
De algemene regels zijn de regels die in het gehele plangebied van dit bestemmingsplan gelden. De 'Algemene bouwregels' bepalen dat het in het plangebied van dit bestemmingsplan niet is toegestaan om een kleinschalige windturbine te bouwen. Deze regel in combinatie met de 'Algemene afwijkingsregels' zorgen dat een omgevingsvergunning nodig is voor voornoemde initiatieven.
Verder bevat dit hoofdstuk ook de 'Algemene afwijkingsregels'. Deze regel maakt het mogelijk om in afwijking van hetgeen dit bestemmingsplan bepaalt, door middel van een omgevingsvergunning één (of meer) kleinschalige windturbine(s) te bouwen. Wel geldt dan het toetsingskader uit de 'Beleidsregel toetsingskader kleinschalige hernieuwbare energie', als opgenomen in Bijlage 1 bij de regels. Mocht die beleidsregel worden vervangen door een nieuwe beleidsregel met eenzelfde onderwerp, dan geldt de nieuwe beleidsregel.
De beleidsregels bevat een toetsingskader waaraan de gemeente Zaltbommel een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een kleinschalige windturbine beoordeelt. Door het toetsingskader te scheiden van het bestemmingsplan ontstaat een flexibel systeem om af te wegen of kleinschalige windturbine mogelijk is.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot bevat Hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.
Dit plan heeft uitsluitend als doel om het beleidskader voor kleinschalige windturbines te vertalen naar de bestemmingsplannen waarop dit paraplubestemmingsplan van toepassing is verklaard. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. Het oprichten van kleinschalige windturbines is alleen toegestaan na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bestemmingsregels. De kosten voor de gemeente betreffen het beoordelen van deze aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt. De economische uitvoerbaarheid ligt in de handen van initiatiefnemers.
Dit bestemmingsplan bevat geen aangewezen bouwplan (artikel 6.12 in samenhang met artikel 6.2.1 van de Wro). Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet aan de orde.
Artikel 6.1 van de Wro bepaalt dat het college van burgemeester en wethouders een belanghebbende die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal twee procent ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend.
Bij het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid (zoals aangegeven in subparagraaf 5.1.1) wordt een planschadeovereenkomst gesloten met de betreffende aanvrager. Hiermee komen eventuele planschadekosten voor rekening van de aanvrager. Dit geldt voor alle afwijkingen van het bestemmingsplan en dus ook voor kleinschalige windturbines.
In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de fasen afzonderlijk besproken.
In het kader van artikel 3.1.1 van het Bro is overleg gevoerd over het voorontwerpbestemmingsplan met de gebruikelijke overlegpartners in het kader van de ruimtelijke ordening.
Het ontwerpbestemmingsplan is na aankondiging in de Staatscourant, het Gemeenteblad en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kon door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend. In die periode zijn in totaal drie zienswijzen binnengekomen. Deze zienswijzen zijn samengevat in de procesnota. Die zienswijzen hebben geleid tot de navolgende aanpassingen.
Toelichting:
De procesnota paraplubestemmingsplan 'Kleinschalige opwekking windenergie' is als Bijlage 3 (Bijlage 3) bij de toelichting opgenomen.
Verbeelding:
Naar aanleiding van zienswijzen is het toepassingsgebied voor de plaatsing van erfturbines (windturbines met een ashoogte van maximaal 20 meter) vergroot. De gebieden die in het 'Zon- en Windbeleid' (meer hierover in subparagraaf 2.3.2 ) van de gemeente Zaltbommel worden aangeduid als 'windenergie niet mogelijk' zijn opgenomen in de verbeelding behorende bij het paraplubestemmingsplan 'Kleinschalige opwekking windenergie'.
Bijlage behorende bij de regels:
De bij de bestemmingsregels van voorliggend paraplubestemmingsplan 'Kleinschalige opwekking windenergie' behorende 'Beleidsregel toetsingskader kleinschalige hernieuwbare energie' is sterk vereenvoudigd en overzichtelijker gemaakt. Daarnaast is meer focus aangebracht in de eventueel aan te leveren aanvullende onderzoeken c.q. informatie.
Voorts zijn ook de navolgende ambtshalve wijzigingen doorgevoerd:
Regels:
In de bestemmingsregels van het paraplubestemmingsplan 'Kleinschalige opwekking windenergie' is het begrip 'kleinschalige windturbine' vervangen door het begrip 'erfturbine'. Daarnaast is de tabel in Artikel 2 (Van toepassingsverklaring) met twee bestemmingsplannen aangevuld.
Verbeelding:
De plangebieden van bestemmingsplannen 'Buitengebied, Brakel van Heemstraweg 2', identificatienummer NL.IMRO.0297.BGBBPW20160001-VS01, vastgesteld 12 november 2019 en en 'Brakel, Bedrijventerrein Kraaijenhoef' identificatienummer NL.IMRO.0297.BKLBP20120030-VS0, vastgesteld 9 oktober 2014 en Nederhemert, de Ormeling 2011, identificatienummer NL.IMRO.0297.NHNBP20110008-VS01, vastgesteld op 13 september 2012 zijn opgenomen in het plangebied van het voorliggende paraplubestemmingsplan 'Kleinschalige opwekking windenergie'.
Bijlage behorende bij de regels:
De sterk vereenvoudigde 'Beleidsregel toetsingskader kleinschalige hernieuwbare energie' is, wat betreft de randvoorwaarden voor het buitengebied, aangevuld met de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Bedrijf - Buitendijks'. Hiermee wordt plaatsing van erfturbines, eventueel onder voorwaarden, ook bij deze bestemmingen planologisch mogelijk gemaakt.
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste twaalf weken vast.
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt: