Plan: | Landgoed Kruisheide |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0402.15bp03kruisheide-va01 |
In dit hoofdstuk zijn de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan opgenomen. In dit hoofdstuk staat ook de leeswijzer.
Landgoed Kruisheide is een bijzonder terein binnen de bebouwde kom van Hilversum. Op het landgoed staat een landhuis, met een voormalig koetshuis in een parkachtige setting. Dit landgoed was voorheen volledig in bezit van één eigenaar en niet openbaar toegankelijk. Het landgoed is onlangs gekocht door een ontwikkelaar. De ontwikkelaar is voornemens op het terrein 7 vrijstaande woningen te realiseren. De huidige gebouwen, die zijn aangemerkt als rijksmonument, blijven gehandhaafd en behouden hun woonfunctie. De gemeente Hilversum staat in beginsel positief tegen de ontwikkeling, maar heeft als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling goed ingepast moet worden binnen de huidige landschappelijke karakteristieke .
Binnen het geldende bestemmingsplan wordt al woningbouw al mogelijk gemaakt. Om de huidige ontwikkeling planologisch mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Figuur 1: Ligging plangebied
Het doel van het bestemmingsplan is het tot stand brengen van een planologische regeling die voorwaarden schept voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling en bescherming van het plangebied. Het bestemmingsplan dient een toetsingskader op te leveren voor ontwikkelingen en rechtszekerheid te bieden voor alle betrokkenen. Na vaststelling van het bestemmingsplan ontstaat een toetsingskader voor de ontwikkeling van 7 nieuwe woningen op Landgoed Kruisheide, de bestaande woningen en de instandhouding van de landschapskenmerken van de tuin.
Het bestemmingsplan Landgoed Kruisheide regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding of te wel 'de geometrische plaatsbepaling van het plangebied (op ook wel de ' verbeelding' genoemd) en de daarin aangewezen bestemmingen' en planregels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen.
Een bestemmingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm vastgesteld. Een volledige verbeelding op papier van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan na vaststelling en die van de verbeelding op papier daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.
De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk wordt ingegaan op de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan. Het inleidende hoofdstuk omvat tevens de leeswijzer. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar het plangebied ligt en wat de exacte plangrenzen zijn. In hoofdstuk 2 wordt ook aangegeven welke bestemmingsplannen voor het plangebied gelden tot het verkrijgen van rechtskracht van het nieuwe bestemmingsplan. De hoofdstukken 3-5 vormen de kern van de toelichting. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. Dit is een beschrijving van de bestaande situatie. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie/regio/waterschap en gemeente staan centraal in hoofdstuk 4. De voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen en bijbehorende facetten worden behandeld in hoofdstuk 5. Per planaspect wordt hierbij gemotiveerd aangegeven wat er komt. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de bestemmingsregeling, de (economische) uitvoerbaarheid, de inspraak en het ambtelijk overleg, en op de externe communicatie. Er wordt aangegeven hoe de regels gelet op de toelichting gelezen moeten worden en hoe bij de formulering van de bestemming en de regels rekening wordt gehouden met de handhaafbaarheid daarvan. Deze paragraaf vormt de relatie tussen het juridische plan en de toelichting. De ten behoeve van het bestemmingsplan verrichte onderzoeken en ook de 'watertoets' zijn als bijlage opgenomen.
De planlocatie ligt in een uitloper van een bossencomplex dat zich uitstrekt tussen de plaatsen Baarn, Soest, Bilthoven en Hilversum, dat als een groene zone de bebouwde kom van Hilversum binnenkomt. De begrenzingen van het plangebied zijn aan de voorzijde de Larixlaan en Bremlaan, en aan de achterzijde de Utrechtseweg (zie figuur 1). De overige zijden grenzen aan bostuinen van naastgelegen woningen.
Het plangebied is ca. 2,8 hectare groot en omvat naast de bestaande bebouwing een grote tuin.
Figuur 1: Begrenzing plangebied
Het vigerende bestemmingsplan is onherroepelijk vastgesteld op 3 december 2014. Het bestaande plan heeft een consoliderend, beheersmatig karakter. Het voorliggend bestemmingsplan behoudt de uitgangspunten en karakteristieken van het vigerend plan. Op 14 december 2016 is een veegbestemmingsplan vastgesteld, waarmee het parkeerbeleid van de gemeente Hilversum planologisch is vastgelegd.
Voor het plangebied zijn de volgende vigerende bestemmingsplannen (zie figuur 2: Overzicht Vigerende bestemmingsplannen) van kracht, te weten:
Het vigerende plan bestaat uit een groot vlak dat bestemd is als Wonen-4, met aan de randen van het gebied een tuinbestemming. Voor het bestemmingsvlak 'Wonen-4' gelden maatvoeringen die bepalen dat de maximale bouwhoogte 11 meter bedraagt, de maximale nokhoogte 8 meter, het maximale aantal wooneenheden 9 is en het maximale bebouwingspercentage van het terrein 12% is. De voorgestane ontwikkeling past grotendeels binnen het vigerend bestemmingsplan, maar verschilt doordat de nieuwbouw deels gesitueerd wordt op de tuinbestemming. Er wordt grotendeels voldaan aan de bepalingen uit artikel Wonen-4.
Figuur 2: Overzicht Vigerende bestemmingsplannen, uitsnede ruimtelijkeplannen.nl
Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor het bouwen van zeven extra woningen, naast de bestaande twee panden (villa en koetshuis) op Landgoed Kruisheide. In het huidige bestemmingsplan is de exacte situering van de bouwvlakken voor deze woningen losgelaten. In de villa blijft één wooneenheid gesitueerd, in het koetshuis worden twee wooneenheden mogelijk gemaakt. Hiermee komt het totaal aantal woningen op 10.
De kavels waarop de nieuwe woningen worden gesitueerd, bevinden zich aan de oostkant van het landgoed. Hierdoor blijft de westkant van het landgoed met de daarop aanwezige rijksmonumenten één geheel. Ook het grootste deel van het park blijft toebehoren aan het grondgebied met het landhuis erop.
Door de situering van de nieuwe woongebouwen blijven de cultuurhistorisch waardevolle structuren en lijnen in het plangebied behouden. De woningen aan de Utrechtseweg worden voorzien van nieuwe ontsluitingswegen aan de Utrechtseweg. De huidige inritten aan de Larixlaan en de Bremlaan blijven behouden.
Bij nieuwe ontwikkeling is toevoeging van bebouwing en een beperkte schaalvergroting mogelijk, mits passend binnen de karakteristiek; ofwel geen ontwikkeling in complexen maar een hoge mate van individuele uitstraling, veel groene ruimte en compacte bebouwingsopzet (minimaal oppervlakte aan bebouwde grond).
In dit hoofdstuk komt de huidige situatie van het plangebied aan de orde. Onder andere wordt aandacht gegeven aan de wegenstructuur (verschillende typen en/of categorieën wegen), groen- en waterstructuur en bebouwingsstructuren.
Het plangebied wordt omsloten door de Utrechtseweg, de Larixlaan en de Bremlaan. In het plangebied liggen geen autowegen of openbare fiets- en wandelpaden. Nabij het plangebied is er een bushalte gelegen aan de Utrechtseweg. Hierdoor is het gebied ontsloten met zeist en Hilversum station. In het plangebied zijn meerdere parkeerplaatsen aanwezig naast het landhuis, het koetshuis en de achteringang aan de Utrechtseweg.
Het landgoed heeft een groen en natuurrijk karakter, zoals ook beschreven in Bijlage 9 Cultuurhistorische parkanalyse Kruisheide Complex. De tuin beslaat het grootste deel van het plangebied, met daarin veel groenstructuren zoals bomen, planten en gras.
Binnen het plangebied is een grote vijver gelegen. Er zijn geen waterkeringen of andere kunstwerken.
Gebiedsbescherming
Ter bescherming van natuurwaarden zijn er door de Europese Unie richtlijnen opgesteld: de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Europa heeft tevens een netwerk van speciale beschermingszones aangewezen onder de naam Natura 2000. De richtlijnen zijn in Nederland ondermeer verankerd in de Natuurbeschermingswet. De Nederlandse Natura-2000-gebieden worden op basis van de Wet Natuurbescherming vastgelegd, waarbij de bescherming gericht is op beheer en instandhouding van natuurlijke habitats en leefgebieden van plant- en diersoorten. Kaders hiervoor zijn uitgewerkt in het Natura-2000-doelendocument. Dit document is eind 2005 besproken met alle provincies, betrokken gemeenten, waterschappen en maatschappelijke organisaties.
Ecologische hoofdstructuur (Natuur netwerk Nederland)
De bosgebieden rondom Hilversum vormen een onderdeel van het nationale natuur netwerk. Het betreft de bosgebieden buiten de bebouwde kom van Hilversum. Het plangebied ligt hierdoor niet binnen of direct grenzend aan dit netwerk.
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het Vogel- en Habitatrichtlijngebied de Oostelijke Vechtplassen. Dit gebied ligt ten westen van het plangebied op ruim 3 kilometer afstand. Overige gebieden zijn niet binnen een straal van 5 kilometer afstand aanwezig.
Soortbescherming
De bescherming van soorten is ook geregeld in de Natuurbeschermingswet en bestaat met name uit de volgende verboden:
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
Er is ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7 Quikscan natuuronderzoek) naar de huidige ecologische situatie van het plangebied. In het plangebied zijn relatief weinig wilde plantensoorten aangetroffen. Het overgrote deel van de aanwezige vegetatie betreft (sier)heesters, vaste planten en bomen. De ondergroei in het bosgedeelte is vrij matig ontwikkeld. Door het intensieve onderhoud en op diverse plekken een vrij dichte begroeiing, is de kruidlaag vrij minimaal ontwikkeld. De aangetroffen wilde planten zijn alle algemene soorten die kenmerkend zijn voor matig rijke tot rijke gronden en veelal kenmerkend voor pionierssituaties, tuinen, bebouwde omgeving en struwelen.
Er zijn geen zwaar beschermde vissen en amfibieën binnen het plangebied te verwachten. Het plangebied zou geschikt kunnen zijn als vaste rust – of verblijfplaatsen van eekhoorns, en biedt verblijfplaatsen voor vleermuizen.
Daarnaast zijn enkele beschermde vogelsoorten mogelijk aanwezig in het broedseizoen, zoals de buizerd, sperwer en ransuil.
In het hoofdstuk 5.4 Natuur wordt nader op de bescherming van natuurwaarden ingegaan.
Duurzaamheid is gericht op drie kwaliteitsaspecten: people, planet en profit/prosperity. De pijler 'people' richt zich op aspecten van sociale kwaliteit en proceskwaliteit: de leefbaarheid van de omgeving, sociale veiligheid en de betrokkenheid van bewoners, bedrijven en overheden (sociale duurzaamheid). De pijler 'planet' is direct gerelateerd aan de milieukwaliteit en thema's als energie, ecologie en water, maar ook aan gezondheid, verkeer en afval, en daarmee aan verschillende grote milieuproblemen zoals verlies aan biodiversiteit, klimaatsverandering, bedreigingen van de gezondheid en aantasting van de leefomgeving (fysieke duurzaamheid). Uitgangspunten zijn een brongerichte benadering, het sluiten van kringlopen en behoud en versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. De pijler 'profit/prosperity' richt zich op de aanwezigheid van voorzieningen, voldoende werkgelegenheid en inkomensdifferentiatie en dragen bij aan het functioneren van de leefomgeving (economische duurzaamheid). De essentie van deze zogenaamde Triple P-benadering is een evenwichtige integrale ontwikkeling van de kwaliteitsaspecten.
Daarnaast geldt voor duurzaamheid het gemeentelijk duurzaamheidsbeleid dat een reductie van 100 kiloton CO2 in 2020 voorschrijft.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
Om duurzaamheid (dit betreft naast energie ook andere aspecten zoals geluid, groen, fijnstof, gezondheid etc.) in beeld te brengen en te verbeteren wordt GPRStedenbouw ingezet. Het plangebied kenmerkt zich door het vele groen en voldoende ruimte voor met name de tweede pijler van de kwalitetisaspecten van duurzaamheid: "planet".
Een (geluids)zone is een aandachtsgebied waarbinnen, indien er geluidsgevoelige bestemmingen zijn of kunnen worden gerealiseerd, moet worden getoetst aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder (Wgh). Geluidsgevoelige bestemmingen zijn onder andere woningen, scholen en gebouwen voor de gezondheidszorg. De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen ten gevolge van wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. De voorkeursgrenswaarde ten gevolge van spoorweglawaai bedraagt voor woningen 55 dB en voor andere geluidsgevoelige gebouwen 53 dB. In geval van industrielawaai bedraagt de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen 50 dB(A).
Als er in de directe omgeving van het plangebied industrieterreinen, inrichtingen en/of (spoor)wegen aanwezig zijn met geluidszones die (deels) in het plangebied liggen, dienen ook deze gedefinieerd te worden. Mogelijk bevinden zich in of nabij het plangebied ook gebieden die zijn aangewezen als geluidszone zoals bedoeld in artikel 108 van de Wgh (andere geluidszones) of hoofdstuk IV van de Luchtvaartwet (luchtvaartterreinen). Ook op deze gebieden moet nader worden ingegaan. Indien er sprake is van geluid dat afkomstig is van 'lawaaisporten' (schieten, autosport, karten, motorcross, modelvliegtuigen en dergelijke) en/of evenementen dan dient dat ook aangeven te worden.
De regelgeving die betrekking heeft op geluidshinder staat in een aantal wetten. De Wgh voorziet in een zonering van wegen, spoorwegen en industrieterreinen waar 'grote lawaaimakers' zijn of kunnen worden gevestigd, en stelt eisen aan de geluidsbelasting binnen de zones rond en langs die (spoor)wegen en industrieterreinen. De geluidshinder die afkomstig is van inrichtingen (met name bedrijven) wordt gereguleerd op basis van de Wet milieubeheer (Wm).
Industrieterreinen waarop zich bedrijven bevinden (of kunnen vestigen) met een hoge geluidsbelasting kennen een geluidszone zoals bedoeld in artikel 40 van de Wgh.
Wegen waarop een 30 km/u-regime van toepassing is en wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied, hebben op basis van artikel 74 van de Wgh geen geluidszone. Voor overige autowegen gelden de volgende zones:
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
In het plangebied is geen industrieterrein gelegen. Hiervoor is dan ook geen onderzoek uitgevoerd. Het plangebied is daarnaast ook niet gelegen in een geluidszone van een industriegebied.
Naast het plangebied ligt de Utrechtseweg. Dit is een tweebaans weg met een maximum snelheid van 50km/u in stedelijk gebied. Hiervoor geldt een geluidszone van 200 meter.
Sinds 1 januari 2007 geldt de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Deze wet geeft het toetsingskader voor de beoordeling van geurhinder vanuit dierenverblijven van veehouderijen. Anders dan op grond van de oude regeling, onder meer de Richtlijn veehouderij en stankhinder 1996, geeft de Wgv grenswaarden in 'odour units' per kubieke meter lucht (ou/m) voor de toelaatbare geurbelasting bij woningen. Daaraan gekoppeld is er een nieuw rekenprogramma (V-Stacks), waarmee de geurbelasting van veehouderijen, rekening houdend met diersoorten en stalsystemen, kan worden berekend. Tevens zijn in de Wgv minimumafstanden vastgelegd tussen stallen en geurgevoelige objecten (alle woningen van derden en recreatiewoningen). De grenswaarden en minimumafstanden zijn echter niet geheel hard: gemeenten kunnen desgewenst binnen in de wet aangegeven marges via een gemeentelijke verordening andere grenswaarden en/of minimumafstanden vaststellen.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
In het plangebied en de directe omgeving bevinden zich geen inrichtingen die tot geurhinder leiden.
Er bestaan nog geen specifieke wetten rond lichthinder. Indirect echter wel, want lichtoverlast valt vaak binnen gemeentelijke milieuwetgeving. Verder heeft de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde (NSVV) een aantal richtlijnen uitgebracht voor het beoordelen van lichthinder. Deze gelden algemeen als maatgevend.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
Het plangebied kent een beperkte hoeveelheid lichthinder door de minimale bebouwing. Er is geen sprake van lichtoverlast.
Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit. Door deze nieuwe wetgeving kunnen kleine bouwprojecten doorgaan. Het gaat om projecten die de hoeveelheid fijn stof en stikstofdioxide in de lucht met maximaal 1% verhogen. Voor dergelijke projecten hoeft geen aanvullende maatregelen meer te worden genomen om de luchtkwaliteit op peil te houden. De wet legt tevens de basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL). Projecten die passen in het programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de Europese normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
De huidige situatie in het plangebied voldoet aan de Europese normen voor luchtkwaliteit.
Beschermde stads- en dorpsgezichten zijn aangewezen door het ministerie van VROM en het ministerie van OcenW. Het betreft groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde, en in welke groepen zich één of meerdere monumenten bevinden. Als een gebied is aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht, dan dient dit in het bestemmingsplan opgenomen te zijn. Informatie over beschermde stads- en dorpsgezichten is te verkrijgen bij de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM).
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
Landgoed Kruisweide heeft in het algemeen een wisselende cultuur-, architectuur- en tuinhistorische waarde. Het landgoedpark is gefaseerd ontstaan na 1914, waarbij in de loop van de tijd verschillende niet gedocumenteerde aanpassingen binnen het terrein zijn gedaan. Het plangebied heeft waarde door het ensemble van park en bebouwing. Het landgoed heeft struc- tuurbepalende zichtassen die na de bouw zijn ontwikkeld. Deze zichtassen vormen in combinatie met monumentale parkbomen de beeldbepalende onderdelen binnen de parkaanleg. De omsloten parkaanleg met groene gesloten randen heeft ook een landschapsarchitectonische waarde, waarbij het landgoed een verscholen setting heeft met veel privacy. Huidige aanlegIn de huidige opzet is nog steeds sprake van een goed onderhouden park al is duidelijk dat door een ander minder intensief gebruik van het gebied het terrein vele malen minder intensief wordt onderhouden. Structuurbepalende onderdelen van het ontwerp zijn nog steeds beleefbaar. Oorspronkelijke houtopstanden zijn deels bewaard gebleven en er is sprake van een visueel-ruimtelijke samenhang binnen het landgoed. In de huidige opzet is de historische opzet na alle waarschijnlijkheid deels veranderd, waarbij er wandelpaden en perken met beplantingen zijn verdwenen. De parkstructuur is soberder ingericht dan vroeger toen het terrein inten-siever gebruikt werd. Nog steeds is er een zeer waardevolle boomstructuur aanwezig. De aanwezige waterpartij heeft nog steeds allure.
Waardering plangebied
In figuur 4 en de onderstaande toelichting is per deelgebied in de tuin weergegeven welke waarden er liggen.
Figuur 4: Waardestelling huidige situatie plangebied
1. Structuren
De landschapsstijl in het plangebied is (beïnvloed door) Tersteeg. Er zijn verschillende overblijfselen die refereren naar de landschapsstijl van tuinarchitect Tersteeg waarin het oorspronkelijke park ontworpen is:
2. Zichtlijnen:
3. Bebouwing
4. Beplanting
Rijksmonumenten staan ingeschreven in het Monumentenregister van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM). Provinciale monumenten zijn opgenomen in de provinciale monumentenlijst; gemeentelijke monumenten in de gemeentelijke monumentenlijst. UNESCO-monumenten zijn opgenomen in de lijst van het werelderfgoed.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
In het plangebied liggen drie Rijksmonumenten: de villa Kruisheide, het voormalig Koetshuis en de waterput bij het koetshuis.
Villa Kruisheide, Larixlaan 5
Villa "Kruisheide", hoofdonderdeel van het complex "Kruisheide", in Neoclassicistische stijl, gebouwd naar het ontwerp van J. van der Lip in 1914 met verbouwing door W. Hamdorff in 1938. De villa is gesitueerd op een groot terrein tussen de Larixlaan, Bremlaan en de Utrechtseweg, aan de oostzijde van de Larixlaan. NB: De eigenaar heeft geen toestemming gegeven het pand te bezoeken en te documenteren. Omschrijving Villa, opgetrokken op vrijwel rechthoekige plattegrond met risalerend volume links aan de voorzijde en met latere aan- en verbouwen, waarvan de belangrijkste in 1938 werden uitgevoerd door W. Hamdorff, in rode baksteen onder samengestelde kap, bedekt met gesmoorde pannen. Het hoofdvolume, onder asymmetrische schildkap met de noklijn evenwijdig aan de weg, bevat twee schoorstenen op de hoeken van de nok. Waardering van de villa, hoofdonderdeel van het complex "Kruisheide", is van algemeen belang wegens architectuur- en cultuurhistorische waarde als gaaf bewaard gebleven voorbeeld van een villa in Neoclassicistische bouwstijl uit 1914 naar het ontwerp van J. van der Lip met aan- en verbouwingen uit 1938 door W. Hamdorff, beeldbepalend gesitueerd op een groot terrein in het villapark Bosplein. (bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)
Voormalig Koetshuis, Bremlaan 1
Het voormalig Koetshuis, behorende tot het complex "Kruisheide" waarin oorspronkelijk opgenomen een garage, koetshuis, stallen en koetsierswoning, gebouwd in 1920 in een herorientatie op traditionele bouwwijzen naar het ontwerp van H. Elzinga. Het koetshuis is ten zuidwesten van de villa beeldbepalend gelegen aan het plein 't Hoogt, aan de oostzijde van de Bremlaan op de hoek van de Bremlaan en de Larixlaan. Oorspronkelijk was het voorplein van het koetshuis bereikbaar via een oprijlaan vanaf de Larixlaan, aan de rechterzijde van de villa.Waardering van het koetshuis is van algemeen belang wegens architectuur- en cultuurhistorische waarde als gaaf bewaard gebleven voorbeeld van een koetshuis in een herorientatie op traditionele bouwwijzen uit 1920 naar het ontwerp van H. Elzinga, en als onderdeel van het complex "Kruisheide", beeldbepalend gesitueerd op een groot terrein in het villapark Bosplein. (bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)
Waterput
De waterput, behorende tot het complex, "Kruisheide", gebouwd in 1920 op het voorplein van het koetshuis in een herorientatie op traditionele bouwwijzen naar het ontwerp van H. Elzinga. De bakstenen waterput met haal op vierkant grondplan met driehoekige waterbak is gesitueerd op de noordoosthoek van het voorplein. Waardering van de waterput met drinkbak is van algemeen belang wegens architectuur- en cultuurhistorische waarde als gaaf bewaard gebleven voorbeeld van een waterput met drinkbak, behorende bij een koetshuis en als onderdeel van het complex "Kruisheide". (bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed)
Provinciale en gemeentelijke monumenten
Er liggen geen provinciale of gemeentelijke monumenten in het plangebied.
In 1992 is het zogenoemde "Verdrag van Malta" door de Europese lidstaten (waaronder Nederland) aangenomen. Het Verdrag is gericht op bescherming en behoud van het archeologisch erfgoed in de lidstaten. Dit verdrag vormt de basis voor de omgang met archeologie in de Erfgoedwet. Deze wetgeving gaat over de bescherming van ons cultureel erfgoed.
De gemeente is bevoegd gezag en verantwoordelijk voor het opstellen van een zogenaamde archeologische verwachtingskaart. Hierop staat aangegeven welke archeologische beschermde monumenten, bekende waarden, en welke archeologische verwachtingen in Hilversum aanwezig zijn. De kaart is in 2005 vervaardigd door het Archeologisch Centrum van de Vrije Universiteit.
In het plangebied zelf zijn geen archeologische onderzoeken bekend. In de nabijheid van het plangebied, binnen een straal van 500 meter, zijn meerdere onderzoeksmeldingen bekend.
De provincie Noord-Holland heeft een bodemtoets ontwikkeld voor de afweging van bodemaspecten in bestemmingsplannen. Het gaat om de aspecten bodemopbouw, bodemkwaliteit, milieubeschermingsgebieden en archeologie. Deze aspecten zijn met uitzondering van archeologie opgenomen in deze bodemparagraaf. Archeologie is in een aparte paragraaf in het bestemmingsplan. In onderstaande paragraaf is ook het grondwatersysteem en daarin eventueel voorkomende verontreinigingen meegenomen.
Bodemopbouw en geohydrologische situatie
De gemeente Hilversum maakt deel uit van de geografische eenheid het Gooise stuwwallencomplex met onder andere fysisch geografische eenheden zoals stuwwallen. De bodem van Hilversum bestaat hoofdzakelijk uit matig fijne tot zeer grove zanden. De zanden maken deel uit van het watervoerende pakket, dat haar basis heeft op een diepte van N.A.P. -160 meter. Naast de genoemde zanden bevat de bodem grindbestanddelen. Tot een diepte van 50 meter onder het maaiveld is gestuwd materiaal aanwezig. Hierin kunnen plaatselijk fijnzandige, lemige en slibhoudende lagen voorkomen. De stuwwal is een inzijgingsgebied.
In het DINO-loket zijn geen boringen in het plangebied bekend. In de directe omgeving van het plangebied zijn echter twee boringen bekend. De eerste boring betreft B32A1189, gezet op ca. 20 meter ten oosten van het plangebied, tot een diepte van 3m-mv. In deze boring is de bodem tot 40cm-mv beschreven als matig grof en matig humeus zand. Van 40cm-mv tot 3m-mv is de bodem beschreven als zeer grof zwak tot sterk grindig zand. De bovenste meter van de bodem is geïnterpreteerd als Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden. Van 1m-mv tot 3m-mv is de bodem enkel globaal als Formatie van Boxtel geïnterpreteerd. De tweede boring betreft B32A0016, gezet op ca. 25 meter ten oosten van het plangebied, tot een diepte van 14,80m-mv. In deze boring is de bodem tot 50cm-mv geïnterpreteerd als zand. Hierna is tot 3m-mv sprake van zeer fijn zand. Van 3m-mv tot 5m-mv is sprake van fijn en grindig zand. Vervolgens is van 5m-mv tot 11m-mv sprake van grof tot zeer grof en grindrijk zand. Van 11m-mv tot 14,80m-mv is de bodem als zeer fijn zand geïnterpreteerd. Lithostratigrafisch gezien is de bodem geïnterpreteerd als Formatie van Boxtel.
Functies en bestemmingen moeten afgestemd worden op de bodemopbouw. De bodemopbouw binnen het plangebied stelt echter geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen.
Grondwaterbeschermingsgebied
In Hilversum liggen grondwaterbeschermingsgebieden van een tweetal grondwaterwinningen voor drinkwatervoorziening; waterwinning Laren en waterwinning Loosdrecht. Om de waterwinningen te beschermen zijn zones met grondwaterbeschermingsgebieden aangewezen. Binnen de grondwaterbeschermingsgebieden wordt een drietal beschermingsniveaus onderscheiden. Vanaf de onttrekking worden de volgende beschermingsgebieden onderscheiden:
Het grondwaterbeschermingsgebied van de waterwinninggebied 't Gooi is het dichtst bij het plangebied, maar niet overlapt het niet.
Gaafheid bodem
Door de aanleg van bebouwing, infrastructuur en tuinen in de jaren ’20 van de vorige eeuw is de bodem voor een deel opgehoogd of afgegraven.
Grondwater
De grondwaterstand is in het plangebied niet gekarteerd. Op basis van extrapolatie, in combinatie met de waarschijnlijke aanwezigheid van een haarpodzolgrond in de bodem, heeft het plangebied waarschijnlijk een grondwatertrap VII. Dit wil zeggen, een gemiddelde hoge grondwaterstand van in ieder geval dieper dan 80cm-mv. De gemiddelde lage grondwaterstand is van een grondwatertrap VII niet getypeerd.
Het plangebied is gelegen in een terrein met een dynamisch reliëf, veroorzaakt door aanwezige bebouwing, bomen en struiken. Bovendien zijn op het landgoed terrassen en kunstmatige glooiingen gecreëerd ten behoeve van tuinaanleg. Het maaiveld is vanwege de ligging op een stuwwal hellend. In het westelijk deel van het plangebied heeft het maaiveld een hoogte van ca. 14m +NAP en in het oostelijk deel van het plangebied heeft het maaiveld een hoogte van ca. 6,6m +NAP. In het centrum bedraagt de hoogte 10,5m +NAP (zie figuur 5).
Figuur 5: Hoogteprofiel plangebied
Watersysteem
In nagenoeg de gehele bebouwde kom van Hilversum komt door de diepe grondwaterstanden en de zandige bodemopbouw van nature geen oppervlaktewater voor. De bodem bestaat voornamelijk uit goed doorlatende zandgronden. In extreem natte tijden met hoge grondwaterstanden wordt een ontwateringsdiepte van 1,0 m binnen nagenoeg de gehele bebouwde kom nog gehaald. Zo ook in dit plangebied.
Het projectgebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied
De woningen zijn aangesloten op het gemeentelijke rioleringssysteem, eletriciteitsnetwerk en gasstelsel.
Sociale veiligheid omvat de bescherming tegen elke vorm van criminaliteit en fysieke bedreiging/gevoelens van onveiligheid.
Ten aanzien van het bestemmingsplan
Het plangebied is niet toegankelijk voor derden en afgeschermd met hekwerken. Er zijn diverse maatregelen genomen om criminaliteit tegen te gaan, zoals beveiliging door middel van camera's. Het gevoel van sociale onveiligheid is daarom minimaal.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen.
Gevaarlijke stoffen
Het plangebied ligt nabij de Utrechtseweg. Deze weg is op dit moment aangewezen als route voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Dit jaar wordt er een voorstel richting de de raad gebracht om de aanwijzing te laten vervallen. Er liggen geen inrichtgen, zoals benoemd in het Besluit risico's zware ongevallen (BRZO), het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Vuurwerkbesluit en de Circulaire opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik in of nabij het plangebied.
Waterkeringen
Er liggen geen waterkeringen in of nabij het plangebied.
Het plangebied is volledig in eigendom en beheer van de eigenaar van het landgoed. Het gebied is niet openbaar toegankelijk voor derden.
In dit hoofdstuk is het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen. Ook is aandacht besteed aan relevant Europees beleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van 13 nationale belangen. Daarbuiten hebben provincies en gemeenten veel bevoegdheden bij ruimtelijke ordening.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is “duurzame verstedelijking”. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van de ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2) en op provinciaal niveau in de Verordening Ruimte.
De laddertoets richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'acute regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifieke toetsing "ladder duurzame verstedelijking"
Om vast te stellen of sprake is van vraag naar de beoogde stedelijke ontwikkeling is een aantal elementen zaken onderzocht.
In de Noordvleugel stijgt het aantal huishoudens tot 2040 van iets boven de 2 miljoen naar ongeveer 2,5 miljoen. Na 2018 neemt de groei langzaam af naar ongeveer 10.000 huishoudens per jaar. Voor de regio Gooi en Vechtstreek komt deze Primos / Pearl prognose uit op een groei van +10.000 huishoudens tot 2030.
Voor de Regio Gooi en Vechtstreek is een provinciale woonvisie uit 2010-2020 van kracht. Deze provinciale woonvisie heeft onder meer betrekking op de negen gemeenten in deze regio. De uitgangspunten van zowel de provincie Noord-Holland als de Regio Gooi en Vechtstreek zijn nader uitgewerkt in het Regionale Actieprogramma Wonen Gooi en Vechtstreek (RAP 2016-2020). In het RAP 2016-2020 zijn kwantitatieve (verstedelijking-) afspraken met de provincie gemaakt over de behoefte aan nieuwbouw. Daarnaast zijn er in het RAP 2012 ook kwalitatieve afspraken gemaakt over zorg- en welzijnsvoorzieningen.
Actuele behoefte
Er is in de regio sprake van een actuele behoefte aan woningen. Uit de regionale woonvisie blijkt dat in de regio Gooi en Vechtstreek tot en met 2019 per jaar behoefte is aan 750 woningen. De lokale woonvisie Hilversum 2016 - 2020 sluit aan bij de regionale visie. Het aantal toe te voegen woningen past hierbij, mede omdat de woningen worden gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. De woningen die worden toegevoegd aan het plan betreffen koopwoningen in het midden- en hoger segment. Er wordt aangesloten op de kwalitatieve vraag in de regio en voorzien in een aangetoonde behoefte.
De nota “Kiezen voor karakter, Visie erfgoed en ruimte” (2011) is de opvolger van de nota Belvédère uit 1999. In deze nota geeft het Rijk aan welke opgaven ze als belangrijk beschouwd. Dit zijn:
1. Werelderfgoed: samenhang borgen en uitstraling vergroten;
2. Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
3. Herbestemming als (stedelijk) gebiedsopgave: focus op groei en krimp;
4. Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie;
5. Wederopbouw: tonen van een tijdperk.
Het Rijk wil een sterkere koppeling tussen cultureel erfgoed en ruimtelijke ordening. Om cultuurhistorie integraal mee te nemen bij nieuwe ontwikkelingen, is het verplicht om voor een nieuw plan een cultuurhistorische analyse uit te voeren. Cultuurhistorische karakteristieken kunnen echter niet 'zomaar' beschermd worden, maar moeten worden doorvertaald naar effectieve strategieën voor ontwikkeling en behoud door ze te verbinden met profit, people en planet.
Profit: investeer in waardecreatie. Zonder waardecreatie is er geen duurzame grondslag voor instandhouding en laten we kansen liggen om het economische profijt van dit 'goud in onze handen' te vergroten. Voor gebiedsontwikkeling betekent dit dat het niet alleen gaat om het sparen van waarden, maar ook om het investeren in nieuwe vormen van waardering.
People: geef ruimte aan burgers. In het integrale afwegingsproces moeten alle relevante belangen tot hun recht komen. Dit vraagt om transparante procedures, goed gemotiveerde besluiten en het actief betrekken van burgers Ook vraagt dit terughoudendheid van de overheid bij het van bovenaf poneren van waarden.
Planet: de zorg voor cultureel erfgoed is een duurzaamheidsvraagstuk. Zij maakt deel uit van onze ambitie om een leefbare planeet na te laten voor toekomstige generaties.
Planspecifiek
Het bestemmingsplan sluit aan op enkele van de Nationale Belangen van het Rijk zoals benoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte:
Het plan sluit aan op de nota Erfgoed en ruimte, omdat het cultureel erfgoed in de ontwikkel gewaarborgd blijft. De bestaande Rijksmonumenten in het plangebied blijven beschermd. In het gebied zijn zowel natuurlijke, cultuurhistorische als landschappelijke waarden aanwezig.
Het Deltaprogramma voor 2018 is op Prinsjesdag 2017 verschenen en bevat voor het eerst een Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie: een gezamenlijk plan van gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk dat de aanpak van wateroverlast, hittestress, droogte en de gevolgen van overstromingen versnelt en intensiveert. Het Deltaplan is opgebouwd volgens 7 ambities. Het kennisportaal biedt hulpmiddelen aan om werk te maken van deze ambities.
Planspecifiek
Het bestemmingsplan dient invulling te geven aan ruimtelijke adaptatie. De gevolgen van overstromingen, wateroverlast, hittestress en droogte dienen voorkomen te worden. In paragraaf 5.5.3 Ruimtelijke adaptatie wordt de invulling van voorliggend bestemmingsplan aan deze aspecten beschreven.
De structuurvisie is 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 is elke overheidslaag verplicht een structuurvisie op te stellen en haar ruimtelijke belangen te benoemen. Op basis van deze belangen kan elke overheid bepalen welke rol zij voor zichzelf ziet weggelegd en welke instrumenten zij toe wil passen om dit ruimtelijke belang te waarborgen of te bereiken
De provincie Noord Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op:
Ad 1. klimaat bestendigheid
De provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de provincie het energieverbruik in het stedelijk gebied en op bedrijventerreinen zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De provincie reserveert ruimte voor het opwekken en distribueren van grootschalige duurzame energie en stimuleert en ondersteunt kleinschalige vormen van duurzame energie toe te passen.
Ad 2 ruimtelijke kwaliteit
De provincie Noord-Holland wil (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand moeten komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen.
Ten behoeve van het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden is de kern van het natuurbeleid de veiligstelling en de ontwikkeling van een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones en nationale parken en Natura 2000 gebieden.
Ad 3. duurzaam ruimtegebruik
Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw.
In de structuurvisie worden vier voor Hilversum relevante speerpunten genoemd op het gebied van duurzaam ruimtegebruik:
Planspecifiek
De ontwikkeling van Landgoed Kruisheide sluit aan op de structuurvisie: het plan draagt zorg voor de ruimtelijke kwaliteit en sluit aan op de woningbehoefte binnen de gemeente. De structuurvisie stelt geen aanvullende eisen aan het plan.
De woonvisie is door de gemeente Hilversum opgesteld met als doel om als input te dienen vanuit Hilversums perspectief voor de regionale woonvisie. In de begroting van 2016 is, in navolging van de opgave in de Structuurvisie Hilversum 2030, vastgelegd dat Hilversum zich inzet om jaarlijks 200 en vanaf 2018 250 extra woningen te realiseren. In het coalitieakkoord is verder afgesproken om 100 extra sociale huurwoningen te realiseren.
Het totaalbeeld van de huisvestingsopgave 2016-2020 ziet er als volgt uit:
De totaal bekende plancapaciteit voor Hilversum bedraagt op dit moment ruim 3.000 woningen en is daarmee ten opzichte van de hierboven geformuleerde kwantitatieve opgave ruim voldoende. Hilversum kiest voor behoud en versterking van haar kwalitatief goede woonklimaat. Om die reden wil Hilversum de haar beschikbare plancapaciteit niet volledig benutten en ruimte houden om per locatie een afweging te kunnen maken voor kwaliteit in termen van dichtheden, kansen voor groen, openbare ruimte, duurzaamheid en (her)gebruik van erfgoed.
De doorwerking van het in de Structuurvisie vastgestelde beleid gebeurt onder meer via de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS). In de PRVS zijn die onderwerpen vastgelegd die van provinciaal belang worden geacht en worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.
Planspecifiek
Voor onderhavig plan zijn de regels uit artikel 5a, over nieuwe stedelijke ontwikkelingen relevant. Hierin wordt gesteld dat:
1. Een bestemmingsplan kan uitsluitend voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken.
2. Gedeputeerde staten stellen nadere regels aan de afspraken bedoeld in het eerste lid.
Het bestemmingsplan voldoet aan deze regels.
Gedeputeerde Staten (GS) van Noord-Holland hebben 12 juni de Ontwerp-Omgevingsvisie NH2050 met bijbehorend Milieueffectrapportage (PlanMER) vrijgegeven voor inspraak. In de Ontwerp-Omgevingsvisie NH2050 staat beschreven hoe de provincie de ambities wil realiseren voor de belangrijkste maatschappelijke opgaven die op de provincie afkomen: klimaatverandering, de overgang naar duurzame energie, verdere verstedelijking, bereikbaarheid, een gezonde leefomgeving, de economische transitie en natuur en biodiversiteit.
Planspecifiek
In de ontwerp Omgevingsvisie geeft de provincie haar visie op de omgang met verstedelijking, de ontwikkeling van woningen en de invulling van de woningbehoefte tot 2050. De doelstelling hiervoor is dat de woningbouwbehoefte vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden wordt gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends. Duurzaamheid van de totale voorraad is daarbij het uitgangspunt.
In de visie is opgenomen dat alle nieuwe ruimtelijke (her)ontwikkelingen een klimaatstresstest moeten doorlopen, en dat bij die ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden met de grenzen van het watersysteem.
Op 18 januari 2011 hebben de Gedeputeerde Staten de partiele herziening van de provinciale Structuurvisie vastgesteld. Deze partiele herziening betekent voor Hilversum wijzigingen op het gebied van de Ecologische Hoofdstructuur.
Planspecifiek
De herziening stelt geen voorwaarden voor onderhavig bestemmingsplan.
De provincie Noord-Holland heeft het regionale waterbeleid tot 2040 en haar prioriteiten op het gebied van waterveiligheid en schoon en voldoende (drink)water in de periode 2016-2021 opgenomen in de Watervisie 2021 "Buiten de oevers". Klimaatverandering, bodemdaling en doorzettende verstedelijking drukken hun stempel op de leefomgeving. Het waterbeleid zal nog sterker worden gekoppeld aan ruimtelijke transformaties.
De Watervisie kent drie thema's: veilig, schoon en voldoende. Hierbij gaat het onder meer om veilige dijken en duinen, een waterrobuuste inrichting van het achterland en een duurzaam gebruik van het watersysteem door te zorgen voor een zorgvuldig voorraadbeheer, zowel in kwantiteit als kwaliteit, van grondwater, oppervlaktewater, zwemwater en drinkwater.
Planspecifiek
Het plangebied ligt op een relatief hoog gelegen deel van de provincie. Er is geen oppervlaktewater aanwezig. Het ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied. De Watervisie leidt niet tot bijzondere aandachtspunten voor dit bestemmingplan.
Het Waterbeheerplan 2016-2021 is op 8 oktober 2015 goedgekeurd door het Algemeen Bestuur van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht en is vanaf 1 januari 2016 van kracht. In het plan staat wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water en een efficiënte zuivering van afvalwater. Het waterschap is betrokken bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat gebeurt in de vorm van de verplichte watertoets die in de waterparagraaf van het bestemmingsplan wordt opgenomen.
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan is in het kader van de verplichte watertoets voorgelegd aan het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Zie hiervoor paragraaf 5.7 Bodem en watersysteem
Elementen en structuren uit het verleden maakt dat de ontwikkelingsgeschiedenis aan het landschap afleesbaar is. In de 'Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit' uit 2010 staat in teksten en op kaarten aangegeven waarmee op het gebied van landschap en cultuurhistorie rekening is te houden bij nieuwe ontwikkelingen en wat aangrijpingspunten kunnen zijn voor meer kwaliteit bij de planvorming. De provincie staat een ontwikkelingsgerichte benadering voor (behoud door ontwikkeling), met behoud van kwaliteit en het ontwikkelen van nieuwe kwaliteit. De ontwikkelingen moeten zodanig worden uitgewerkt dat de geschiedenis van het landschap leesbaar blijft. Het beleidskader is een vertrekpunt bij ruimtelijke ontwikkelingen. In paragraaf 5.6 Cultuurhistorische waarden zijn de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van het plan verder toegelicht.
De provinciale woonvisie ´Goed wonen in Noord - Holland´ heeft als doelstelling dat in 2020 de inwoners van Noord-Holland over voldoende woningen beschikken met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De doelstelling is uitgewerkt in drie speerpunten:
Door samen met de regio's Regionale actieprogramma's (RAP's) te ontwikkelen met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's en deze uit te voeren, wil de provincie deze doelstelling en speerpunten behalen. Het RAP Gooi en Vechtstreek is 2012 vastgesteld. Hierin hebben de verschillende gemeenten afspraken gemaakt over het kwantitatieve programma en de kwalitatieve invulling ervan.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in een beperkte toename van een aantal woningen. De ontwikkeling van de woningen in (onder andere) het middensegment sluit aan op de regionale woningenbehoefte. Het plan is dermate kleinschalig dat het geen significante invloed heeft op het regionaal afgestemde woningbouwprogramma.
Het document "De kracht van het landschap 2013, Toekomstbestendig Metropolitaan Landschap in een sterke MRA" (Metropoolregio Amsterdam) is het vervolg op het in 2007 vastgestelde conferentiedocument "De kracht van het Landschap – Streefbeeld 2040 en Actieprogramma 2020 voor het Metropolitane Landschap”.
Voor de Gooi en Vechtstreek geldt de volgende koers: de kernkwaliteiten en de cultuurhistorische betekenis van de groene longen blijven behouden. De samenhang tussen de variatie aan landschappen verbetert door het aanleggen van robuuste ecologische verbindingen en verbindingen in het landelijk gebied. Er wordt ruimte geboden aan de verschillende wateropgaven, wat betreft de kwaliteit, de kwantiteit en de veiligheid. Voor het gebied langs de A2 vanaf Amsterdam tot aan Utrecht wordt gewerkt aan een gevarieerd snelwegpanorama om eenzijdige verstedelijking te voorkomen. Tot slot werkt de regio aan het verder versterken van de bereikbaarheid. Woningbouw levert een extra kwaliteitsimpuls aan de landelijke (top)woonmilieus.
Planspecifiek
Bij de bouw van de nieuwe woningen in het plangebied worden kernkwaliteiten en cultuurhistorisch waardevolle elementen en structuren behouden. Deze structuren worden kwalitatief versterkt door het aanleggen van bomen en de bouw van schuttingen. De nieuwe woningen dragen op deze wijze bij aan de kracht van het landschap in de omgeving Utrechtseweg.
De regiokaart bevat het overzicht van vastgesteld ruimtelijk beleid van de zeven gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek. De regiokaart uit 2015 geeft de lopende en nieuwe ruimtelijke en stedenbouwkundige projecten in de regio voor de komende 10 jaar weer.
De belangrijkste opgaven zijn landschap, recreatie, economie, bereikbaarheid en wonen. Bij wonen gaat het om een vijftal opgaven:
Planspecifiek
Het plan ligt in een stedelijke omgeving. Het draagt in kleine mate bij aan de opgave wonen door het realiseren van binnenstedelijke woningbouwlocaties. De overige aspecten zijn niet relevant voor onderhavig bestemmingsplan.
De Noordvleugel vormt weliswaar geen bestuurlijk geheel, maar in ruimtelijk-economisch opzicht wel een sterke eenheid. Daarom hebben de betrokken overheden, waaronder de gemeente Hilversum, op verzoek van de rijksoverheid een visie opgesteld die een samenhangend antwoord moet geven op de complexe ruimtelijke vraagstukken waarvoor het gebied is gesteld.
Planspecifiek
Het bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van nieuwe woningbouw in huidig bebouwd gebied mogelijk, waardoor het past binnn de Ontwikkelingsvisie Noordvleugel Utrecht 2015-2030.
De ambitie van Gooi en Vechtstreek is een energieneutrale regio. Alle in de regio benodigde energie wordt dan duurzaam opgewekt. Het is de stip op de horizon waarbij de gemeente zich in eerste instantie richt op de gebouwde omgeving. Een enorme en complexe opgave: het betekent dat de gehele gebouwde omgeving, inclusief ondergrond, moet worden getransformeerd. Het gaat hierbij om duizenden woningen per jaar.
Planspecifiek
Het bestemmingsplan maakt woningen mogelijk die niet worden aangesloten op het aardgasnet. Hiermee draagt het bij aan het bereiken van energieneutraliteit.
In de Keur staan regels van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Hiermee wil het Waterschap de volgende doelen bereiken:
De Keur gaat kortom over het gebruik en onderhoud van water, oevers en dijken. En welke middelen het waterschap heeft om zijn werk goed te doen.
Planspecifiek
In het plangebied is, met uitzondering van één vijver, geen water aanwezig. De regels van het waterschap zijn van toepassing op (de omgang met) het grondwater binnen het plangebied.
De Structuurvisie Hilversum 2030 is een integrale visie op hoofdlijnen voor het gehele grondgebied van de gemeente en heeft betrekking op alle aspecten van het gemeentelijk ruimtelijk beleid.
De vijf speerpunten of kernkwaliteiten die Hilversum de komende jaren wil behouden en versterken zijn:
Het centrum, een aantal bestaande werklocaties, de gebieden Monnikenberg, Anna's Hoeve en Larenseweg e.o. zijn de dynamische gebieden (binnen bestaand bebouwd gebied) waar sprake is van aanmerkelijke ruimtelijke ontwikkelingen en functiewijzigingen. De structuurvisie biedt de ruimte voor, en geeft richting aan, het realiseren van de ambities op het gebied van hoogwaardig wonen, natuur, media, zorg en architectuur. Vanuit de integrale benadering zijn dwarsverbanden in beeld gebracht, bijvoorbeeld vanuit de invalshoeken duurzaamheid, bereikbaarheid en regio. De Structuurvisie is in mei 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.
Planspecifiek
Onderhavig bestemmingsplan biedt ruimte voor hoogwaardig wonen met architectonische kwaliteit.
De ontwikkelrichting voor Hilversum is vastgelegd in de Structuurvisie Hilversum 2030 (vastgesteld in juni 2015). In het coalitieakkoord is afgesproken dat voor de bereikbaarheid van Hilversum na 2020 en het oplossen van bestaande knelpunten een structuurvisie Verkeer en Vervoer wordt gemaakt. Deze structuurvisie verkeer schetst de aanpak voor de komende jaren en doet waarvoor een visie is bedoeld: de koers inzichtelijk maken en keuzes maken voor de belangrijkste opgaven voor de komende jaren.
De Structuurvisie Hilversum 2030 heeft als ambitie dat de bereikbaarheid van Hilversum verbetert en de bereikbaarheid van Hilversum een positiever imago heeft. De bereikbaarheid is integraal en er is een regionale opgave voor het verbeteren van hoofdwegen, snelwegen en openbaar vervoer met bus en trein.
Het doel van het verkeers- en vervoerbeleid is drieledig:
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen aan de Utrechtseweg, een centrale verkeersas in de gemeente Hilversum. Hierdoor zijn de nieuwe woningen goed bereikbaar.
In de nieuwe Parkeernota Hilversum 2017 wordt nader invulling gegeven aan het parkeerbeleid voor de komende jaren (scope 2025). Uiteraard staat parkeren niet op zich; het heeft een nauw verwantschap met onder andere wonen, economie, centrum en mobiliteit. Gelet op de aanstaande veranderingen als gevolg van de Omgevingswet is het nog belangrijker geworden om parkeren goed te borgen in de stad en de mogelijkheid van flexibiliteit in te bouwen. Het bereikbaar en leefbaar houden van buurten is daarbij het uitgangspunt, waarbij klantvriendelijk parkeren voor bewoners, ondernemers en bezoekers van Hilversum nadrukkelijk betrokken is.
De doelen van het geïntegreerde parkeerbeleid zijn:
Het parkeervraagstuk spitst zich toe op het centrum en omliggende buurten. Deze nota biedt mogelijkheden tot maatwerk voor deze gebieden, maar is van toepassing op de totale stad.
Planspecifiek
In voorliggend plan wordt in de parkeerbehoefte voorzien op het eigen terrein. De parkeernormen van de gemeente Hilversum zijn hierin leidend, en worden beschreven in paragraaf 4.4.4.
In 2012 heeft het CROW nieuwe parkeerkencijfers opgesteld. De verschillende gebruiksfuncties zijn verder gedifferentieerd, zodat de cijfers beter aansluiten bij de werkelijkheid. De Parkeernormen Hilversum 2017 zijn een afgeleide van de parkeerkencijfers van het CROW van 2012. Ook dit keer is uitgegaan van één parkeernorm en niet voor een bandbreedte. Het hanteren van de bandbreedte leidt in de regel tot discussie over wat dan de precieze norm zou moeten zijn. Eén parkeernorm leidt tot eenduidigheid en duidelijkheid.
De lijst parkeernormen differentieert globaal naar functies en stedelijkheidsgraad, waarvoor Hilversum is opgedeeld in drie gebieden: 'centrum', 'schil' en 'rest''. De beleidsregels zijn als bijlage onderdeel van de planregels (zie bijlage 10).
Planspecifiek
Voorliggend plan gaat ervan uit dat de parkeerbehoefte wordt opgevangen op eigen terrein. Het bestemmingsplan is specifiek gericht op de bestemming 'wonen'. De woningen die gerealiseerd worden zijn koopwoningen in de schil van Hilversum. Hiervoor geldt dat er per woning 1,9 parkeerplaatsen voorzien moeten zijn, met een bezoekersaandeel van 0,3 per eenheid. De ontwikkeling dient daarom te voorzien in minimaal 2 parkeerplaatsen per woning.
In de planregels is een koppeling met de parkeernota opgenomen.
De gemeente Hilversum heeft het archeologisch erfgoed en mogelijke verstoringen daarvan in kaart gebracht. Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad' vastgesteld. Een belangrijk uitgangspunt wordt daarbij dat de verstoorder betaalt.
'De ondergrondse stad' is een logisch gevolg van internationale afspraken over behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed die al in 1992 in het Europese Verdrag van Malta werden gemaakt en in 2006 zijn verankerd in nationale wetgeving. Als gevolg van deze afspraken gaat de gemeente de kennis over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis gebruiken om vindplaatsen van archeologisch erfgoed in kaart te brengen. Inmiddels is een archeologische beleidskaart ontwikkeld die het mogelijk maakt archeologisch onderzoek in te plannen.
Wanneer sprake is van verstoring van de bodem (bijvoorbeeld bij bebouwing) dan stelt de archeologische beleidskaart (en bijbehorende regels) de initiatiefnemer in staat om te beoordelen waar onderzoek moet plaatsvinden. Allereerst wordt onderzocht of erfgoed aanwezig is, vervolgens om welk erfgoed uit welke periode het gaat. Uiteindelijk wordt het erfgoed opgegraven, worden de sporen van bewoning en gebruik vastgelegd en dienen de voorwerpen als illustratiemateriaal voor de geschiedenis van Hilversum.
Planspecifiek
Voor onderhavig bestemmingsplan zijn bodemonderzoeken en archeologische onderzoeken uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn beschreven in hoofdstuk 5.
Het groenbeleidsplan is opgesteld met als doel 'de verouderde Hilversumse groenbeleidsnota's te herzien tot een actuele nota die al het groenbeleid voor het gehele grondgebied van Hilversum op hoofdlijnen beschrijft'. In het plan is onder andere aandacht voor versterking van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS), het veiligstellen van de groenstructuur die het groene imago van Hilversum bepaalt, groen in bouwplannen, de aanpak van de stadranden, versterking van groen in het centrum, kleine groenplannen op buurtniveau en spelen in het groen.
Het groenbeleidsplan beschrijft een integraal, samenhangend en geactualiseerd beleid rond het thema groen voor de gehele gemeente. In dit plan wordt de visie op het groen van Hilversum beschreven aan de hand van vijf deelvisies en één totaalvisie:
Het groen in en rondom Hilversum staat onder druk en de verwachting is dat deze druk de komende jaren verder zal toenemen. Bijvoorbeeld door de toenemende verstedelijkingsdruk, decentralisatie van groenbeleid en bezuinigingen. Dit maakt het noodzakelijk om actief groenbeleid te voeren. Hiertoe zijn vijf speerpunten geformuleerd:
Planspecifiek
De ontwikkeling van een deel van het landgoed tot woningen, leidt tot een kleine afname van (privaat) groen in de gemeente. Deze afname heeft echter geen invloed op de natuurgebieden in het buitengebied. In hoofdstuk 3.2.1 Groen en 5.4 Natuur is meer informatie over groen in het plangebied opgenomen.
Het Groenbeleidsplan Hilversum 2030 is maatgevend voor het nieuwe velbeleid voorheen (kapvergunningenbeleid), vastgesteld door de raad op 15 mei 2013. Deze nota is dus een uitwerking van het Groenbeleidsplan Hilversum 2030. Het nieuwe velbeleid is opgesteld vanuit bescherming van bomen in het algemeen en in de uitzonderingsgebieden en de hoofdgroenstructuur in het bijzonder. Naast instandhouding van bomen zijn herplant en handhaving prominente onderdelen van het nieuwe beleid. Herplant en handhaving zorgen ervoor dat de kwaliteit van het groen blijft gehandhaafd en waar mogelijk versterkt worden. Het beleid heeft als tweede doel om inwoners, bedrijven en instanties meer bewust te maken van de grote bijdrage van bomen aan de beleving en betekenis van Hilversum als Mediastad in het groen. Uitgangspunt bij het beoordelen van een aanvraag omgevingsvergunning voor het vellen van bomen is het behoud van bomen. Alleen wanneer het verwijderingsbelang zwaarder weegt dan het boombelang wordt een omgevingsvergunning voor het vellen verleend.
Planspecifiek
Ten behoeve van het bestemmingsplan heeft een bomeninventarisatie in het plangebied plaatsgevonden. Op basis van de waarderingen die zijn toegekend aan de bomen zijn de bouwvlakken gesitueerd op locaties met weinig bomen en/of bomen van lage waarde.
Het plan Duurzaam Hilversum 2016-2020 legt de basis voor een klimaatneutraal Hilversum in 2050. Samenwerking met partijen uit de regio en creativiteit zijn hierbij essentieel.
Klimaatverandering is een belangrijk thema. Op de Klimaattop van 2015 zijn afspraken gemaakt over het terugdringen van CO2-uitstoot en vergroening van de samenleving. Uiteraard draagt Hilversum hier met veel enthousiasme een steentje aan bij. De regio staat bekend om zijn mooie natuurgebieden; een unicum in de Randstad. Met het streven om in 2050 klimaatneutraal te zijn, willen de gemeente ook op andere manieren een groene omgeving creëren. Hilversum heeft een visie ontwikkeld met drie sporen. Samenwerking met partijen uit de regio en creativiteit zijn hierbij essentieel.
Het bereiken van klimaatneutraliteit wil de gemeente bereiken door het reduceren van de CO2 reductie met 100 kiloton in 2020. In april 2017 heeft de gemeenteraad een motie aangenomen, waarin is besloten dat alle nieuwbouw aardgasloos moet worden gerealiseerd.
Planspecifiek
Voor de woningen geldt dat zij niet worden aangesloten op het aardgasnet. Dit sluit aan bij de weg naar een klimaatneutraal Hilversum.
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2015-2020 is het Hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Hilversum opgenomen. De gemeente stelt als eis dat een maximale inspanning wordt gedaan om het hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Bij nieuwbouw en renovatie dient hemelwater geinfiltreerd te worden op eigen terrein. Er mag geen gebruik worden gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.
Planspecifiek
Het hemelwater dat terecht komt op de gebouwen en verharding wordt rechtstreeks afgevoerd naar de bodem. De bodem is geschikt voor infiltratie. Tevens wordt er bij bouw van de woningen geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Zie daartoe ook 5.7.
De welstandsnota is op 23 april 2008 door de raad vastgesteld met als doel vooraf helderheid te bieden over de welstandcriteria die door de gemeente worden gehanteerd bij het beoordelen van bouwinitiatieven. Daarbij staat behoud van de bestaande kwaliteiten voorop. Het is belangrijk dat het bestemmingsplan en de welstandsnota goed op elkaar zijn aangesloten. Daarom is in Hilversum de afspraak gemaakt dat bestemmingsplannen vooraf om advies aan de commissie voor welstand en monumenten worden voorgelegd, waarbij het in eerste instantie gaat om de kwalitatieve paragrafen en de wijzigingsbevoegdheden.
Omdat in een bestemmingsplan de bestemming aan de grond wordt gegeven met de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden, behoren welstandscriteria niet via het bestemmingsplan, maar via de welstandsnota geregeld en eventueel gewijzigd te worden.
Planspecifiek
In de welstandsnota is opgenomen dat de woningen in de Utrechtseweg en omgeving dienen te voldoen aan de volgende eisen:
Ligging
Massa
Materiaal en kleur
rabbatdelen
In dit hoofdstuk komt de toekomstige situatie van het plangebied aan de orde. Hiertoe wordt de ruimtelijke structuur van het plan beschreven en worden de omgevingsaspecten nader toegelicht.
Algemeen
Binnen het huidige bestemmingsplan, evenals in de voorgaande bestemmingsplannen voor dit perceel, bestaat de mogelijkheid voor het bouwen van zeven extra woningen. In het verleden waren deze in een regelmatig stramien op één lijn langs de Utrechtseweg geprojecteerd. In het huidige bestemmingsplan is de exacte situering van deze bouwvlakken losgelaten (zie figuur 6 hieronder).
Figuur 6: Verbeelding/verkaveling bestemmingsplan Landgoed Kruisheide
Het landgoed met het daarop aanwezige landhuis en koetshuis vormen met de parktuin een historisch en cultureel waardevol geheel. Voor de ontwikkeling van het plan is gebruik gemaakt van een historische parkanalyse (zie bijlage 9). Hierin worden de historische ontwikkelingen en de huidige situatie besproken. Ook worden hier de randvoorwaarden beschreven waarbinnen een verantwoorde ontwikkeling van de bouwkavels kan plaatsvinden.
De kavels waarop de nieuwe woningen worden gesitueerd, bevinden zich aan de oostkant van het landgoed. Hierdoor blijft de westkant van het landgoed met de daarop aanwezige rijksmonumenten één geheel. Ook het grootste deel van het park blijft toebehoren aan het grondgebied met het landhuis erop.
De nieuwe kavels worden d.m.v. de bestaande oprit en twee nieuwe opritten aan de Utrechtseweg ontsloten. Hiermee zijn de nieuwe bouwvlekken in drie clusters op te delen: een bouwvlak achter de huidige inrit aan de Utrechtseweg, vier bouwvlakken gesitueerd in de huidige moestuin en 2 bouwvlakken in de noordoostelijke hoek.
Er is gekozen voor het situeren van de meeste bouwvlakken op de open plek van de voormalige moestuin (huidige hockeyveld en tennisbaan) omdat deze locatie een passende afgebakende plek vormt zonder dat er ingrijpende wijzigingen in het parklandschap van het landgoed hoeven plaats te vinden. De huidige historische zichtlijnen vanaf het landhuis op het park kunnen zo behouden blijven.
Op de twee plekken waar nieuwbouw is voorgesteld aan de noordoostzijde is sprake van dichtere begroeiing. Hierbinnen staan weliswaar volwassen bomen, maar deze zone is slechts beperkt structuurbepalend binnen het totale landgoed. Om tot een verantwoorde inpassing te komen van het vastgestelde aantal bouwvlakken, passend binnen de gebiedskarakteristieken, kan de kap of uitdunning van bomen binnen deze bouwvlakken gerechtvaardigd zijn.
Een strook bomen langs de oost-westelijke zichtlijn vanuit het landhuis vormt de natuurlijke afscheiding van het parkgedeelte en deze twee nieuwe bouwvlakken. Aan de andere kant van de zichtlijn vormt eenzelfde strook bomen de afscheiding met het moestuin gebied. Deze stroken zijn landschappelijk zeer waardevol en structuurbepalend als begeleiding van de zichtlijn. Deze stroken worden daarom extra beschermd door hier de bestemming "bos" aan te geven.
De beboste randen langs de bestaande perceelgrenzen zijn ook van belang binnen het Landgoed, omdat deze eveneens structuur geven aan de bestaande zichtlijnen. Deze randen worden daarom eveneens extra beschermd door hier de bestemming Bos aan te geven.
Het bouwvlak achter de bestaande inrit aan de Utrechtseweg (zuidoostelijke hoek) komt op een plek waar momenteel reeds diverse kleine bouwwerken (garage, compostplaats, schuur) staan met bijbehorende verharding. Door de bestaande inrit te hergebruiken is minder ingrijpen in de bestaande randstrook langs de Utrechtse weg nodig. De bomenrand langs de bestaande perceelgrens wordt niet aangetast en het vlak ligt buiten de belangrijke structuurlijnen van het Landgoed.
Wellicht is hier enige uitdunning van het bomenbestand noodzakelijk. Enkele solitaire bomen met een hoge landschappelijke waarde hebben ruimte gekregen om door te groeien door in een ruime straal rondom deze bomen geen bebouwing toe te staan.
Figuur 7: Waardenkaart van huidige groenstructuur. Bron: cultuurhistorische parkanalyse Kruisheide complex B4O
Eisen van welstand
Omdat in een bestemmingsplan de bestemming aan de grond wordt gegeven met de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden, behoren welstandscriteria niet via het bestemmingsplan, maar via aanpassing van de welstandsnota gewijzigd te worden.
De woningen voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de welstandsnota voor woningen in de Utrechtseweg en omgeving. Het betreffen tweelaagse vrijstaande woningen met kap, waarvoor het kleur- en materiaalgebruik is bepaald in de gemeentelijke Welstandsnota.
Randvoorwaarden
Het bestemmingsplan regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Bouwregels kunnen hierbij gezien worden als zelfstandig werkende gebruiksregels. Bouwgrenzen, bouwhoogtes, goothoogtes, nokrichtingen en bebouwingspercentages zijn bebouwingsbepalingen die in het bestemmingsplan opgenomen kunnen worden.
De bebouwing binnen het landgoed wordt gekenmerkt door een eigen oriëntatie en identiteit. Het beleid voor dit type landgoederen is erop gericht de oorspronkelijke opzet van het landgoed, d.w.z. een alzijdig georiënteerde villa als hoofdgebouw met oprit in de zichtas en omringende bijgebouwen, te behouden. Bij nieuwe ontwikkeling is toevoeging van bebouwing en een beperkte schaalvergroting mogelijk, mits passend binnen de karakteristiek; ofwel geen ontwikkeling in complexen maar een hoge mate van individuele uitstraling, veel groene ruimte en compacte bebouwingsopzet (minimaal oppervlakte aan bebouwde grond).
De toe te voegen zeven bouwvlakken zijn ca. 200 m2 groot. Deze mogen slechts voor 60% bebouwd worden met één hoofdvolume. Hierbij wordt de mogelijkheid voor gedifferentieerde bebouwing binnen het aangewezen vlak mogelijke gemaakt en wordt het tevens voor de bospercelen mogelijk gemaakt om in meer of mindere mate rekening te kunnen houden met bestaande bomen.Voor de woningen in het plangebied geldt een maximale nokhoogte van 11 meter en goothoogte van 8 meter.
In het huidige plangebied staan 2 hoofdgebouwen. In de huidige situatie zijn hierin vier woningen beschikbaar. In het toekomstige plangebied worden 7 nieuwe gebouwen gerealiseerd en blijven de twee bestaande gebouwen behouden. In totaal worden er 11 wooneenheden gerealiseerd binnen de 9 hoofdgebouwen. Hiervan zijn 3 woningen gelegen binnen de bestaande 2 hoofdgebouwen (1 in de villa aan de Larixlaan en 2 in het voormalig koetshuis aan de Bremlaan), de overige woningen worden gesitueerd in de nieuwe panden.
Voor het beeldkwaliteitsplan van de nieuw te bouwen woningen is in hoge mate aangesloten bij het bestaande beeldkwaliteitsplan Utrechtseweg (Gebied 3b uit de Welstandsnota Hilversum 2014). Aparte kavels met daarop zelfstandige villa's met een eigen karakteristieke individuele uitstraling met beeldkwaliteit; met een nadruk op de landschappelijke inpassing waarbij zoveel mogelijk bomen behouden kunnen blijven. Extra aandacht vormen daarbij de bomen van monumentale waarde.
De ontwikkeling voorziet geen toe- of afname van werkgelegenheid binnen het plangebied.
Ontsluiting
Het perceel Larixlaan 5 wordt in de huidige situatie ontsloten via één toe- en uitrit aan de Larixlaan en één toe- en uitrit in de tuin aan de Utrechtseweg. In de toekomstige situatie wordt het perceel opgesplitst in 9 woonkavels waardoor 2 extra ontsluitingen op de Utrechtseweg worden gecreëerd voor 6 van de 7 nieuwe woningen. Van noord naar zuid worden respectievelijk 2 en 4 woningen ontsloten over de 2 nieuwe aansluitingen. De ontsluiting op de Larixlaan en de bestaande ontsluiting bij de achteringang blijven gehandhaafd.
De Utrechtseweg is een gebiedsontsluitingsweg (50 km/h) met vrijliggende fietspaden aan beide zijden van de weg. Aan de Utrechtseweg zijn verschillende percelen direct aangesloten op de weg middels inritconstructies. De Utrechtseweg heeft een relatief lage verkeersintensiteit (6.000 motorvoertuigen/werkdag) voor een gebiedsontsluitingsweg en zal in toekomstig gebruik worden afgewaardeerd naar 4.500 motorvoertuigen/werkdag in 2030. Dit is het gevolg van de capaciteitsuitbreiding van de parallel lopende, nabijgelegen A27.
Een vrijstaande woning genereert gemiddeld 8,6 verkeersbewegingen per etmaal. Dit betekent dat de noordelijke aansluiting gemiddeld 16,2 motorvoertuigbewegingen (mvt)/werkdag genereert en de middelste aansluiting 34,4 mvt/werkdag. In totaal zullen afgerond 40 mvt/werkdag extra (gemiddeld 2 mvt/uur) via de Utrechtseweg van en naar de percelen worden ontsloten. Deze toename is marginaal.
De verkeersveiligheid voor fietsers is het grootste aandachtspunt op de aansluitlocaties. Door de ligging van het fietspad kruist gemotoriseerd verkeer van en naar de percelen de fietsverbinding. Dit levert meer conflictpunten op met als gevolg een grotere kans op conflicten tussen kwetsbare verkeersdeelnemers en gemotoriseerd verkeer. Om het risico op conflicten zo klein mogelijk te maken is het belangrijk dat zowel gemotoriseerd verkeer als fietsverkeer goed zicht heeft op elkaars verplaatsing. Door de verschillende toegangen tot de nieuwe percelen ruim (voldoende breed), open (geen zicht belemmerende pilaren, bomen of andere obstakels) en met vrije uitzichthoeken vorm te geven kan hiervoor worden zorg gedragen. De Utrechtseweg heeft veel erfaansluitingen, lokaal verkeer is hierdoor gewend aan manoeuvrerende voertuigen. Twee nieuwe erfaansluitingen zullen er niet toe leiden dat het karakter van de Utrechtseweg sterk verandert waardoor ook de risicoperceptie niet zal veranderen.
Figuur 8: Toekomstige drie erfaansluitingen Utrechtseweg
Parkeren
Parkeren vindt plaats op eigen terrein, waarbij het aantal parkeerplaatsen voldoet aan de gemeentelijke normen, zie 4.4.3 Nota parkeerbeleid.
Conclusie
Het aspect verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoering van de ontwikkeling.
Er worden geen fiets- of wandelpaden aangelegd in het plangebied. Fietsers en voetgangs kunnen de woningen bereiken via de aangelegde inritten.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
De wet maakt onderscheid tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. De soortenbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op aanwezige natuurwaarden. Indien dit het geval is moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De geplande werkzaamheden zullen geen toename van verstorende invloeden hebben op Natura2000-gebieden aangezien het plangebied niet ligt binnen de grenzen of binnen de invloedsfeer van voornoemde gebieden. Zowel de werkzaamheden als de toekomstige inrichting, zullen geen negatieve gevolgen hebben op de beschreven gebieden, aanwezige habitats of kwalificerende soorten. Verdere toetsing aan Natura2000-gebieden is hierdoor niet noodzakelijk.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
De planlocatie is niet gelegen binnen de begrenzing van het NNN waardoor geen sprake is van een ruimteclaim. Ook kan redelijkerwijs worden gesteld dat de voorgenomen werkzaamheden geen indirecte storende invloed hebben op deze zone op grotere afstand. Hierdoor is geen nadere afweging noodzakelijk.
Soortbescherming
Per 01-01-2017 is de Flora- en faunawet opgegaan in de Wet Natuurbescherming. De Flora- en faunawet heeft tot doel de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren te beschermen en in stand te houden (de soortenbescherming). In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ter bescherming van plant- en diersoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Planspecifiek
In 2016 is een quickscan flora en fauna uitgevoerd (zie bijlage 7) , waarin is onderzocht welke beschermde soorten voorkomen of voor kunnen komen in het plangebied. In 2016 en 2017 is vervolgens aanvullend ecologisch onderzoek (zie bijlage 8) gedaan naar beschermde vleermuizen en de hazelworm.
Hazelworm
Tijdens het onderzoek zijn geen waarnemingen van deze soort verricht. Door het ontbreken van de soort zijn geen nadere maatregelen noodzakelijk. Bij eventuele aanvang van de werkzaamheden vanaf 2019 is een update van het onderzoek noodzakelijk.
Vleermuizen
Tijdens het onderzoek zijn 5 verschillende vleermuissoorten in het plangebied waargenomen. Er zijn geen vaste verblijfplaatsen binnen het plangebied aanwezig. Door de belangrijke functie van de opgaande beplanting langs de Utrechtseweg is hiervoor enige aandacht noodzakelijk. Indien een groene, opgaande zone langs de Utrechtseweg kan worden gehandhaafd, zijn geen ontheffing of nadere maatregelen ten aanzien van vleermuizen noodzakelijk.
Vogels en grondgebonden zoogdieren
Voor vogels en eekhoorns die hun broed- en verblijfsplaatsen in bodem op het terrein vestigen in het nieuwe seizoen, geldt dat voorafgaand aan het eventueel kappen van bomen nader onderzoek naar broednesten in de betreffende bodem noodzakelijk is.
Conclusie
Aan de hand van de bevindingen van de onderzoeken, de samenstelling van de aangetroffen soorten en de onderzoeksinspanningen, kan worden gesteld dat er geen zwaar beschermde soorten met een essentiële binding met de planlocatie aangetroffen zijn. Het plan ligt niet binnen Natura 2000 of NNN en heeft daarom geen effect op deze gebieden. Bij werkzaamheden aan bomen dient voorafgaand aan de werkzaamheden te worden onderzocht of er zich broedplaatsen in de betreffende bomen bevinden. Bestaande beplanting, zoals aan de randen van het plangebied/Utrechtseweg, wordt zoveel mogelijk behouden.
Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu, en is daarmee een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Dit betekent dat de gezondheids- en milieuaspecten in alle fasen van de inrichting van de gebouwde omgeving, de bouw en het gebruik (inclusief sloop) betrokken dienen te worden. Hierbij wordt gestreefd naar een duurzame (stedelijke) ontwikkeling die leidt tot een extensiever energieverbruik / lage milieubelasting, integraal ketenbeheer en behoud en versterking van de kwaliteit van de gebouwde omgeving (ruimtelijke kwaliteit). Duurzaam bouwen betekent ook dat de gerealiseerde kwaliteit in de toekomst wordt gehandhaafd, zodat ook toekomstige generaties daarin delen.
De gemeente heeft in haar duurzaamheidsbeleid, waarin de weg naar een energieneutraal Hilversum beschreven staat, (zie 4.4.8 Duurzaam Hilversum 2016-2020) een tussendoel opgenomen voor de reductie van tenminste 100 kiloton CO2 in 2020. Dit wil de gemeente bereiken door onder andere gasloze en duurzame nieuwbouw en de inzet van de GPRStedenbouw.
Voor een bestemmingsplan geldt de verplichting tot het maken van een 'waterparagraaf'. Hierin wordt onder andere beschreven hoe wordt omgegaan met de gemeentelijke regels ten opzichte van waterberging op eigen terrein. Tevens moet worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het advies van de waterbeheerder.
Conclusie ten aanzien van dit bestemmingsplan
Waterhuishoudkundige aspecten worden in dit bestemmingsplan integraal betrokken en rechtstreeks vertaald in de onderwerpen 'blauw', 'duurzaamheid' (watergebruik), 'watersysteem', 'riolering' en 'externe veiligheid en waterkeringen'. Deze onderwerpen vormen tezamen met de beschrijving hoe is omgegaan met het advies van de waterbeheerder de watertoets (zie 5.7 Bodem en watersysteem). De gemeente Hilversum verplicht bij nieuwbouw en renovatie dat hemelwater op eigen terrein geinfiltreerd dient te worden. Het plangebied bevat ruimvoldoende onverhard terrein, waardoor infiltratie in de tuinen geen probleem is.
De woningen worden niet aangesloten op het aardgasnet, en passen daarmee binnen het gemeentelijke duurzaamheidsbeleid.
Geluid
Onderhavig plan maakt geen industrieterreinen, inrichtingen en/of (spoor)wegen mogelijk die volgens de Wet geluidhinder (Wgh) en/of Wet milieubeheer (Wm) een geluidszone hebben. Wel worden er nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen in de vorm van woningen in het plangebied toegestaan.
De ontwikkeling vindt plaats binnen het wettelijke aandachtsgebied voor geluid (geluidzone) van enkele bestaande wegen (de Utrechtseweg, de Larixlaan en de Bremlaan) en de spoorweg tussen Utrecht en Hilversum. Hiervoor dient een bestemmingsplanprocedure doorlopen te worden, waarvoor het plan aan de regels van de Wet geluidhinder is getoetst.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden vanwege de Utrechtseweg. De overschrijding vindt plaats aan de oostzijde van 5 bouwkavels. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 53 dB (incl. aftrek ex art. 110g Wgh) en blijft daarmee onder de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB.
Ten gevolge van de Larixlaan / Bremlaan, de omliggende 30 km/uur weg Beukenlaan, en de spoorweg Utrecht - Hilversum is er geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.
Maatregelen om de geluidbelasting ter plaats van het plangebied terug te brengen zijn niet mogelijk
en/of doelmatig. Het bevoegd gezag dient daarom hogere waarden vast te stellen voor de woningen waar de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. In tabel 5.1 zijn de hogere waarden per bouwvlak en per gevel weergegeven. In figuur 9 zijn de betreffende bouwvlakken op kaart aangeduid.
Tabel 5.1: bouwvlakken met hogere geluidbelasting dan voorkeursgrenswaarde
Figuur 9: Nummering bouwvlakken
Voor alle woningen waarvoor het bevoegd gezag een hogere waarde vaststelt, dient met behulp van een gevelgeluidweringsonderzoek te worden onderzocht of deze woningen aan de wettelijke geluidgrenswaarde voor het binnenniveau kunnen voldoen. De wettelijke grondslag hiervoor is terug te vinden in het Bouwbesluit.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het vaststellen van hogere waarden voor de betreffende woningen.
Geur
In het plangebied worden geen nieuwe inrichtingen mogelijk gemaakt die tot geurhinder leiden.
Licht
De woningen die worden ontwikkeld in het plangebied leiden tot een toename van de lichthinder in en in de directe omgeving van het plangebied. Het gaat hier echter om woonverlichting in de bebouwde kom. De ontwikkeling leidt daarom niet tot een significante toename van licht.
Lucht
De luchtkwaliteit vormt geen belemmering vor de ontwikkeling van het plangebied. De norm is ontleend aan de Wet luchtkwaliteit.
Trilling
Gedurende de aanleg van de woningen kan tijdelijk sprake zijn van trillingsoverlast door eventueel heien en boren. Hierbij wordt rekening gehouden met de beoordelingsrichtlijnen van de SBR. Na de werkzaamheden is er geen sprake meer van hinder door trillingen.
Conclusie
De ontwikkeling past binnen de leefbaarheidskaders. Hierbij geldt dat voor 5 kaders een hogere waardenbesluit moet worden verleend ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Utrechtseweg.
Het bestemmingsplan biedt ruimte aan het voorkomen van gevolgen van wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen door het verhard oppervlak zoveel mogelijk te beperken. Op die wijze kan het hemelwater infiltreren in de bodem in plaats van afstromen naar lagergelegen gebieden en wordt hittestress zoveel mogelijk voorkomen.
Onderdeel van de invulling van een nieuwe functie voor het plangebied is het inpassen van zeven nieuwe bouwlocatiesm die worden gesitueerd aan de oostkant van het landgoed. Hierdoor blijft de westkant van het landgoed met de daarop aanwezige rijksmonumenten een geheel.
De nieuwe kavels zijn aan twee nieuwe opritten aan de Utrechtseweg gesitueerd. Gezien de ruimte die dan overblijft aan de westkant bij onder andere de open plek van de voormalige moestuin kan deze locatie een passende plek zijn. De huidige en historische zichtlijnen vanaf het landhuis op het park lijken behouden te blijven.
De bebouwing binnen het landgoed wordt gekenmerkt door een eigen oriëntatie en identiteit. Het beleid voor dit type landgoederen is erop gericht de oorspronkelijke opzet van het landgoed, d.w.z. een alzijdig georiënteerde villa als hoofdgebouw met oprit in de zichtas en omringende bijgebouwen, te behouden.
Bij nieuwe ontwikkeling is toevoeging van bebouwing en een beperkte schaalvergroting mogelijk, mits passend binnen de karakteristiek; ofwel geen ontwikkeling in complexen maar een hoge mate van individuele uitstraling, veel groene ruimte en compacte bebouwingsopzet (minimaal oppervlakte aan bebouwde grond).
Waardestelling
Aparte kavels met daarop zelfstandige villa’s met een eigen karakteristieke individuele uitstraling met beeldkwaliteit zou binnen dit gebied kunnen passen. Afhankelijk van de grootte van de nieuwe kavels dient er sprake te zijn van een landschappelijke inpassing waarbij zoveel mogelijk bomen behouden kunnen blijven. Extra aandacht vormen daarbij de bomen van monumentale waarde waarbij met name de locaties langs de randen van de structuurbepalende zichtlijnen beeldbepalend zijn.
Op de plekken waar nieuwbouw is voorgesteld aan de noord-oostzijde is sprake van een dichter bos. Hierbinnen staan wel volwassen uitgegroeide bomen, maar deze zone is minder structuurbepalend binnen het totale landgoed. Met name de randen zijn wel van belang omdat deze ook structuur geven aan de bestaande zichtlijnen. Om tot een juiste inpassing te komen van het vastgestelde aantal wooneenheden passend binnen de gebiedskarakteristieken kan de kap of uitdunning van bomen binnen kavels daarmee gerechtvaardigd zijn.
Figuur 10: Schets verkaveling plangebied
Bij de inpassing van nieuwbouw dienen, waar mogelijk in relatie tot de definitieve situering van wooneenheden, de meest waardevolle bomen behouden te blijven. Hierbij dient te worden voldaan aan het gemeentelijke Velbeleid (4.4.7 Velbeleid Hilversum 2013-2030). Door de voorgestelde locaties voor de nieuwbouw buiten de structuurbepalende zichtlijnen te houden blijven de belangrijkste cultuurhistorische landschapskwaliteiten van de parkopzet behouden.
In het plangebied liggen drie Rijksmonumenten: Larixlaan 5, Bremlaan 1 en de waterput. De ontwikkeling draagt zorg dat de monumenten in huidige status, zoals beschreven in het hoofdstuk (Steden)bouwkundige waarden, behouden blijven. Hiervoor is de bestemming Waarde - Cultuurhistorie - Monument opgenomen.
Op grond van de Woningwet moet elke aanvraag voor een bouwvergunning nagegaan worden of een bodemonderzoek noodzakelijk is. Dit is o.a. afhankelijk van het oppervlak, het type verblijf en historische (bodem)informatie. Als een bodemonderzoek noodzakelijk is, dient de aanvraag vergezeld te worden met resultaten van het bodemonderzoek. Als hieruit blijkt dat de bodem geschikt is of wordt gemaakt voor de beoogde functie, wordt door de gemeente een geschiktheidsverklaring afgegeven. Dit is overigens niet per definitie een 'schone grondverklaring', aangezien deze grond nog wel licht verontreinigd kan zijn. Ook bij uitgifte is bodemonderzoek aan te raden om de juridische aansprakelijkheid van eventueel aanwezige verontreinigde grond te regelen. Indien er aanwijzingen zijn voor mogelijke aanwezigheid van explosieven, moet onderzoek (explosievenonderzoek) hierover uitsluitsel geven.
In 2016 is een verkennend bodemonderzoek verricht, waarbij verdeeld over het plangebied 36 boringen zijn uitgevoerd (zie bijlage 5). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat de bovengrond ter plaatse van de moestuin licht verontreinigd is met kwik, lood, PCB, heptachloorepoxide, chloordaan (cis+trans) en/of drins. De diepere laag (0,2 tot 1,0 m-mv) is niet verontreinigd met de onderzochte parameters.
De bovengrond ter plaatse van het ontluchtingspunt en de ondergrond ter plaatse van de ondergrondse tank zijn niet verontreinigd met minerale olie of vluchtige aromaten. De bovengrond ter plaatse van het overig terreindeel is plaatselijk licht tot matig (boring 34) verontreinigd met koper en licht verontreinigd met cadmium, kwik, lood, nikkel, zink, PAK en/of PCB. De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters.
In 2016 is een nader bodemonderzoek (zie bijlage 2) uitgevoerd naar de aangetroffen verontreinigen. De resultaten van de analyses wijzen op de mogelijke aanwezigheid van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het risico van de verontreiniging wordt bepaald door de humane risico’s, ecologische risico’s en het verspreidingsrisico. Aanvullende toetsing middels Sanscrit toont aan dat er geen humane risico's zijn voor het huidig en toekomstig gebruik van de moestuin als gevolg van de aanwezigheid van de arganochloorbestreidingsmiddelen.
Conclusie
Hoewel er sprake is van verontreinigde gronden, treden er geen humane risico's op. Het aspect bodem vormt daarom geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Voor een bestemmingsplan geldt de verplichting tot het maken van een 'waterparagraaf'. Tevens moet worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met het advies van de waterbeheerder.
Waterhuishoudkundige aspecten worden in dit bestemmingsplan integraal betrokken en rechtstreeks vertaald in de onderwerpen 'blauw', 'duurzaamheid' (watergebruik), 'watersysteem', 'riolering' en 'externe veiligheid en waterkeringen'.
Hemelwaterinfiltratie
Vanwege de goede omstandigheden om afstromend hemelwater in de bodem af te voeren, verplicht de gemeente particulieren bij nieuwbouw en renovatie het afstromend hemelwater op eigen terrein verwerken (bergen, indien nodig zuiveren en afvoeren). Sloop en herbouw worden eveneens als nieuwbouw beschouwd. Bij een toename van het verharde oppervlak (bestrating of bebouwing), dient het afstromend hemelwater van het nieuwe verharde oppervlak op eigen terrein verwerkt te worden. De gemeente controleert en handhaaft hierop via de omgevingsvergunning.
Tevens is het gebruik van uitlogende materialen verboden.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
Aansluitend op het beleid van de gemeente wordt bij de verdere uitwerking van het plan naar mogelijkheden gezocht om het hemelwater zo veel als mogelijk te infiltreren in de bodem binnen de perceelsgrenzen van het eigen perceel. Op deze wijze wordt gewerkt aan de bestrijding van verdroging. Tevens wordt hiermee het rioolstelsel ontlast. Gezien de optredende grondwaterstanden is infiltratie binnen het plangebied mogelijk. Aandachtspunt bij toepassen van infiltratie is de afwezigheid van verontreinigingen in bodem en grondwater binnen het plangebied. Voor de nieuwbouw kan voorzien worden in een gezamenlijke voorziening.
Een optie is om verticale infiltratieputten (bereikbaar en controleerbaar) toe te passen. Daarbij wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke bodempassage van het water door oppervlakkige of ondiepe infiltratie. De putten zijn bij voorkeur niet dieper 2,50 m onder maaiveld en reiken niet dieper dan tot 1,00 m boven de hoogste grondwaterstand ter plaatse. De perceelseigenaar is zelf verantwoordelijk voor het goed functioneren en dus het onderhoud van de infiltratievoorzieningen op eigen terrein.
Indien bij de verdere uitwerking blijkt dat het redelijkerwijs niet mogelijk is het hemelwater volledig te verwerken op de eigen percelen (bijvoorbeeld door ruimtegebrek), moet in samenwerking met de gemeente gezocht worden naar een oplossing uitgaand van de trits: eerst verwerken op eigen terrein, dan verwerken in openbare ruimte nabij plangebied en vervolgens heraansluiting op het regenwaterriool.
Grondwater
In de ontwikkeling wordt geen oppervlaktewater mogelijk gemaakt.
Watersysteem en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om zoveel mogelijk duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Om verontreiniging van het grondwater te voorkomen worden geen bestrijdingsmiddelen gebruikt.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
De bestaande woningen blijven aangesloten op de huidige kabels en netwerken, hier vinden geen wijzingen in plaats. De nieuwe woningen worden ook aangesloten op het gemeentelijk netwerk. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van dezelfde aansluitstations als Larixlaan 5 en het koetshuis.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van de ontwikkeling.
Het plangebied bevindt zich in een sociaal veilige wijk. Er is voldoende sociale controle waardoor er weinig kans is op het ontstaan van conflictsituaties.
Fysieke veiligheid betreft de bescherming van mens, dier en milieu tegen daadwerkelijke ongelukken.
Het plangebied is zodanig opgezet dat er voldoende ruimte is voor de toegang van hulpdiensten zoals ambulance en brandweerwagens.
Externe veiligheid betreft de beheersing van activiteiten die een risico voor de omgeving op kunnen leveren.
In of in directe nabijheid van het gebied is geen sprake van productie, gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen of de aanwezigheid van en waterkering. Wel is de Utrechtseweg aangewezen als transportroute van gevaarlijke stoffen. De gemeente is voornemens deze route aan te passen in het najaar van 2018. Met deze bestemmingsplanwijziging worden slechts woningen mogelijk gemaakt en dus geen nieuwe risicobronnen.
Conclusie
Gezien het voornemen van de gemeente om de transportroute van gevaarlijke stoffen over de Utrechtseweg te verwijderen, hoeft er hiervoor geen risico te worden berekend. Het aspect veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van de ontwikkeling.
De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject is opgenomen in de D-lijst (D 11.2) van de bijlagen bij het Besluit m.e.r., waarmee een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt of plan-m.e.r. verplicht wordt. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan directe invulling van het gebouw en direct gebruik van de wegen mogelijk maakt en daarmee geen kaderstellend plan betreft.
De drempelwaarden voor een stedelijke ontwikkeling worden niet overschreden (oppervlakte vanaf 100 ha., bedrijfsoppervlakte vanaf 200.000 m2, vanaf 2.000 woningen). Bij het niet voldoen aan de drempelwaarde kan niet gesteld worden dat geen beoordeling van de milieueffecten behoeft plaats te vinden, maar kan een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden opgesteld, waarmee in het bestemmingsplan de noodzaak van het voeren van een volledige m.e.r.-beoordelingsprocedure kan worden uitgesloten. De vormvrije m.e.r.-beoordeling biedt meer vrijheid ten aanzien van de invulling.
Effecten op Natura 2000-gebieden in de omgeving van Hilversum kunnen wel leiden tot de noodzaak om een plan-m.e.r.-procedure te doorlopen. Indien significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet uitgesloten kunnen worden dient een passende beoordeling opgesteld te worden. Indien een passende beoordeling opgesteld moet worden, is tevens een m.e.r.-procedure verplicht. Op basis van de nu bekende informatie kan dit nog niet met zekerheid uitgesloten worden. Daarom wordt voorgesteld zo snel mogelijk de voortoets uit te voeren, zodat snel duidelijkheid bestaat of een m.e.r.-procedure gevoerd moet worden.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt uitgevoerd als een toets aan Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten. Daarbij wordt aandacht besteed aan de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect. Voor de kenmerken van het potentiële effect wordt ingegaan op alle milieuthema's (bodem, water, archeologie, cultuurhistorie, natuur, verkeer, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid). Daarbij wordt naarmate een thema meer relevant is uitgebreider aandacht besteed aan het thema. Ter onderbouwing van deze thema's wordt gebruik gemaakt van de onderzoeken die in het kader van het bestemmingsplan worden uitgevoerd. De milieuthema's worden kwalitatief beschreven, waarbij wordt ingegaan op de belemmeringen op de verschillende milieuthema's die volgen uit het plan.
De vormvrije m.e.r-beoordeling is toegevoegd als bijlage 1. De conclusie van het rapport luidt dat de ontwikkeling niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Het is derhalve niet noodzakelijk een milieueffectrapport op te stellen.
De regelgeving, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening, biedt de gemeente de mogelijkheid tot het opstellen van bestemmingsplannen met een grote mate van flexibiliteit en globaliteit. Planvormen kunnen zodanig worden gekozen dat ingespeeld kan worden op zich wijzigende omstandigheden en op nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen, zodat in veel gevallen het bestemmingsplan minder vaak behoeft te worden aangepast.
Bij de opzet van dit bestemmingsplan is gekozen voor een eindbestemming. Op basis van de bepalingen van een eindbestemming kunnen direct bouwvergunningen worden afgegeven, indien deze passen binnen de bestemmingsomschrijving en de bebouwingsbepalingen. In deze gevallen is sprake van een 'directe bouwtitel'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en de verbeelding. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.
Met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen zijn de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen op de verbeelding weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012). De verbeelding is opgesteld conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen).
De regels bevatten de juridische regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2012 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2012. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de website www.ro-standaarden.geonovum.nl. Hier staat ook een uitgebreidere uitleg over dubbelbestemmingen, voorlopige bestemmingen en aanduidingen.
Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid zijn de regels in hoofdstukken geplaatst. Daarbij is ook weer aangesloten bij de SVBP2012, te weten:
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is een vaste volgorde aangehouden, te weten:
Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, zijn toegekend aan de in het plan begrepen gronden. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming. Dit hangt af van de ruimtelijke relevantie ofwel van de mate waarin de bewuste functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies, gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. De bestemmingsomschrijving vormt het eerste toetsingskader voor (bouw)initiatieven. Als een initiatief niet past in die omschrijving, moet deze worden beschouwd als zijnde strijdig met het bestemmingsplan.
De bestemmingsomschrijving begint met de algemene bestemming. Daarna volgen eventuele specificaties in de vorm van aanduidingen. Voorbeeld:
De voor '....' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
1. ..
a. ..
en tevens voor:
b. een ...., ter plaatse van de aanduiding '....',
met de daarbij behorende voorzieningen.
.... (die voor zowel de algemene bestemming als de specifieke aanduiding gelden). De daarbij behorende voorzieningen zijn bewust niet in de bestemmingsomschrijving genoemd. Het gaat hier om voorzieningen die voor het verwezenlijken van de bestemming nodig en wenselijk zijn. Dat kunnen diverse voorzieningen zijn. Een limitatieve opsomming is niet makkelijk te geven. In de toelichting op de regel (hieronder) worden wel enkele voorbeelden gegeven van de bij de bestemming behorende voorzieningen.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen, kent het bestemmingsplan aanduidingen. Deze aanduidingen bevatten specificaties van bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een aanduiding, die juridische betekenis heeft, wordt niet alleen aangegeven op de analoge en digitale verbeelding van een bestemmingsplan, maar ook in de regels.
Er zijn in het algemeen zes soorten aanduidingen te onderscheiden:
Samen met de op de verbeelidng aangegeven bestemmingen/aanduidingen, bevatten de planregels bepalingen over de situering en de maximale afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken binnen de bewuste bestemming. Soms is op de verbeelding door middel van een bouwvlak aangegeven waar het (hoofd)gebouw mag worden gebouwd. Buiten het bouwvlak mag weliswaar vaak ook worden gebouwd, maar dan gaat het om bijvoorbeeld bijbehorende bouwwerken of terreinafscheidingen.De bouwregels gaan over bouwwerken en zijn onderverdeeld in bepalingen over:
De toetsing hieraan vindt in principe pas plaats indien duidelijk is dat het voorgenomen gebruik van het bouwwerk in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving bij de bestemming.
Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een bouwregel. Het kunnen afwijken van de bouwregels is beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een bouwregel moet worden gemotiveerd waarom van de regels wordt afgeweken. De aanvrager moet gemotiveerd aangeven waarom de regels niet toereikend zijn.
Indien ten aanzien van een bepaald gebruik speciale regels moeten worden gegeven dan worden deze specifiek aangegeven. Een voorbeeld van een dergelijke specifieke regeling is het gebruik van een gedeelte van de woning en/of bijbehorend bouwwerk als werkruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een gebruiksregel. Het kunnen afwijken van de gebruiksregels is ook hier beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een gebruiksregel moet worden gemotiveerd waarom van de regels wordt afgeweken. De aanvrager moet gemotiveerd aangeven waarom de regels niet toereikend zijn.
In deze regel staan specifiek voor de bestemming geldende bepalingen over omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunningen).Zo kan bijvoorbeeld via een omgevingsvergunning een bepaalde natuurwaarde worden beschermd. Aanleggen is dan niet mogelijk zonder een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders.
Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden gegeven aan het college van burgemeester en wethouders om het plan op onderdelen te wijzigen. Hierbij gaat het voornamelijk om de toegestane gebruiken zoals aangegeven in de bestemmingsomschrijving. De wijzigingsbevoegdheid is iets anders dan de afwijkingsbevoegdheid. Via deze wijzigingsbevoegdheid kunnen bestemmingen worden gewijzigd, overigens binnen door de gemeenteraad aangegeven voorwaarden. Via een afwijking worden bestemmingen niet gewijzigd. De afwijking maakt het slechts mogelijk om binnen een bestemming af te wijken van de standaardregel (bijvoorbeeld van de standaard bouwhoogte). Het kunnen wijzigen van de bestemming is ook hier beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om een wijziging moet worden gemotiveerd waarom dat mogelijk en wenselijk is. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaard regel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat wijziging van de bestemming terecht is.
De afwijkings- en wijzigingsbevoegdheid mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder besluit tot afwijking of wijziging.
In de regels worden verschillende begrippen gebruikt die voor verschillende uitleg vatbaar zijn. Door het opnemen van de definities van deze begrippen wordt getracht misverstanden over de uitleg van de regels te beperken.
Elke bestemming bestaat doorgaans uit twee facetten: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Nadere specificaties die iets zeggen over het gebruik of bouwmogelijkheden zijn door middel van aanduidingen opgenomen.
Het (hoofd)gebouw mag enkel in een bouwvlak gebouwd worden. De bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat bijbehorende bouwwerken in het achtererfgebied zijn toegestaan en uitsluitend in het bestemmingsvlak. Het achtererfgebied is het erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het (hoofd)gebouw. Met het begrip "bijbehorend bouwwerk" is een verzamelbegrip bedoeld waar uitbreidingen (aan- en uitbouwen en bijgebouwen) van een (hoofd)gebouw, onder vallen. Ook vallen er overkappingen onder die vanwege het ontbreken van wanden niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. Verder vallen er andere bouwwerken met een dak onder die vanwege een te geringe stahoogte niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. In de begripsomschrijving is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk altijd moet worden gebouwd bij een zich op hetzelfde perceel bevindend (hoofd)gebouw. Zonder (hoofd)gebouw kan er op het perceel dus ook geen sprake zijn van een bijbehorend bouwwerk. Voorts is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk functioneel verbonden moet zijn met het (hoofd)gebouw. Daar wordt mee bedoeld dat het gebruik van het bijbehorende bouwwerk in planologisch opzicht gerelateerd moet zijn aan het gebruik van het (hoofd)gebouw. Een voorbeeld van een bijbehorend bouwwerk bij een woning is een serre of een uitbouw aan de oorspronkelijke achter- of zijgevel. Ook een vrijstaande berging en een carport zijn een bij een woning bijbehorend bouwwerk.
Het begrip 'aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit' is door middel van de bestemmingen gekoppeld aan het wonen. In de woning moet worden gewoond, maar het is mogelijk dat in de woning ook wordt gewerkt. In de woning is het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit toegestaan en wordt daarom (standaard) in de regels opgenomen. Dat is bijvoorbeeld een architect die een gedeelte van zijn huis heeft ingericht als werkruimte/kantoorruimte. Ook een arts mag een gedeelte van zijn huis gebruiken als praktijkruimte. Ook mag een bedrijfsmatige activiteit worden uitgeoefend in de woning. Denk aan een goud- of edelsmid of een horlogemaker.
De woonfunctie moet primair behouden blijven. Daarom is geregeld dat die activiteiten voor niet meer dan 1/3 deel (33%) van de oppervlakte van het (hoofd)gebouw mag plaatsvinden. Hier is wel een maximum aan verbonden van 50 m2. Ook het uiterlijk van de woning mag niet ingrijpend worden veranderd. Er moet altijd sprake zijn van een in de wijk herkenbare woning. Omdat de activiteit in de woonomgeving moet passen is ook geregeld dat de activiteit niet mag leiden tot parkeeroverlast of milieuhygiënische overlast zoals stank en geluidsoverlast. Er zullen voldoende parkeerplaatsen op de tijden dat de activiteit plaatsvindt aanwezig moeten zijn op eigen terrein of in de buurt. Dat geldt uiteraard alleen voor die activiteiten die verkeer aantrekken. Daarnaast mogen de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
In de woning mag geen horeca plaatsvinden. Catering is horeca en mag dus niet vanuit een woning plaatsvinden. Vanuit de woning mag ook geen detailhandel plaatsvinden. Internetwinkels waarbij de klanten hun producten komen ophalen valt onder de categorie 'detailhandel' en is niet toegestaan. Wel mag in het kader van de bedrijfsmatige activiteiten beperkt (ondergeschikt aan de hoofdactiviteit) verkoop plaatsvinden. Zo mag een kapper een flesje haarshampoo verkopen bijvoorbeeld. Het houden van een Bed & breakfast is wel toegestaan, met dien verstande dat het aantal slaapplaatsen of personen niet meer dan vijf mag bedragen en geen seizoensgebonden werknemers worden gehuisvest.
In ieder geval mag (mogen) de bewoner(s) van de woning de aan-huis-verbonden beroeps of de bedrijfmatige activiteiten uitoefenen (bijvoorbeeld man en vrouw, maar ook een kind). Het is mogelijk dat hij en/of zij (de bewoner(s) dus) een (deeltijd)medewerker heeft. Die medewerker mag daar dan ook werken. Die medewerker hoeft daar niet zelf te wonen. Denk aan een doktersassistente. Het gaat om een medewerker op basis van een maximale 36-urige werkweek (1 fte). Het is mogelijk dat twee of drie medewerkers in dienst zijn. Dat mag alleen als zij samen niet meer dan 1 fte vertegenwoordigen (dan gaat het dus om 2 of 3 parttime medewerkers). Indien de medewerkers op het zelfde tijdstip werken dient te worden onderzocht of daardoor (parkeer)overlast wordt veroorzaakt. Als dat zo is dan is het niet toegestaan. Het verhuren of verkopen van een deel van de woning aan derden is niet toegestaan.
In de regels van het bestemmingsplan is deze vorm van werken in een woning geregeld via de 'specifieke gebruiksregels'.
Indien bestaande gebouwen in afmetingen afwijken van de standaard regels met betrekking tot gebouwen (bijvoorbeeld: goothoogten, hoogten, kubieke meters en oppervlakten) dan mag dat uiteraard gehandhaafd blijven. De maten van bestaande gebouwen is dan de zogenoemde vervangende maat. Deze staat in artikel 11.3 Vervangende maat. Dit is uiteraard alleen van toepassing als de bestaande maten in negatieve zin afwijken van de standaard bepaling (bijvoorbeeld als de hoogte van een bestaand gebouw hoger is dan in de regels - als standaard hoogte - is bepaald). Die maten gelden alleen voor de in de bestemming aangegeven gebouwen.
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Enkele begrippen zijn overgenomen uit de Woningwet/Bouwverordening en SVBP2012.
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.
Deze bestemming regelt de aanwezige bosbeplanting op het perceel, waarbij de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden tevens worden beschermd. De gronden met de bestemming 'Bos' zijn uitgesloten van bebouwing ten behoeve van de in het plangebied aanwezige woonbebebouwing.
Deze bestemming regelt voornamelijk het gebruik van de voorzijde en zijkant van een woning. Binnen de bestemming 'Tuin' mag weinig worden gebouwd. Het blijft beperkt tot bijvoorbeeld erkers van (en aan) naastgelegen gebouwen (die op grond van de daar geldende bestemming zijn toegestaan) en erfafscheidingen en een reclame-uiting.
Parkeren is toegestaan, zij het dat niet meer dan 2 motorvoertuigen per perceel tegelijkertijd mogen worden geparkeerd. Een perceel is een (bij het Kadaster geregistreerd) stuk grond, inclusief alle bebouwing. Komt er op neer dat niet meer dan 2 motorvoertuigen op eigen terrein in de tuinbestemming mogen worden geplaatst.
Algemene regeling Wonen
Binnen deze bestemming staat het wonen centraal. Er is onderscheid gemaakt tussen diverse woningtypen, te weten;
Bij het wonen horen vanzelfsprekend voorzieningen om het wonen 'prettig' en mogelijk te maken. Bewust is niet gekozen deze (limitatief) te noemen. Bij dergelijke voorzieningen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld achtertuinen en het (gedeeltelijk) verharden daarvan ten behoeve van toegangspaden, in- en uitritten en bouwwerken, en dergelijke. Parkeervoorzieningen horen er ook bij en een gebouwde barbecue ook. Kortom, alles wat bij een normaal gebruik hoort bij het wonen.
Naast wonen mag ook in de woning onder voorwaarden worden gewerkt. Bij het onderdeel "begrippen" van deze toelichting op de regels is daar bij stil gestaan. Een woning is een complex van ruimten, dat blijkens de indeling en inrichting bestemd is, voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. Een huishouden wordt gevormd door één persoon of een groep personen die een huishouding voert. Daaronder valt niet het bedrijfsmatige verhuren van kamers. Er is geen sprake van één huishouden als meerdere (groepen) mensen in een woning of pand verschillende kamers huren (bijvoorbeeld studenten). Een huishouding is een regeling van het huishouden, familieleven, huisgezin. Ten aanzien van kamerbewoning zijn specifieke gebruiksregels opgesteld.
De woonbestemming is opgebouwd middels een bouwvlak en een achtererfgebied. De tuin betreft het voorerfgebied en is geregeld in de bestemming 'Tuin'. Het gaat dan meestal om de voor- en soms om de zijtuin. Naast de regeling voor hoofdgebouwen (dat is de woning), die binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden, is een regeling voor bijbehorend bouwwerk (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) opgenomen. Dus naast dat in het bouwvlak mag worden gebouwd is op het erf (bij de woning) ook het een en ander aan bebouwing mogelijk. Het gezamenlijk grondoppervlak van bijbehorend bouwwerk mag maximaal 50 m² zijn. Bovendien is geregeld dat de totale oppervlakte van de bijbehorend bouwwerk niet meer dan 50% van het achtererfgebied mag zijn.
Bij woningen is een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit toegestaan. In beginsel is een aan-huis-verbonden beroeps of bedrijfsmatige activiteit alleen toegestaan in het hoofdgebouw. Aangezien het plangebied is aangewezen als creatieve wijk, wil men dat de (kleinschalige) bedrijvigheid gestimuleerd wordt. Daarom is besloten in bepaalde delen van de wijk een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit ook in bijbehorende bouwwerken toe te staan (na ontheffing). Door een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit ook in bijbehorende bouwwerken toe te staan wordt de broedplaatsfunctie van het gebied versterkt.
Deze bestemming maakt het wonen in twee aaneengebouwde woningen mogelijk. In dit geval betreft het de voormalige Koetshuis waar 2 woningen in zijn gerealiseerd. Er wordt gewerkt met bouwvlakken. Op de verbeelding is het bouwvlak aangegeven waarbinnen het hoofdgebouw moet worden gebouwd. Het bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven. Daarnaast mag de rest van het bestemmingsvlak gebruikt worden voor de bouw van bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen en bijgebouwen).
Deze bestemming maakt het wonen in woningen vrijstaand mogelijk. Er wordt gewerkt met bouwvlakken. Op de verbeelding is het bouwvlak aangegeven waarbinnen het hoofdgebouw moet worden gebouwd. Buiten het bouwvlak zijn (ook) bijbehorende bouwwerken toegestaan.
Dubbelbestemming
Artikel 7 Waarde - Archeologie - Na 1850 bebouwd gebied - Hoog en Middelhoog
In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld. Hierin is nadrukkelijk gesteld dat gebouwen op gronden met een archeologische verwachtingswaarde, ter bescherming van die waarden, moeten worden gebouwd binnen de bebouwingsgrenzen. Voorts is een groot aantal werken en werkzaamheden aanlegvergunningplichtig. Voor het verlenen van een dergelijke vergunning dient advies te worden ingewonnen bij ter zake deskundige.
Artikel 8 Waarde - Cultuurhistorie - Monument
Ter bescherming en het behoud van de cultuurhistorische waarden in het plangebied zijn de aanwezige (Rijks en gemeentelijke) monumenten en waardevolle bebouwing vastgelegd. In de regels zijn de bestaande goot-, bouwhoogte en oppervlakte vastgelegd. Tevens zijn afwijkingsvoorwaarden en een verbodsbepaling ter voorkoming van sloop opgenomen.
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie - Tuin en bos
De tuin behorende bij het landgoed Kruisheide heeft cultuurhistorische waarde. Door deze dubbelbestemming worden de belangrijkste waarden beschermd. Ontwikkelingen zijn mogelijk, maar daarvoor moet wel aangetoond worden dat dit de cultuurhistorishe en landschappelijke waarden niet aantast.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Deze regel strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw een tweede keer zou kunnen worden gebruik gemaakt. Een bekend voorbeeld van een dergelijke regeling is de zogenaamde rustende boer regeling. Aangesloten is bij de standaard antidubbeltelregel die in het Bro is opgenomen.
Artikel 11 Algemene bouwregels
De bestaande maten van bestaande gebouwen geldt als vervangende maat.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
12.1 Algemeen
In dit artikellid is opgesomd wat onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt begrepen. Ook de uitzonderingen daarvan zijn benoemd.
12.2 Parkeren
Bij een gebouw moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto's in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt aansluiting gezocht bij het geldende parkeerbeleid.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Er zijn enkele algemene afwijkingsregels opgenomen waarmee burgemeester en wethouders 'vrijstelling' kunnen verlenen voor onder meer geringe wijzigingen in de maatvoering voor bouwwerken. Ook (openbare) nutsvoorzieningen kunnen met deze regel worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het Besluit ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen. Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande, legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe bestemmingsbepalingen dan wel bebouwingsbepalingen plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken, die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet wordt vergroot.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan van het overgangsrecht, is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan.
In de regels van het bestemmingsplan wordt in de Slotregel aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
De in Hilversum gehanteerde parkeernormen en de daarbij behorende beleidsregels zijn opgenomen in deze bijlage.
Het bestemmingsplan is bindend voor burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en voor de overheid zelf. Het afdwingen van het naleven van het bestemmingsplan is, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, in eerste instantie een taak van de gemeentelijke overheid. Er is veel aandacht besteed aan voorlichting met betrekking tot de consequenties die een gevolg zijn van het vaststellen van dit bestemmingsplan. Daarnaast is er veel aandacht voor een effectieve en doelgerichte controle op zaken die in het bestemmingsplan zijn geregeld. Voor de controle en handhaving van het bestemmingsplan is samenwerking in brede zin een noodzaak. In het plangebied is een scala aan regelgeving van toepassing, zoals de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Wet milieubeheer, de Monumentenwet, de Provinciale Milieuverordening, de Algemene Plaatselijke Verordening, etc., die samenwerking binnen de overheid noodzakelijk maakt. Op die manier kan het hoge ambitieniveau gestalte krijgen. Het zich niet houden aan de regels doet afbreuk aan de kwaliteit van het plangebied; daadwerkelijke handhaving heeft voor de samenleving een belangrijke waarde. Tegen illegale situaties zal worden opgetreden.
Handhaving van het bestemmingsplan gebeurt bij de beoordelingen van aanvragen om een omgevingsvergunning (preventieve handhaving) en vervolgens bij controle van de verleende omgevingsvergunning, maar ook aan de hand van geconstateerde illegale situaties, klachten e.d. (repressieve handhaving).
Een overtreder riskeert:
Aan de hand van recente luchtfoto's kan achterhaald worden wat er aan bebouwing aanwezig is op alle percelen in het plangebied. Eventuele bebouwing die illegaal (zonder omgevingsvergunning) gebouwd is, en waartegen wordt, of alsnog kan worden opgetreden, wordt niet automatisch gelegaliseerd met het nieuwe bestemmingsplan. Dit geldt ook voor een eventueel gewijzigd gebruik van opstallen waarvoor geen toestemming is gevraagd cq. verleend. Van geval tot geval zal bezien moeten worden of sprake is van een situatie die alsnog voor legalisatie in aanmerking komt of niet.
Voor de handhaving van illegale situaties op het gebied van ruimtelijke ordening, Woningwet, Bouwbesluit, Bouwverordening en Monumentenwet zijn beleidsregels vastgesteld. Het college moet jaarlijks haar beleidsvoornemens in het kader van handhaving van de bouwregelgeving bekend maken. Ook moet jaarlijks verslag worden gedaan over de uitvoering van het handhavingsbeleid. Het handhavingsbeleid vormt het kader voor een jaarlijks vast te stellen handhavingsprogramma.
In de beleidsregels zijn prioriteiten gesteld (hoog, middelhoog en laag). De hoogste prioriteit richt zich tot onveilige situaties in zijn algemeenheid en tot veranderingen van percelen en gebouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Tegen overtredingen met een hoge prioriteit zal onmiddellijk handhavend worden opgetreden. Overtredingen uit de categorie met een middelhoge prioriteit, zoals erfafscheidingen, bijgebouwen en uitbreidingen aan de achterzijde zullen op de gebruikelijk wijze binnen de werkvoorraad worden afgehandeld.
Bovenstaande wil niet zeggen dat tegen geconstateerde illegale situaties met een lage prioriteit bijvoorbeeld aan de achterzijde niet zal worden opgetreden. Te denken valt om jaarlijks thematisch overtredingen met een lage prioriteit in het handhavingsprogramma op te nemen.
Het bestemmingsplan komt niet zomaar tot stand, maar is met veel publiciteit omgeven. Het bestemmingsplan is altijd in te zien. Daarnaast zijn er ook folders over de bouwregelgeving verkrijgbaar. De gemeentelijke organisatie is er bovendien op ingesteld nadere uitleg te geven. Velen maken daarvan gebruik. Niemand hoeft dus het risico te lopen om als gevolg van een gebrek aan kennis verkeerde beslissingen te nemen.
Met inwerkingtreding van de Wet ruimtelijk ordening (1 juli 2008) beschikt de gemeente over meer mogelijkheden voor kostenverhaal op particuliere ontwikkelaars in een plangebied. Zijn de kosten van de ontwikkeling niet op een andere manier verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten met grondeigenaren over de kosten van de ontwikkeling) dan kan de gemeente een exploitatieplan vaststellen, waarin die kosten worden benoemd. Het exploitatieplan loopt mee met de procedure van het bestemmingsplan.
Daarmee wordt een exploitatieplan mede een toetsingsgrond bij omgevingsvergunningen. De gemeenteraad kan evenwel bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om géén exploitatieplan vast te stellen. Dat kan de raad alleen doen, indien de kosten dus op een andere wijze zijn verzekerd en er verder geen extra eisen aan locaties hoeven te worden gesteld.
Ten aanzien van dit bestemmingsplan
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Op donderdag 1 februari 2018 is een eerste informatieavond voor de buurt georganiseerd. De vele aanwezigen maakten van de gelegenheid gebruik om te socialiseren met bekenden uit omgeving. Aan weerszijden van de ruimte waar de bijeenkomst plaatsvond stonden panelen van het verkavelingsplan opgesteld waarbij namens architectenbureau Denc Vanessa Wisse en namens B40 Landschapsarchitectuur Floris Bouwman nadere uitleg gaven en ingingen op de vragen van de aanwezigen.
Namens de gemeente Hilversum is de gehele avond aanwezig geweest de heer Garmond Ruighaver.
Het gemeentebestuur overlegt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan met betrokken gemeenten en waterschappen en met die overheidsdiensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Ook andere instanties kunnen bij het vooroverleg worden betrokken.
In het kader van voorliggend plan heeft met de Brandweer Gooi- en Vechtstreek en Waternet afstemming plaats gevonden over respectievelijk de externe veiligheid- en de wateraspecten.
Het ontwerpbestemmingsplan Landgoed Kruisheide is vanaf vrijdag 7 december 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegd, waarbij eenieder een zienswijze op het plan in heeft kunnen dienen.
Op het ontwerpbestemmingsplan zijn twee zienswijzen ingediend. Beide zienswijzen zijn ontvankelijk. In de Nota van beantwoording Ontwerpbestemmingsplan Landgoed Kruisheide (bijlage 11) zijn de zienswijzen samengevat en voorzien van een beantwoording. De zienswijzen hebben enkele kleine aanpassingen van de verbeelding als gevolg en ook zijn twee ambtshalve aanpassingen voorgesteld ter verbetering van het plan.
Het definitieve bestemmingsplan is op 19 juni 2019 vastgesteld door de gemeenteraad.