Plan: | Dorpshart Zwartewaal |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0501.DHZwartewaal-0130 |
De gemeente Brielle wil het voorzieningenniveau en daarmee ook de levendigheid van Zwartewaal vergroten. In dat verband is in 2016 de visie Leefbaarheid Zwartewaal 2030 opgesteld. Daarin wordt ingezet op de leefbaarheid en vitaliteit van Zwartewaal met behoud van de eigen identiteit, het rijke verenigingsleven en de sociale betrokkenheid. De bestaande voorzieningenzone aan de Christinalaan is hiervoor een belangrijke drager.
Via een participatieproces is het plan Dorpshart gekozen, waarmee wordt ingezet op de vernieuwing van de bestaande voorzieningen in dit gebied (school, dorpshuis en sportzaal), woningbouw met uiteenlopende woningtypen en het toevoegen van kleinschalige, commerciële voorzieningen.
Voor dit programma zijn nadien nog verschillende varianten uitgewerkt. Deze zijn beoordeeld door de Klankbordgroep (vertegenwoordiging van bewoners en andere belanghebbenden), de ambtelijke afdeling van de gemeente Brielle, stedenbouwkundig adviesbureau Kuiper Compagnons (als partij die de varianten heeft opgesteld) en Stichting Dorp, Stad en Land. Op grond hiervan is de voorkeursvariant bepaald die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
Het huidige bestemmingsplan biedt namelijk geen ruimte voor deze ontwikkeling, wat de directe aanleiding is voor het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan Dorpshart Zwartewaal. Dit bestemmingsplan omvat de beschrijving en de ruimtelijke relevante onderzoeken voor de beoogde ontwikkeling en de planregels vormen samen met de verbeelding het juridisch-planologisch kader op basis waarvan omgevingsvergunningen verleend kunnen worden.
De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1. Het plangebied ligt in het dorpshart van Zwartewaal.
Figuur 1.1 Ligging plangebied Zwartewaal
Het vigerende bestemmingsplan voor dit plangebied is het bestemmingsplan 'Zwartewaal' dat op 12 maart 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld en op 5 oktober 2013 onherroepelijk is geworden. Een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan 'Zwartewaal' is opgenomen in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan Zwartewaal
De bestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan, zijn toegesneden op de bestaande functies in het gebied. De openbare voorzieningen zijn daarin als Maatschappelijk bestemd, woonpercelen als Wonen, tussenliggend groen als Groen en het noordelijk deel van het plangebied is nog grotendeels bestemd als Agrarisch.
Daarnaast kent het lint van het Noordeinde een archeologische dubbelbestemming en is in het oostelijk deel van het plangebied ook ene cultuurhistorische dubbelbestemming opgenomen, ter bescherming van respectievelijk archeologische en cultuurhistorische waarden.
Dit bestemmingsplan biedt zoals gezegd de beschrijving en onderbouwing van de beoogde ontwikkeling en vormt daarnaast ook het juridisch-planologisch kader. Het plan is daarvoor als volgt opgebouwd:
Behalve deze toelichting, bestaat het plan verder uit de planregels en de bijbehorende verbeelding, deze vormen samen het juridische kader voor vergunningverlening en handhaving.
Het plangebied ligt geografisch gezien aan de noordzijde van de huidige woonkern van Zwartewaal. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de oorspronkelijke dorpsstructuur van het Noordeinde, Schoolstraat en de Achterweg. Aan de noordzijde bevinden zich in hoofdzaak agrarische gronden en aan de zuid- en westzijde ligt er rondom het plangebied bestaande woonbebouwing, waaronder het project De Ankerplaats.
Het plangebied wordt op deze manier in een U-vorm omringd door de bebouwing van de woonkern. Ook de infrastructuur, bestaande uit de Willem-Alexanderstraat en de Christinalaan liggen aan de buitenzijde langs het plangebied.
Binnen het plangebied is momenteel alleen aan de zuidzijde bestaande bebouwing aanwezig in de vorm van basisschool 't Want, het dorpshuis De Gaffelaar met daaraan ook een sportzaal, de Martinuskerk en het woonperceel Christinalaan 4. De rest van het plangebied bestaat overwegend uit groen rondom deze functies en uit (voormalige) agrarische gronden aan de noordzijde daarvan. Via een eerdere planprocedure is aan de Willem-Alexanderstraat, ter hoogte van de Clausstraat, ook een parkeerterrein aangelegd in het plangebied. Voor een globale weergave van het plangebied wordt terugverwezen naar figuur 1.1.
De beoogde ontwikkeling omvat zoals beschreven de bouw van verschillende woningtypen, nieuwbouw voor basisschool 't Want, het dorpshuis en de sportzaal en een plint met commerciële voorzieningen. In figuur 2.1 is de definitieve variant van het stedenbouwkundig plan weergegeven.
Figuur 2.1 Stedenbouwkundig plan Dorpshart Zwartewaal (bron: Kuiper Compagnons)
Het plan omvat 85 woningen, bestaande uit:
Daarnaast wordt een nieuw voorzieningencluster gerealiseerd met nieuwbouw voor 't Want, het dorpshuis en de sportzaal.
Het plan is zo opgezet dat er rondom de Martinuskerk een plein wordt ingericht. Aan dit plein zijn ook de commerciële plint met bovenwoningen en de woonblokken met seniorenwoningen gesitueerd, net als het voorzieningencluster. Hiermee ontstaat een duidelijke afbakening van het plein met daar omheen een mix aan functies.
In het noordelijke woongedeelte is er voor gekozen om de auto het projectgebied in te laten. Voor de woningen in dit deel van het plangebied en voor het voorzieningencluster (school, dorpshuis, sportzaal) wordt hier ook in de benodigde parkeerruimte voorzien binnen het plangebied.
In het zuidelijke deel van het plangebied, rondom de kerk met meer gemengde functies, wordt de auto overwegend buiten het plangebied gehouden. Langs de Christinalaan worden nieuwe parkeerplaatsen aangelegd. Langs de kopse kant van het blok met commerciële functies en langs het blok met senioren woningen worden eveneens parkeerplaatsen voorzien, maar voor autoverkeer wordt geen verdere toegang het plangebied in geboden. Het plein rondom de kerk moet op die manier een gezellig dorpsplein worden waar mensen rustig kunnen verblijven.
De kerk behoudt zijn maatschappelijke bestemming met rondom groen.
Nationale Omgevingsvisie
In Nederland staan we voor urgente maatschappelijke opgaven. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Deze opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt het Rijk een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden.
De NOVI geeft weer voor welke uitdagingen we staan, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten het Rijk stelt bij de inrichting van Nederland en hoe keuzes gemaakt worden bij de uitvoering daarvan.
De NOVI stelt een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werken aan de nationale prioriteiten:
Toetsing
De NOVI kent een zeker abstractieniveau, waardoor het project Dorpshart Zwartewaal weinig directe relatie kent met dit nationale visiedocument. In algemene zin kan gesteld worden dat op projectniveau is gestreefd naar een duurzame ontwikkeling, die met extra woningaanbod en nieuwbouw voor voorzieningen bijdraagt aan de doelstelling voor sterke en gezonde steden en regio's en waarin aan de landelijke duurzaamheidseisen ten aanzien van woningbouw zal worden voldaan.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft het Rijk ruimtelijke regels vastgelegd waar bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening mee gehouden dient te worden. Deze regels hebben betrekking op zaken van Rijksbelang, die met dit Besluit hun doorwerking hebben op ruimtelijke planvorming en besluitvorming op gemeentelijk niveau. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan (de bescherming van)(reserveringen voor) luchthavens, militaire terreinen, rijksinfrastructuur, grote rivieren en de energievoorziening.
Toetsing
Uit toetsing aan het Barro en de daarbij behorende kaarten waarop uiteenlopende Rijksbelangen zijn vastgelegd, blijk dat zich binnen het plangebied of de directe omgeving daarvan geen beperkingen gelden die de uitvoering van dit plan in de weg staan.
Besluit ruimtelijke ordening, Ladder voor duurzame verstedelijking (2017)
Ieder plan dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een verantwoording bevatten van de ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Voor projecten binnen bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven.
De ladder is van toepassing als een plan wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling' wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Volgens jurisprudentie is in beginsel pas sprake van een stedelijke ontwikkeling bij plannen voor meer dan 11 woningen.
Volgens jurisprudentie is de indicatieve ondergrens voor een stedelijke ontwikkeling een functiewijziging of toename van 500m2 bebouwing of meer dan 11 woningen.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van 85 woningen en een commerciële plint, waarmee dus sprake is een stedelijke ontwikkeling. Daarom is hierna de behoefte beschreven. Voor de nieuwbouw voor 't Want, het dorpshuis en de sportzaal geldt dat dit om vervangende nieuwbouw gaat.
Beschrijving woningbehoefte
In het Regioakkoord 2018-2030 (Vastgesteld tijdens Regiotafel Wonen op 23-01-2019) maken de veertien gemeenten van het Samenwerkingsverband Wonen zich samen sterk om het aantal woningen in de regio Rotterdam uit te breiden. De gemeenten en de woningcorporaties zetten zich ook in voor een betere balans van het woningaanbod in de regio. De regionale afspraken zijn gemaakt op basis van de provinciale woningbehoefteraming WBR 2016. Uit de provinciale Woningbehoefteraming 2019 blijkt dat de woningbehoefte in de regio Rotterdam groter is dan in 2016 was berekend. De Trendraming komt voor deze regio het hoogste uit. In de periode 2020 - 2030 zijn op basis van de Trendraming meer dan 44.000 woningen nodig, waarvan 1.320 in de gemeente Brielle.
Tabel 3.1 Gewenste woningvoorraadtoename Regio Rotterdam obv trendraming 2019
Er moet ook rekening worden gehouden met planuitval. De provincie gaat ervan uit dat er 30% meer woningen moeten worden gepland om uiteindelijk in 100% van de behoefte te kunnen voorzien. Voor de regio is de behoefte in de periode 2020 - 2030 in totaal 44.630. Om dat te bereiken moeten er in verband met planuitval plannen zijn voor 58.019 woningen in de regio. Voor Brielle is de behoefte in diezelfde periode 1.320 woningen. Om dat te bereiken moeten er in verband met planuitval plannen zijn voor circa 1.700 woningen.
Woonvisie Voorne-Putten 2016-2020
De provincie Zuid–Holland stelt een regionale woonvisie als voorwaarde voor het toetsen van het woningbouwbeleid en nieuwe woningbouwontwikkelingen. In aanvulling op de woningmarktafspraken, die hoofdzakelijk kwantitatief van aard zijn, wordt in de woonvisie Voorne-Putten ingespeeld op de bestaande en gewenste kwaliteiten van het woningaanbod, als ook de te verwachten bevolkingstransitie, zodat het toekomstig aanbod aan woningen zo veel mogelijk aansluit bij de huidige en toekomstige vraag van de inwoners van de regio.
In de Woonvisie Voorne-Putten 2016 – 2020 wordt verwacht dat een 'mismatch' zal ontstaan tussen de woonwensen en woonbehoeften enerzijds en de woningvoorraad anderzijds. Herstructurering van de woningvoorraad wordt dan ook gezien als instrument, waarmee woningen en woonmilieu ingrijpend gewijzigd en verbeterd kunnen worden. Nieuwbouw mag nog enkel ingezet worden om specifieke tekorten in de voorraad aan te vullen. Naast herstructurering wordt het van belang geacht om de bestaande voorraad levensloopgeschikter en duurzamer te maken. Ook wordt ingezet op het verbeteren van de doorstroming en dient de betaalbaarheid van de woningen jaarlijks gemonitord te worden.
Uit de woningmarktverkenning van de subregio Voorne-Putten (2017) blijkt een grote behoefte aan de woonmilieus suburbaan grondgebonden, dorps en landelijk. Het project Dorpshart Zwartewaal ligt binnen een dorps/suburbaan woonmilieu en sluit daarom aan bij de behoefte vanuit de regio.
Uitgangspunt van de Regionale Woonvisie Voorne - Putten 2016-2020 (actualisatie 2017) is dat alle inwoners op Voorne-Putten goed kunnen wonen, met in het bijzonder aandacht voor vergrijzing en demografie, levensloopgeschiktheid en passende woningen, betaalbaarheid en aantrekkelijke woonmilieus. In de Woonvisie Voorne-Putten is er voor gekozen om de focus bij nieuwbouw te leggen op het aanbod dat ontbreekt. Daarnaast blijft het van belang om in de nieuwbouw een gevarieerd aanbod te bieden.
De grootste groeigroepen voor de komende periode zijn eenoudergezinnen, alleenstaanden en alleenstaande senioren. Op basis van de huidige woningvoorraad en woonmilieus en de toekomstige vraag is er vooral behoefte aan dorpse en landelijke woonmilieus.
Er is een forse woningbehoefte in de regio en in de gemeente Brielle en er is behoefte aan het beoogde dorpse woonmilieu. De aantallen zijn regionaal afgestemd. Met de realisatie van het project Dorpshart Zwartewaal, wordt een bijdrage geleverd om in deze behoefte te voorzien.
Nieuwe regionale woonvisie en geactualiseerde regionale afspraken
In het tweede kwartaal van 2021 wordt de laatste hand gelegd aan de Regionale woonvisie die naar verwachting in juni 2021 bestuurlijk wordt vastgesteld. Er zijn meer woningen nodig, gelet op de druk op de woningmarkt. De regionale afspraken worden daarom geactualiseerd. De woningbouwontwikkeling van het project Dorpshart Zwartewaal maakt hier onderdeel vanuit.
Beschrijving behoefte commerciële functies
Met het plan wordt in de plint van het blok aan het plein rond de Martinuskerk voorzien in verschillende kleinschalige commerciële functies. Dit kunnen zijn kleinschalige detailhandel (maximaal 200 m2), lichte horeca (categorie 1), maatschappelijke functies (uitgezonderd scholen en kinderopvang) en dienstverlening.
De behoefte aan deze functies komt voort uit het creëren van een nieuw levendig dorpshart voor Zwartewaal. Om die levendigheid te creëren is het gewenst om in de plinten functies te realiseren die zorgen voor een aantrekkelijker verblijfslocatie. Dit zorgt ervoor dat het plein niet omringd wordt door enkel woongevels die geen publieke functie hebben. Met de functiemix kan de plint flexibel ingericht worden, en is daarmee ook toekomstgericht. Geconcludeerd wordt dat met het toevoegen van commerciële functies een ontmoetingsplek ontstaat voor de inwoners van Zwartewaal op een centrale plek.
Omgevingsvisie Zuid-Holland (geconsolideerde versie 2021)
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de fysieke leefomgeving in Zuid-Holland. De provincie heeft zes richtinggevende ambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door in te zetten op de zes ambities wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland.
Deze ambities zijn:
Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.
Toetsing
Voor de beoogde ontwikkeling is de opgave 'Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied' relevant. Deze opgave betreft de zorg voor een goede ruimtelijke ontwikkeling, binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Onderdeel van deze opgave is het bevorderen van een optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
De beleidskeuze hierbij is verstedelijking en wonen:
De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend met het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Eerder in dit hoofdstuk is ingegaan op de behoefte. Ook valt de locatie binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Hiermee is de ontwikkeling in lijn met het provinciaal beleid.
Omgevingsverordening Zuid-Holland (Geconsolideerde versie 2021)
De omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. Voor de beoogde ontwikkeling zijn artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit en 6.10 Stedelijke ontwikkelingen relevant.
Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen
Toetsing
Ruimtelijke kwaliteit
Het plangebied ligt ingekapseld tussen bestaande bebouwing van de woonkern Zwartewaal en omvat, naast open gronden, een aantal bestaande voorzieningen. Het gebied is beleidsmatig al aangemerkt als bestaand stads- en dorpsgebied, waarbinnen de ontwikkeling van stedelijke functies mogelijk is.
In dat licht past de bouw van woningen en de voorzieningen die onderdeel uitmaken van het plan goed bij de functie die aan het gebied is toegekend. Aan de noordzijde, waar het plangebied grenst aan een gebied waar open gronden behouden blijven, vormen de bestaande watergang en Lijnbaanweg de natuurlijke afronding van de wijk.
De Martinuskerk, die weliswaar in het bestemmingsplan is opgenomen maar als Rijksmonument in zijn huidige vorm behouden blijft, is in de plannen ingepast door rondom een nieuw plein te realiseren. Dit geeft zowel statuur aan de kerk als monument en zorgt er in fysieke zin bovendien voor dat nieuwbouw op gepaste afstand wordt gesitueerd.
De nieuwbouwwoningen zullen qua opzet en qua omvang aansluiten bij de bestaande woonbebouwing van Zwartewaal, dat wil zeggen veelal grondgebonden woningen en enkele gestapelde woningen met een beperkte bouwhoogte.
Gelet op bovenstaande kenmerken van het plan, kan geconcludeerd worden dat hier sprake is van inpassing: het plan sluit goed aan bij de bestaande identiteit, structuur, aard en schaal van de omgeving.
Stedelijke ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling die getoetst moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 3.1, waaruit blijkt dat in een aantoonbare behoefte wordt voorzien.
Op 8 december 2009 is door de gemeenteraad van Brielle de structuurvisie Brielle vastgesteld. In de structuurvisie zijn de ruimtelijke ontwikkelingen en het ruimtelijk beleid verankerd. Doelstelling van de structuurvisie is het bieden van een kader voor de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een ruimtelijke structuur die bijdraagt aan:
De inhoud van de structuurvisie wordt vormgegeven aan de hand van 9 ambities. Van deze 9 ambities zijn voor de ontwikkeling Dorpshart Zwartewaal 4 ambities van belang:
De structuurvisie zet in op de ontwikkeling van woningbouwlocaties verdeeld over de drie kernen in Brielle. Eén van deze locaties is het dorpshart in Zwartewaal. Hierbij wordt ingezet op een gedifferentieerde en vraaggerichte woningbouw, zoals woningen voor gezinnen met kinderen, starters en senioren. Met de ontwikkeling in het dorpshart neemt het voorzieningenniveau in Zwartewaal toe.
Figuur 3.1 Woningbouwontwikkeling middellange termijn Zwartewaal
Een recente ontwikkeling in de gemeente Brielle is de groeiende behoefte aan wonen en zorg. Voor een belangrijk gedeelte is dit een gevolg van de vergrijzing, met als belangrijkste oorzaken: er zijn steeds meer ouderen en inwoners worden gemiddeld steeds ouder (de zogenoemde 'dubbele vergrijzing'). Een trend die zich ook regionaal in Brielle voordat. Dit gaat gepaard met een landelijke trend van een ouder wordende samenleving waarmee de vraag naar wonen met zorg en welzijn toeneemt. Zo lang mogelijk zelfstandig wonen is de norm. Iets wat de meeste ouderen ook willen; het liefst in de vertrouwde omgeving en in nabijheid van hun eigen sociale netwerk. Dit vraagt om het aanpassen van de bestaande woningvoorraad voor ouderen die in hun huidige woning willen blijven en om aanbod van geschikte en/of levensloopbestendige woningen voor hen die willen verhuizen.
Naast ouderen doen ook andere (kwetsbare) doelgroepen in toenemende mate een beroep op de woningvoorraad. Zo heeft de recent sterke asielinstroom geleid tot een groeiende groep vergunninghouders die een plek moet vinden. En heeft de gemeente met invoering van de Jeugdwet en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning extra verantwoordelijkheden gekregen in het huisvesten van kwetsbare jongeren en het (laten) bieden van beschermd wonen voor personen met psychiatrische problematiek.
De volgende vier thema's verdienen in de komende jaren prioriteit:
Toetsing
De ontwikkeling in het dorpshart sluit aan de bij de woonvisie van Brielle 2017-2020.
In en rondom Zwartewaal gaan een aantal ontwikkelingen spelen die de toekomst van het dorp veranderen. Een aantal van deze ontwikkelingen zijn al in gang gezet, zoals de windmolens die zijn geplaatst aan de Nieuwesluisweg. Met deze leefbaarheidsvisie hebben de inwoners van Zwartewaal de kans gekregen om samen te werken aan de toekomst. De visie is dan ook:
'Zwartewaal is in 2030 een aantrekkelijk dorp, waarin het aangenaam wonen is, haar inwoners actief deel uitmaken van het maatschappelijk leven en bezoekers graag vertoeven'
In de visie zijn een vijftal thema's opgesteld waar de gemeente de komende jaren aan gaat werken in Zwartewaal. De thema's zijn als volgt:
Met het tweede thema wil de gemeente inzetten op een multifunctioneel dorpshart. Dit wil de gemeente bereiken door een plaats te bieden voor ontmoeten, zorg, wonen en sporten. Hierbij zijn 'samenwerken' en het zoeken naar 'interactie' tussen verenigingen, ondernemers en inwoners kernwoorden voor de komende jaren. Met het derde thema wil de gemeente inzetten op betaalbare woningen voor jongeren en ouderen, zowel in de koop- als huursector. De gemeente wil ook inzetten op het verbeteren van de ontsluitingsstructuur. Hierbij is de uitstraling van de dorpsentree belangrijk. Verder werd als een van de belangrijkste knelpunt bij dit thema ook de parkeerproblematiek genoemd in Zwartewaal. Het is daarom belangrijk om te inventariseren wat de wensen, mogelijkheden en knelpunten zijn op dit gebied.
De gemeente heeft een leefbaarheidsagenda opgesteld om de visie naar concrete punten te vertalen. Een van de opgaves uit de agenda is het werken aan een toekomstbestendig Gaffelaar en basisschool.
Toetsing
Met de invulling van het dorpshart wordt voldaan aan de visie van 2030 voor Zwartewaal. Het dorpshart omvat nieuwbouw voor de bestaande basisschool, het dorpshuis en de sportzaal. Verder worden met dit plan 85 nieuwe woningen aan de dorpskern toegevoegd.
In de welstandsnota is de gemeente Brielle in diverse gebiedstypen opgedeeld. Vervolgens is, gebaseerd op de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie wordt aangetroffen, per gebied een samenhangend beoordelingskader opgesteld. Daarna volgen de welstandscriteria, steeds onderverdeeld in criteria betreffende de relatie met de omgeving van het bouwwerk, de bouwmassa, de architectonische uitwerking, materiaal en kleur.
De ontwikkellocatie Dorpshart Zwartewaal valt onder gebied Z2 (woongebied) en G1 (buitengebied), zoals ook af te lezen is uit figuur 3.2. Deze gebiedsindeling uit de welstandsnota is gebaseerd op de huidige inrichting van het gebied.
Figuur 3.2 Gebiedenkaart kern Zwartewaal
Om voor de ontwikkeling van het plan Dorpshart Zwartewaal een toegesneden toetsingskader te hebben, wordt parallel aan het bestemmingsplan een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan komt in overleg met de welstandscommissie tot stand en wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Na vaststelling zal het beeldkwaliteitsplan als onderdeel van de welstandsnota aangemerkt worden en op dat vlak het toetsingskader vormen voor de definitieve bouwplannen. De meest recente versie van het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting.
Het beeldkwaliteitsplan richt zich met name op het borgen van een uitstraling en sfeer die aansluit bij het gewenste dorpse karakter. Dit in aansluiting op het stedenbouwkundig plan, dat daar met overwegend kleinschalige bebouwing, rustige straten en een dorpsplein op gericht is.
Het voorliggend bestemmingsplan voldoet aan het beschreven beleidskader.
Toetsingskader
In de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Zuid-Holland zijn cultuurhistorisch waardevolle vlakken, lijnen en objecten weergegeven waaruit de historie van landschappen en steden nog is af te lezen.
Toetsing en conclusie
Op de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Zuid-Holland zijn in de kern van Zwartewaal meerdere cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.
In hoofdopzet gaat het dan om de historische dorpskern rondom de Haven, met de karakteristiek structuur van een Havenkade, Dorpsstraat en Achterstraat. Een tweede waardevol element is het historisch lint in de vorm van Noordeinde – Havenkade – Kadeplein - Bernissedijk, wat tevens de voormalige zeewering is.
Wat overigens opvalt aan de begrenzing van de historische dorpskern, is dat ook achter het Noordeinde nog een flink gebied als zodanig is aangewezen, zoals blijkt uit figuur 4.1.
Figuur 4.1 Uitsnede cultuurhistorische atlas provincie Zuid-Holland
Achter de bebouwing aan het Noordeinde is echter alleen de Martinuskerk nog als cultuurhistorisch object aanwezig, deze is aangewezen als Rijksmonument en als zodanig ook op figuur 4.1. af te lezen. Over de Martinuskerk is de volgende beschrijving te vinden:
'De Martinuskerk vindt zijn oorsprong op een terp in de 12de eeuw. In zijn eerste vorm was het een houten kapel. Rond 1330 begon men aan de stenen kerk, die pas in 1400 gereed kwam. Vanaf 1461 hoorde deze katholieke kerk tot het Bisdom Utrecht. Na de reformatie werd het een Hervormde kerk.
Het valt op, dat de kerk op een vreemde plaats achter de huizen staat. In de late Middeleeuwen stonden er boerderijen ten westen van de kerk, aan de Brielse Maas, die nog in open verbinding met de zee stond, alleen gescheiden door de Maasdijk. Door de vele dijkdoorbraken concentreerde de bewoning zich later op een veiliger plek, langs de oevers van de ‘Hollemare’, een kreek die in de huidige haven uitmondt.'
Het plan Dorpshart Zwartewaal leidt niet tot aantasting van de beschreven waarden. Om te beginnen ligt het plangebied buiten de historische dorpskern. Daarnaast geldt dat het plan op niveau van het huidige maaiveld wordt gerealiseerd, waardoor het hoogteverschil met het Noordeinde en de bebouwing daarlangs goed zichtbaar blijft. De Martinuskerk zelf is weliswaar in het bestemmingsplan opgenomen, maar blijft als Rijksmonument ongewijzigd. Bij de vormgeving van de plannen is met de waarde van de kerk rekening gehouden, wat ook in paragraaf 3.2 al bij het kopje 'ruimtelijke kwaliteit' is beschreven. Door de realisatie van een plein rondom de kerk blijft de kerk als zelfstandig object herkenbaar en blijft nieuwe bebouwing op gepaste afstand. Ook de zichtlijnen op de kerk vanaf de Maasdijk blijven behouden door het veld ten oosten van het plangebied vrij te houden van bebouwing.
Regelgeving en beleid
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Beleidsplan "Koers bepaald"
De gemeente Brielle heeft haar eigen archeologiebeleid ontwikkeld. De gemeente Brielle heeft duidelijke uitgangspunten voor de omgang met haar bodemarchief vastgesteld. Bij de beleidsnota hoort ook een archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Daarin zijn op basis van literatuurstudies en eerdere vondsten verschillende zones met uiteenlopende archeologische verwachtingswaarden vastgelegd. Per zone is bepaald of en wanneer er archeologisch onderzoek nodig is voordat bouw- en andere grondwerkzaamheden uitgevoerd kunnen worden. Een uitsnede van deze archeologische beleidskaart is opgenomen in figuur 4.2.
Figuur 4.2 Uitsnede archeologische beleidskaart
Uit deze uitsnede blijkt dat het plangebied grotendeels binnen de zone met een lage verwachting valt waar op basis van het archeologiebeleid geen onderzoek nodig is.
In de uiterste oostkant van het plangebied, achter de Schoolstraat 1, valt een smal strookje van het plangebied nog net binnen de zone Waarde - Archeologie 3, die is toegekend aan het historische bebouwingslint. Deze strook is door middel van een archeologische dubbelbestemming in dit bestemmingsplan beschermd. De dubbelbestemming regelt dat bij bouw- en grondwerkzaamheden die de genoemde drempelwaarden van 100 m2 en 30 cm te boven gaan, archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Toetsing en conclusie
Het aspect archeologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling.
Voor de beoogde woningen wordt de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381. Voor het te hanteren kencijfer voor het dorpshart van Zwartewaal, wordt uitgegaan van een stedelijkheidsgraad van niet stedelijk, schil centrum. Voor de beoordeling van de verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid wordt getoetst aan de wegencategorisering en de daarin bepaalde grenswaarde voor de verkeersintensiteit per wegcategorie en expert judgement.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
De planontwikkeling betreft een inbreidingslocatie tegen het historische centrum van Zwartewaal en wordt in de nieuwe situatie worden ontsloten door middel van een aansluiting op de Willem Alexandersstraat, Lijnbaanweg, Wilhelminalaan, Christinalaan, Achterweg en Schoolstraat. De Willem Alexanderstraat en Lijnbaanweg komen uit op de Sluisweg. De Wilhelminalaan komt uit op de Hollemarestraat. De Achterweg komt via de Nieuwdorpstraat uit op de Henry Fordstraat. De Schoolstraat komt uit op Noordeinde.
Via deze wegen, vindt verdere ontsluiting plaats via de N218, de verbindingsweg tussen Spijkenisse en Brielle die tevens aansluit op de N57. De N218 kent een maximum snelheid van 80km/uur.
Een alternatieve verbinding met de N218 bestaat in noordelijke richting via de Sluisweg en Maasdijk.
Langzaam verkeer
Op de erftoegangswegen in het gebied deelt fietsverkeer de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer. Langs de wegen Willem-Alexanderstraat, Christinalaan, Achterweg en Wilhelminalaan zijn voetpaden aanwezig. Langs de Lijnbaanweg, Achterweg, Sluisweg en Maasdijk zijn geen voetpaden aanwezig. Langs Noordeinde vanaf de Schoolstraat richting de kern ligt aan één zijde een voetpad.
Openbaar vervoer
Langs de provinciale weg N218 Groene Kruisweg nabij de rotonde met Henry Fordstraat is op 700 meter hemelsbreed ten opzichte van de locatie een bushalte aanwezig. De halte ligt ten zuiden van de locatie en is zowel te voet als met de fiets goed te bereiken. Bij de halte is een voetpad en een fietspad aanwezig. Fietsers hebben de mogelijkheid om hier de fiets te stallen. Bij deze haltes halteert streekbus 403. Deze streekbus rijdt tussen Rockanje/Maasvlakte en Spijkenisse. De bus halteert 6x in het uur.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie is berekend met kencijfers van het CROW (publicatie 381). Daarbij is gebruik gemaakt van het CROW kencijfer voor woonmilieutypes uit tabel A5. Gezien het aantal huishoudens in Zwartewaal (< 10.000 huishouden) wordt het kencijfer voor Landelijk gebied 'centrum-dorps' aangehouden. Voor de overige functies is het gemiddelde van de bandbreedte schil centrum aangehouden, niet stedelijk.
Huidige situatie
In de bestaande situatie is de planontwikkeling een graslandschap waar aan de rand van het gebied een school, een dorpshuis met sportzaal en een woning aanwezig is. Dit trekt verkeer aan. Het dorpshuis ligt in de huidige situatie aan de Christinalaan en de basisschool aan de Schoolstraat die uit komt op Noordeinde. Voor een dorpshuis met een sociaal-culturele functie bestaan geen standaard verkeercijfers. In CROW publicatie 182 wordt wel een parkeerkental genoemd voor de betreffende voorziening (cultureel centrum / wijkgebouw) Er van uitgaande dat de parkeerplaatsen voor het dorpshuis op een maatgevende dag 5 maal worden gebruikt en de bezetting maximaal is (worst-case), betekent dit een verkeersgeneratie van 210 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag.
De basisschool heeft 5 leslokalen met combinatieklassen. Aangezien het CROW voor basisscholen geen gegevens beschikbaar heeft , wordt er gezien de grootte van de kern uitgegaan van 25 leerlingen per lokaal. Aangezien de school centraal gelegen is, wordt uitgegaan dat maximaal 40% van de ouders de kinderen met de auto brengt.
Tabel 5.1.1 toont de berekening van het huidige programma en zorgt voor een verkeersgeneratie van 457 mvt/etmaal op een gemiddelde werkdag.
Tabel 5.1.1. Verkeersgeneratie huidige situatie
* omrekening werkdag naar werkdag met standaardfactor 1,11 voor woongebieden (CROW-publicatie 381)
*² Er van uitgaande dat de parkeerplaatsen voor het dorpshuis op een maatgevende dag 5 maal worden gebruikt en de bezetting maximaal is (worst-case), betekent dit een verkeersgeneratie van (21 * 5 * 2 (heen en terug))
Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie komen hier maximaal 85 woningen bij. Dit heeft effect op de verkeersaantrekkende werking in het dorpshart. Het dorpshuis, sporthal en de basisschool verhuizen richting Willem Alexanderstraat.
Tabel 5.1.2 toont de berekening van de verkeersgeneratie van het beoogde programma. Daarbij is gebruik gemaakt van het CROW kencijfer voor woonmilieutypes uit tabel A5. Gezien het inwonersaantal van Zwartewaal (< 10.000 inwoners) wordt het kencijfer voor Landelijk gebied 'centrum-dorps' aangehouden. Voor de school wordt uitgegaan van 25 leerlingen per leslokaal en door de centrale ligging dat maximaal 40% van de ouders de kinderen met de auto brengt.
Tabel 5.1.2. Verkeersgeneratie toekomstige situatie
* omrekening werkdag naar werkdag met standaardfactor 1,11 voor woongebieden (CROW-publicatie 381)
*² Er van uitgaande dat de parkeerplaatsen voor het dorpshuis op een maatgevende dag 5 maal worden gebruikt en de bezetting maximaal is (worst-case), betekent dit een verkeersgeneratie van (20 * 5 * 2 (heen en terug)).
*³ Omrekening weekdag naar werkdag met standaardfactor 1,33 voor werkgebieden zonder detailhandel.
De planontwikkeling van 85 woningen, dorpshuis, sporthal en school zorgt voor een verkeersgeneratie van 1.262 mvt/etmaal op een gemiddelde weekdag. Omrekening naar een gemiddelde werkdag vindt plaats met de standaard factor 1,11 voor woonfuncties en 1,33 voor werkgebieden zonder detailhandel. Op een gemiddelde werkdag genereert de ontwikkeling circa 1.371 mvt/etmaal. Dit is een verkeerstoename van 1.371 – 457= 914 mvt/etmaal ten opzichte van de huidige situatie op een gemiddelde werkdag.
Verkeersafwikkeling
Het verkeer zal zich verdelen over de Willem-Alexanderstraat en Wilhelminalaan, die ontsluiten op de Sluisweg en de Hollemarestraat. Op basis van expert judgement wordt ervan uitgegaan dat van het extra verkeer (te weten 914 mvt/etmaal) 30% afgewikkeld wordt via de Willem-Alexanderstraat en de Sluisweg (274 mvt) en 70% via de Wilhelminalaan en de Hollemarestraat (640 mvt) naar de rotonde Groene Kruisweg. In figuur 5.1.1 wordt deze toedeling in beeld gebracht.
Figuur 5.1.1 Toedeling verkeer planontwikkeling
Intensiteiten
De gemeente Brielle heeft enkel verkeersgegevens van de Sluisweg en de Hollemarestraat opgenomen in het verkeersmodel 2030 (hoog). Dit betreft een worst-case benadering aangezien deze getallen zijn opgehoogd. Van de Willem-Alexanderstraat en Wilhelminalaan zijn geen verkeersgegevens bekend. We gaan in op de Sluisweg en de Hollemarestraat omdat dit de belangrijkste ontsluitingen zijn van de planontwikkeling en de woonwijk die leiden naar de N218 richting Brielle en Spijkenisse. Dergelijke wegen wikkelen doorgaans tussen de 4.000 en 6.000 mvt/etmaal af. Op basis van de verkeersafwikkeling kan indicatief worden berekend welk effect de beoogde ontwikkeling heeft op de intensiteiten in het planjaar 2030. Op basis hiervan kan bepaald worden of dit op een veilige manier gebeurd. Tabel 5.1.3 toont de getelde verkeersintensiteit (gemiddelde werkdag) op de Sluisweg en Hollemarestraat.
Tabel 5.1.3. Verkeersintensiteit Sluisweg en Hollemarestraat 2030 (bron: gemeente Brielle, 14-9-2018)
Wegen | Etmaal gemiddelde werkdag |
Sluisweg | 800 mvt/etmaal |
Hollemarestraat | 2.100 mvt/etmaal |
In tabel 5.1.4 wordt aangegeven wat de ontwikkeling totaal afwikkelt op deze wegen wanneer 30% van het verkeer gebruikt maakt van de Sluisweg en 70% gebruik maakt van de Hollemarestraat.
Tabel 5.1.4. Verkeersintensiteit totaal 2030
Wegen | Etmaal gemiddelde werkdag | plan- ontwikkeling etmaal gem. |
Totaal | Toename verkeer |
Sluisweg | 800 mvt | 274 (30%) mvt | 1.074 mvt | 34% |
Hollemarestraat | 2.100 mvt | 640 (70%) mvt | 2.740 mvt | 30% |
De telgegevens in tabel 5.1.4 laten zien dat de Sluisweg in planjaar 2030 inclusief de 30% van de ontwikkeling 1.074 mvt afwikkelt en dat de Hollemarestraat in planjaar 2030 2.740 mvt afwikkelt. De intensiteiten op deze wegen blijven ruim onder de 4.000 - 6.000mvt/etmaal en hebben ruim voldoende restcapaciteit om het verkeer af te wikkelen. Er worden daarom geen knelpunten verwacht met betrekking tot de afwikkeling van het verkeer.
Verkeersveiligheid
De extra woningbouw zorgt voor een verkeersaantrekkende werking. De wegen rondom de ontwikkeling betreffen erftoegangswegen (30km/uur) en zijn duurzaam veilig ingericht door middel van as-verspringingen en verticale remmers. De school verplaatst naar een binnenterrein en komt naast een parkeerterrein gelegen. Dit vraagt om een veilige inrichting omdat met parkeren veel in en uitrijdend verkeer aanwezig is. Geadviseerd wordt daarom een schoolzone in te stellen of een woonerf waarbij de maximumsnelheid verlaagd wordt. Een aantal wegen rondom de school zijn smal of lopen dood. Omdat het niet veilig is om op de smalle wegen in twee richtingen te rijden kunnen deze ingericht worden als éénrichtingsweg of als woonerf. De doodlopende wegen kunnen ingericht worden als langzaam verkeerroute.
Uitvoeringsprogramma GVVP 2020-2022
De gemeente Brielle heeft in het uitvoeringsprogramma van het GVVP 2020-2022 opgenomen om de Sluisweg, Henry Fordstraat en Hollemarestraat duurzaam veilig te gaan herinrichten. Dit vergroot de verkeersveiligheid in de omgeving van het plan. Daarnaast is in dit uitvoeringsprogramma een onderzoek opgenomen voor een verkenningen van een tweede ontsluiting op de N218 waarbij de Sluisweg wordt doorgetrokken. Dit kan zorgen voor een verbetering van de bereikbaarheid van de planontwikkeling.
Parkeren
Parkeerbehoefte
Bij de bouwaanvraag moet worden aangetoond dat er wordt voldaan aan de parkeerbehoefte. Zo zijn voldoende parkeerplaatsen geborgd.
In het concept stedenbouwkundigplan zijn maximaal 85 woningen opgenomen met verschillende soorten woningtypen te herkennen namelijk; vrijstaand, twee onder één kap, tussen/hoekwoning (huur en koop), etage woning huur en aanleunwoning. Verder worden er functies dorpshuis, sporthal, school en commerciële dienstverlening toegevoegd. Het definitieve programma moet nog opgesteld worden.
Tabel 5.1.5 toont de normatieve parkeerbehoefte op basis van gebiedstype schil centrum, niet stedelijk. Voor de parkeerbehoefte wordt uitgegaan van driekwart binnen de bandbreedte tussen minimum en maximum. De totale parkeerbehoefte bedraagt 221 parkeerplaatsen.
Tabel 5.1.5 Parkeerbehoefte
*CROW publicatie 182
Dubbelgebruik
Met behulp van de bovenstaande parkeerkencijfers en in onderstaande tabel 5.1.6 aanwezigheidspercentages voor gecombineerd gebruik, kan de parkeerbehoefte voor de maatgevende periode bepaald worden. Op de maatgevende werkdagavond dienen er ongeveer 161 parkeerplaatsen aanwezig te zijn.
Tabel 5.1.6 dubbelgebruik berekend op basis van aanwezigheidspercentages.
Parkeeraanbod
Binnen de planontwikkeling worden op basis van het concept stedenbouwkundig plan ongeveer 223 parkeerplaatsen gerealiseerd. Er worden in het nieuwe woongebied inclusief dubbelgebruik voldoende 223 – 161 = 62 parkeerplaatsen gerealiseerd om te voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen.
Conclusie mobiliteitstoets
De ontsluiting van het plangebied is goed. Met de herinrichting van de Sluisweg, Henry Fordstraat en Hollemarestraat verbeterd de verkeersveiligheid. De verkeerstoename ten behoeve van de ontwikkeling is beperkt en leidt niet tot knelpunten op het omliggende wegennet. Er zijn voldoende parkeerplaatsen om te voorzien in de berekende parkeerbehoefte op basis van de CROW parkeerkencijfers. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.
Beleid en normstelling
Industrielawaai
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' of 'grote lawaaimakers' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidbelasting als gevolg van het industrieterrein niet hoger zijn dan 50 dB(A).
Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er in de geluidszone van het industrieterrein geluidgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A). Daarbij dient te worden getoetst aan de voorwaarden uit het gemeentelijke geluidbeleid.
Regionaal Afsprakenkader Geluid & Ruimtelijke Ontwikkeling
Voor de industrieterreinen Maasvlakte-Europoort en Botlek-Pernis is door de betrokken gemeenten, de Provincie Zuid-Holland, de DCMR, het Havenbedrijf Rotterdam en Deltalinqs een convenant afgesloten. In dit convenant, het Regionaal Afsprakenkader Geluid & Ruimtelijke Ontwikkeling (RAK), dat is ondertekend op 8 juli 2015, zijn afspraken gemaakt over onder andere de wijze waarop wordt omgegaan met woningbouw binnen de geluidzones van de industrieterreinen. Het Dorpshart ligt binnen het werkingsgebied van het RAK.
Het RAK bevat een methode voor het bepalen van de optredende geluidbelasting op basis van vastgestelde geluidcontouren. Daarnaast bevat het RAK procesafspraken. Het vaststellen van een hogere waarde die lager is dan de waarde die op bovenstaande wijze is bepaald, is volgens het RAK mogelijk als uit onderzoek blijkt dat aan die lagere waarde door afscherming kan worden voldaan, afdoende borging voor die afscherming is getroffen en de gemeente hierover overleg heeft gepleegd met de DCMR.
Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wgh geluidzones waarbinnen de geluidshinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dienen nieuwe geluidgevoelige functies tevens te worden getoetst op wegverkeerslawaai van de aanliggende 30 km/u wegen.
Interimwet stad-en-milieubenadering
Sinds 1 februari 2006 is de Interimwet stad-en-milieubenadering van kracht. Doelstelling van deze wet is het bereiken van een zuinig ruimtegebruik en een optimale leefomgevingskwaliteit. Op basis van deze wet mogen gemeenten, na zorgvuldig onderzoek en onder bepaalde voorwaarden, afwijken van de wettelijke milieunormen voor (onder andere) geluid. Doel hiervan is een grotere beleidsvrijheid voor gemeenten waardoor lokaal meer maatwerk mogelijk is uitgaande van een integrale benadering van alle aspecten van leefomgevingskwaliteit.
Resultaten
Industrielawaai
De planlocatie is gelegen binnen de geluidzone van het industrieterrein Botlek Pernis. Om deze reden moet aandacht worden besteed aan het aspect industrielawaai. Het RAK biedt een bepalingsmethode voor het akoestisch onderzoek op basis van vastgestelde geluidcontouren. De DCMR Milieudienst Rijnmond heeft contouren verstrekt van de geluidbelasting ten gevolge van Botlek Pernis, met stappen van 1 dB. Het plangebied is gelegen tussen de 56 en 59 dB(A)-contouren.
Uit het akoestisch onderzoek (bijlage 9) blijkt dat bij alle woningen de voorkeurswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde wordt overschreden. Ter plaatse van een aanzienlijk deel van de woningen is de geluidbelasting hoger dan de maximale ontheffingswaarde uit de Wet geluidhinder. De hoogste geluidbelasting bedraagt 59 dB(A). Dit betekent dat via de reguliere weg geen hogere waarden kunnen worden vastgesteld en een zogenaamd stap 3-besluit (op grond van de Interimwet stad-en-milieubenadering) noodzakelijk is om af te wijken van de wettelijke grenswaarde. De procedure voor het Stap 3-besluit is gekoppeld aan de procedure voor het bestemmingsplan. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de vergaande inhoudelijke eisen die worden gesteld aan de motivering van een dergelijk besluit.
De geluidbelasting op het schoolgebouw bedraagt tijdens de dagperiode niet meer dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Het vaststellen van een hogere waarde is om deze reden niet noodzakelijk.
Stap 3-besluit (Interimwet stad-en-milieubenadering)
Gelijktijdig met het publiceren van het voorontwerpbestemmingsplan is een melding gedaan bij gedeputeerde staten van Zuid-Holland, van het voornemen om gebruik te maken van de mogelijkheid uit de Interimwet stad-en-milieubenadering om af te wijken van de grenswaarden van de wet geluidhinder. Deze melding is opgenomen in bijlage 8. De vaststelling van het ontwerp-besluit Stap 3 is gekoppeld aan de vaststelling van het bestemmingsplan. Het rapport met het Stap 3-besluit en de onderbouwing daarvan is opgenomen in bijlage 10. In verband met het afwijken van de wettelijke grenswaarde worden compenserende maatregelen getroffen. Aan de afwijking zijn de volgende compenserende maatregelen verbonden:
In de planregels is geborgd dat bij de verdere uitwerking wordt voldaan aan het Stap 3-besluit en de daaraan gekoppelde voorwaarden en maatregelen.
Nestgeluid schepen
Voor nestgeluid gelden geen formele grenswaarden. Het specifiek laagfrequent geluid van de afgemeerde schepen vraagt ter voorkoming van hinder aandacht bij het dimensioneren van de gevels. De maximale geluidbelasting bedraagt 53 dB(A) op de eerstelijns bebouwing.
Wegverkeerslawaai
De wegen in de directe omgeving van het plangebied kennen een maximale snelheid van 30 km/h waardoor formele toetsing aan de wettelijke grenswaarden niet aan de orde is. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting wel in beeld gebracht. Uit het akoestisch onderzoek in bijlage 9 blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer ter plaatse van de toekomstige woningen relatief beperkt is.
Conclusie
De geluidbelasting ten gevolge van het industrieterrein Botlek-Pernis is hoger dan de maximale ontheffingswaarde uit de Wgh. Om de beoogde woningbouwontwikkeling mogelijk te maken zal een zogenaamd Stap 3-besluit op grond van de Interimwet stad-en-milieubenadering worden genomen. In dat kader worden compenserende maatregelen getroffen om te zorgen dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een aanvaardbare akoestische situatie. In de planregels is geborgd dat bij de verdere uitwerking wordt voldaan aan het Stap 3-besluit en de daaraan gekoppelde maatregelen.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 5.3.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | ||
Fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | ||
Fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Door de realisatie van de beoogde ontwikkeling is er sprake van een verkeer van 1.262 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Momenteel is er door de huidige aanwezige functies al sprake van een verkeersgeneratie van 456 mvt/etmaal waardoor de netto toename kleiner is. Er is worst-case met de nieuwe verkeersgeneratie gerekend zonder aftrek van de huidige verkeersgeneratie. In de NIBM-tool (versie 27-3-2020) is 2022 als jaar van planrealisatie aangehouden. Uit de berekening blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,85 µg/m³ en van fijn stof van 0,19 µg/m³ (figuur 5.3.1). Beide toenames zijn onder 1,2 µg/m³. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Figuur 5.3.1 Resultaten NIBM-tool 2020
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft het Noordeinde, aan de oostzijde van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat voor 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 18,8 µg/m³ voor NO2, 17,6 µg/m³ voor PM10 en 10,1 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6,2 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Figuur 5.3.2 Uitsnede NSL-monitoringstool met het maatgevende punt rood omcirkeld
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Bij een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.
Onderzoek
In de beoogde situatie worden maximaal 85 woningen, een school, een sportzaal, een dorpshuis en een plint met commerciële functies gerealiseerd. Hiermee worden zowel milieugevoelige als milieubelastende functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. Gezien de functiemix binnen het plangebied en de bestaande geluidsituatie als gevolg van de ligging binnen de geluidzone van het gezoneerde industrieterrein Botlek-Pernis, kan het gebied getypeerd worden als 'gemengd gebied'.
Milieugevoelige functies
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van nieuwe woningen mogelijk. Getoetst is wat de afstand betreft tussen deze nieuwe woningen en bestaande, milieubelastende functies in de omgeving.
Ten oosten van het plangebied bevindt zich een gemeentewerf. Een gemeentewerf valt volgens de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering onder milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 meter in gemengd gebied. De meest nabij gelegen woningen uit het plan Dorpshart Zwartewaal bevinden zich aan de zuidzijde van de gemeentewerf. De afstand bedraagt hier meer dan 40 meter, waarmee voldaan wordt aan de richtafstand van 30 meter.
Binnen het plangebied bevindt zich ook de Martinuskerk. Aan de richtafstand van 10 meter die hiervoor binnen gemengd gebied geldt, wordt eveneens voldaan.
In paragraaf 5.2 wordt ingegaan op de geluidbelasting door de bedrijven op het industrieterrein Botlek-Pernis. De risicocontouren van de bedrijven komen aan de orde in paragraaf 5.5. Naast voorgenoemde aspecten is ook de geurhindersituatie van belang. Op de website van DCMR wordt op basis van de vergunde activiteiten in het Rijnmond gebied inzicht gegeven in de cumulatieve geurbelasting. Uit deze informatie (zie uitsnede figuur 5.4.1) blijkt dat binnen de kern Zwartewaal de geurbelasting tussen de 0,5 en 1,0 odour units is gelegen. Onder de 0,5 odour units is geen sprake van geurhinder en boven de 5,0 odour units is sprake van ernstige geurhinder. Binnen het plangebied kan afhankelijk van windrichtingen sprake zijn van kans op geurwaarneming door industriële activiteiten en is enige hinder niet volledig uitgesloten. Gezien de geurbelasting tussen de 0,5 en 1,0 odour units is echter geen sprake van een onaanvaardbare geurhindersituatie die een belemmering oplevert voor de beoogde herontwikkeling.
Figuur 5.4.1 Geurbelasting ter hoogte van Zwartewaal (bron: www. dcmr.nl)
Milieuhinderlijke functies
Naast woningen worden met dit plan ook een school, sportzaal en dorpshuis mogelijk gemaakt. Gelet op de activiteiten die daarmee gemoeid zijn, is voor deze functies een richtafstand benoemd in de VNG-publicatie. Alle drie de functies vallen in milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Voor de sportzaal en het dorpshuis geldt dat zij aan deze richtafstand voldoen. De school en het bijbehorende schoolplein liggen echter op kortere afstand van omliggende woningen dan de richtafstand van 10 m. In het akoestisch onderzoek ( Bijlage 9) is deze situering en het effect op de omliggende woningen nader onderzocht. Hieruit blijkt dat de geluidbelasting door de kinderen op het schoolplein een aandachtspunt vormt. Zonder maatregelen wordt ter plaatse van de meest nabijgelegen toekomstige woningen niet voldaan aan de geldende richtwaarden. Met een afschermende voorziening (2 meter hoog) tussen het schoolplein en de tuinen van de woningen ten zuidwesten van het schoolplein kan worden voldaan aan de richtwaarden. Dit zal in de volgende fase nader worden uitgewerkt en waar relevant geborgd in het bestemmingsplan.
Ook wordt binnen het plangebied een commerciële plint gerealiseerd rondom het nieuwe plein. Hier zijn detailhandel, lichte horeca, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Deze functies vallen volgens de VNG-brochure in milieucategorie 1 en mogen in gemengd gebied direct naast en onder woningen gerealiseerd worden.
Conclusie
Vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Wel is het van belang dat een afschermende voorziening wordt gerealiseerd tussen het schoolplein en de meest nabijgelegen woningen.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute. Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
Brielle grenst aan het Rotterdamse havenindustriegebied, waar relatief veel risicovolle bedrijven zijn gevestigd en waar sprake is van transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Ook in de gemeente zelf zijn bedrijven gevestigd die relevant zijn en vindt er transport van gevaarlijke stoffen plaats. Dit heeft tot gevolg dat een deel van de gemeente Brielle in het invloedsgebied ligt van één of meer risicobronnen. Dit betekent dat bij veel ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente aandacht besteed moet worden aan het onderwerp externe veiligheid.
In de wet- en regelgeving wordt ruimte gelaten voor een afweging van enerzijds de risico's en anderzijds de overige maatschappelijke belangen. In deze belangenafweging zit beleidsvrijheid voor de gemeente. Om deze afweging te kunnen maken legt de gemeente Brielle in de beleidsvisie externe veiligheid voor het aspect externe veiligheid met afspraken de grenzen van het speelveld vast voor toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen.
Onderzoek
Overeenkomstig de risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, vindt er in de nabije omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via de weg of door buisleidingen met een externe werking waarvoor ruimtelijke beperkingen gelden. Wel is er in de ruimere omgeving een groot aantal risicobronnen aanwezig.
Figuur 5.5.1 Uitsnede risicokaart met het plangebied groen gemarkeerd
Ten oosten van het plangebied bevindt zich de Botlek waar risicovolle inrichtingen zijn gelegen. Voor een deel van deze inrichtingen reikt het invloedsgebied tot over het plangebied. Door DCMR is in het kader van de Externe Veiligheidsvisie van de gemeente Brielle een risicoinventarisatie uitgevoerd van risicovolle inrichtingen en trajecten waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Daarnaast is naar aanleiding van de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan Dorpshart Zwartewaal door DCMR een specifieke analyse uitgevoerd voor de risicosituatie ter hoogte van het plangebied (zie bijlage 14). Maatgevende inrichtingen voor de risicosituatie ter hoogte van het plangebied zijn: Waalhaven Botlek Terminal B.V., Reym Rotterdam B.V., C. Steinweg Handelsveem, Huntsman Holland BV en Broekman Distriport. Uit de risicoinventarisatie blijkt dat voor vrijwel al deze inrichtingen het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. Alleen het groepsrisico van Huntsman Holland BV is hoger dan de oriëntatiewaarde. Het plangebied valt net binnen het invloedsgebied van deze risicovolle inrichting. In bijlage 14 is inzicht gegeven in de mogelijke gevolgen van het plan voor de hoogte van het groepsrisico. Uit de resultaten blijkt dat geen sprake is van een relevante toename van het groepsrisico ten gevolge van de beoogde ontwikkeling. Daarnaast is door de grote afstand van het invloedsgebied en de grote afstand van het plangebied tot aan de risicovolle inrichtingen is het ook voor de andere risicobronnen niet aannemelijk dat de beoogde ontwikkeling leidt tot een relevante toename van het groepsrisico en overschrijding van de oriëntatiewaarde. Wel dient in een verantwoording te worden ingegaan op de bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid.
Voor de industrieterreinen Europoort en Landtong / Botlek-Vondelingenplaat zijn veiligheidscontouren vastgesteld (zoals bedoeld in artikel 14 van het Bevi). Hiermee wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige risicovolle activiteiten. Buiten de veiligheidscontour is ruimte voor bestaande, geplande en nieuwe (kwetsbare) functies. De veiligheidscontour ligt ten noorden en oosten van de kern Zwartewaal en reikt niet tot over het plangebied waardoor deze geen belemmeringen oplevert voor de beoogde herontwikkeling van het gebied.
De binnenvaartroute Corridor Rotterdam - Duitsland en zeevaartroute Corridor Rotterdam - Moerdijk bevinden zich ten oosten van het plangebied op een afstand van circa 436 meter. Het invloedsgebied van de vaarroutes betreft 1.070 meter, het plangebied valt in het invloedsgebied. Ook bevindt zich het spoortraject Botlek - Europoort en het Theemswegtracé ten westen van het plangebied. Het invloedsgebied van het spoortraject Botlek - Europoort bedraagt meer dan 4 kilometer. Met een afstand van circa 2 kilometer bevindt het plangebied zich in het invloedsgebied. Het Theemswegtracé bevindt zich op een afstand van circa 880 meter. het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van dit tracé. Op een afstand van circa 380 meter bevindt zich het Hartelkanaal. Het invloedsgebied bedraagt 1.070 meter. Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied. Omdat de beoogde ontwikkeling op een grotere afstand dan 200 meter is gelegen van de zeevaart- en spoorroutes, hoeven volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Het plangebied bevindt zich in geen enkele PR-contour of plasbrandaandachtsgebied. Desalniettemin is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording noodzakelijk.
Beknopte verantwoording groepsrisico
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Willem-Alexanderstraat en de Christinalaan. Deze wegen sluit aan op het verdere wegennetwerk van Zwartewaal. Daarnaast zijn er vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen. Dit betreft niet uitsluitend de hoofdontsluiting waarlangs het verkeer in de reguliere situatie wordt afgewikkeld, maar ook andere wegen die in een geval van een calamiteit gebruikt kunnen worden als vluchtroute. Op deze manier kan altijd van de bron weg worden gevlucht.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zullen maximaal 85 woningen, een school, een sportvoorziening en een dorpshuis gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over het spoor en het water geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen.
Het plan is voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR). De VRR geeft aan zich te kunnen vinden in de verantwoording groepsrisico zoals hiervoor beschreven en adviseert het volgende:
De adviezen worden betrokken bij de verdere uitwerking van de plannen.
Conclusie
Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van enkele risicovolle inrichtingen, de binnenvaartroute Corridor Rotterdam - Duitsland, zeevaartroute Corridor Rotterdam – Moerdijk, het Hartelkanaal en het spoortraject Botlek - Europoort. De locatie is buiten de PR 10-6-contouren gelegen. Ook blijkt dat het groepsrisico van de risicovolle inrichtingen in de huidige situatie niet wordt overschreden. Daarnaast is het plangebied verder dan 200 meter gelegen van de transportroutes, waardoor een berekening van het groepsrisico hiervoor niet noodzakelijk is. Uit de verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, alle met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerprogramma (WBP) van waterschap Hollandse Delta staan de doelen die zij tijdens de planperiode 2022-2027 willen bereiken voor de primaire taken waterveiligheid, watersysteem en waterketen. De doelen voor deze planperiode zijn afgeleid van de ambities voor de langere termijn (2050). Deze ambities worden, nog meer dan voorheen, beïnvloed door de grote maatschappelijke opgaven van deze tijd, waar ze samen met onze partners voor staan. Het omgaan met de gevolgen van een veranderend klimaat én het tegengaan van verdere klimaatverandering springen hierbij het meest in het oog.
Bij een natuurlijke waterkringloop infiltreert een groot deel van het hemelwater in de bodem. Op die manier wordt het grondwater aangevuld. In het stedelijk gebied is deze kringloop grotendeels verstoord door de aanwezige bebouwing en infrastructuur. Regenwater heeft daardoor niet meer de kans te infiltreren in de bodem, maar wordt vaak direct afgevoerd via het rioolwaterstelsel, waarna het ofwel via het oppervlaktewater wordt afgevoerd, ofwel via de rioolwaterzuivering. Door de natuurlijke waterkringloop en het vergroten van de sponswerking van de bodem kan in droge periodes water beter worden vastgehouden en kan in natte periodes het waterbergende vermogen van bodems beter worden benut. Er wordt ingezet op hergebruik, vasthouden, bergen en afvoeren, sparen, aanvoeren, adapteren en accepteren. Bij gebieden waar nieuwe verharding wordt aangebracht, wordt een watertoets uitgevoerd. Bij wijzigingen in de afvoer van hemelwater in gerioleerd gebied geldt het volgende:
Huidige situatie
Het plangebied bestaat momenteel uit enkele maatschappelijke functies en is grotendeels onbebouwd.
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Ten noorden van het plangebied bestaat de grond uit zavel met homogeen profiel. Met betrekking tot grondwater is ten zuidwesten van het plangebied sprake van grondwater VI. Dit betekent dat de hoogste gemiddelde grondwaterstand (GHG) schommelt tussen 40 en 80 centimeter onder maaiveld. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) ligt op 120 centimeter onder maaiveld. Het maaiveld ligt op circa 0,9 meter -NAP.
Waterkwantiteit
Conform de Legger van het Waterschap Hollandse Delta zijn in het plangebied hoofdwatergangen en overige wateren aanwezig (figuur 5.6.1). De beschermingszone van een hoofdwatergang betreft 5 meter en 1 meter voor overige wateren. Binnen deze beschermingszones gelden conform de Keur van het Waterschap Hollandse Delta beperkingen voor bouwen en aanleggen ter bescherming van en om onderhoud aan de watergang mogelijk te houden.
Figuur 5.6.1 Uitsnede Legger Oppervlaktewateren Waterschap Hollandse Delta
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.
Veiligheid en waterkeringen
Ten oosten van het plangebied bevindt zich een beschermingszone van een waterkering, zie figuur 5.6.2. De beschermingszone valt niet in het plangebied.
Figuur 5.6.2 Uitsnede Legger Waterkeringen Waterschap Hollandse Delta
Afvalwaterketen en riolering
Het bestaande gebouw is aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel.
Toekomstige situatie
In de beoogde situatie worden maximaal 85 woningen, een school, een sportvoorziening en een dorpshuis gerealiseerd.
Bodem en grondwater
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
Bij werkzaamheden in de beschermingszones van de watergangen behorende tot de categorie 'primair' of 'overig' dient een watervergunning aangevraagd te worden.
Bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2 (in stedelijk gebied) of 1.500 m2 (in landelijk gebied) is compensatie door aanleg van waterberging nodig. In bijlage 5 is een overzicht opgenomen van de toename aan oppervlaktewater en aan oppervlakteverharding die met het plan gemoeid is. Hieruit blijkt dat er sprake is van een uitbreiding van het oppervlaktewater binnen het plangebied, van 1.123 m2 in de bestaande situatie naar 2.026 m2 in de nieuwe situatie. Dit betekent dat er een toevoeging van 903 m2 aan oppervlaktewater plaatsvindt. De oppervlakteverharding neemt op haar beurt ook toe, van 14.947 m2 naar 27.403 m2, wat een toename van 12.456 m2 inhoudt. Gelet op de omvang van deze toename, is watercompensatie nodig die ten minste 10% van de toename aan verharding betreft. Dit leidt tot een compensatie-eis van 10% * 12.456 m2 = 1.246 m2 . De toename aan oppervlaktewater voorziet daarin voor 903 m2. Over de resterende 343 m2 (1.246 - 903) aan oppervlaktewater die nog nodig is om tot volledige compensatie te komen, is overleg gevoerd met het waterschap. Deze zal buiten het plangebied, maar binnen hetzelfde peilgebied worden gecompenseerd. Op de tekeningen in bijlage 5 is daar een verbreding van de watergang ten noordwesten van het plangebied ingetekend als voorlopige locatie. Dit laatste stuk compensatie en de definitieve locatie daarvoor wordt in overleg met het waterschap bepaald.
Ook over de functie en status van de in en rond het plangebied aanwezige watergangen heeft afstemming met het waterschap plaatsgevonden. De uitkomst is dat er een uitruil plaatsvindt, waarbij de watergangen die deels binnen het plangebied zijn gelegen (op figuur 5.6.3 groen aangegeven) 'overige watergangen' worden en de watergangen ten westen van het plangebied (op figuur 5.6.3 geel aangegeven) de nieuwe 'hoofdwatergangen' worden. De duiker bij de volkstuinen krijgt een belangrijke functie om het gebied door te kunnen spoelen.
Figuur 5.6.3 Watergangen en duiker: beoogde situatie
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling is er sprake van een toename aan verharding en vindt er watercompensatie plaats. Voor werkzaamheden in beschermingszones en het dempen en aanleggen van watergangen dient een watervergunning bij het waterschap aangevraagd te worden. Hiermee kunnen negatieve effecten op het watersysteem uitgesloten worden.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Omdat er sprake is een functiewijziging, is een verkennend bodemonderzoek en een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd voor de beoogde ontwikkeling, zie bijlage 2. Doel van het verkennend bodemonderzoek is het vaststellen van de huidige bodemkwaliteit en of deze bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het huidige of toekomstige gebruik. Op grond van de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken wordt het volgende geconcludeerd:
De hypothese ‘verdachte locatie’ voor asbest dient verworpen te worden, aangezien geen verontreinigingen met asbest zijn vastgesteld. Op basis van de onderzoeksresultaten is de hypothese ‘verdacht voor verontreiniging’ voor overige verontreinigingen (strikt genomen) bevestigd vanwege de aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond en/of in het grondwater. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen ons inziens niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming provincie Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 of een NNN-gebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Voornes Duin ligt op circa 8,9 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 550 meter (figuur 5.8.1).
Figuur 5.8.1. Ligging plangebied (rood gemarkeerd) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Zuid-Holland)
Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Voor de realisatiefase geldt een vrijstelling vanuit de Wet stikstofreductie en natuurverbetering. Dit geldt niet voor de gebruiksfase. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied voor de gebruiksfase is een AERIUS-berekening uitgevoerd. De berekening is gebaseerd op het uitgangspunt dat de gehele ontwikkeling gasloos wordt gebouwd. De memo is te vinden in bijlage 6 en de berekening van de gebruiksfase in bijlage 7. Uit een berekening met AERIUS Calculator (2021) blijkt dat er in de gebruiksfase geen sprake is van stikstofdepositie hoger dan 0,00 mol/ha/jr.
Soortenbescherming
Ten behoeve van het voornemen is in oktober 2020 een quickscan flora- en fauna uitgevoerd (bijlage 3).
Hieruit blijkt dat in verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels het noodzakelijk is om de start van de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in de Provincie Zuid-Holland. Het voorkomen van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen, beschermde planten, beschermde vissen, beschermde reptielen en beschermde ongewervelden kan worden uitgesloten.
Verder kan op basis van de quick-scan de aanwezigheid van vleermuizen (verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebied) niet worden uitgesloten, wat ertoe heeft geleid dat een aanvullend vleermuizenonderzoek naar vleermuizen is uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 4. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen effect verwacht wordt als gevolg van het plan op de soorten gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Een ontheffing of vergunning op grond van de Wet natuurbescherming is om die reden niet aan de orde.
De zorgplicht blijft onverkort van kracht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats. Dit artikel is derhalve ook gericht op het voorkomen van doden en verwonden van algemene soorten. Voor- en gedurende de uitvoering dient hierbij rekening gehouden te worden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve gevolgen op nabijgelegen NNN- en Natura 2000-gebieden. Voor het aspect soortenbescherming dient nader onderzoek plaats te vinden.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
Gezien de omvang van het project wordt de ontwikkeling gezien als een stedelijke ontwikkelingsproject (categorie D.11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.). De drempelwaarden van deze categorie worden overschreden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aangesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte omvat van 200.000 m2 of meer. Daarvan is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake.
Bij activiteiten onder de drempelwaarden is een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. De m.e.r.-beoordelingsnotitie is opgenomen in bijlage 11. Hieruit blijkt dat er met het plan Dorpshart Zwartewaal geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen die aanleiding geven voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Voorafgaand aan het in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan heeft het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen.
Het bestemmingsplan voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en is gedigitaliseerd conform het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening 2012 (IMRO 2012).
Op inhoudelijk vlak is het bestemmingsplan gebaseerd op het stedenbouwkundig plan dat voor het dorpshart is opgesteld. Hierin zijn de functies en percelen al gedetailleerd uitgewerkt, wat maakt dat dit bestemmingsplan als een gedetailleerd eindplan kan worden aangemerkt.
Gedetailleerd wil zeggen dat de bestemmingsvlakken en bouwvlakken toegesneden zijn op de inrichting van het stedenbouwkundig plan en een concreet beeld geven van de eindsituatie die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.
De term eindplan houdt in dat het bestemmingsplan volledig uit directe bestemmingen bestaat, die na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan als directe basis gelden voor het afgeven van omgevingsvergunningen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld uit te werken bestemmingen en wijzigingsgebieden. Hiervan is in dit bestemmingsplan geen gebruik gemaakt.
De regels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende bepalingen opgenomen, hoofdstuk 2 omvat de bestemmingsbepalingen. Verder zijn in hoofdstuk 3 de algemene regels opgenomen en tot slot staan in hoofdstuk 4 de slot- en overgangsregels. Per hoofdstuk wordt hieronder nader ingegaan op de regels.
De in de regels gebruikte begrippen worden hierin omschreven ter voorkoming van misverstanden of verschil in interpretatie.
Dit betreft een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.
De bepalende groenstructuren zijn voorzien van de bestemming Groen.
De bestemming Maatschappelijk - 1 is toegekend aan de Martinuskerk. Deze kerk was in het bestemmingsplan Zwartewaal (2013) eveneens als Maatschappelijk bestemd. Nu er in dit nieuwe bestemmingsplan nog een tweede locatie is met de maatschappelijke bestemming, is een onderscheid gemaakt in Maatschappelijk - 1 en Maatschappelijk - 2. De bouw- en gebruiksmogelijkheden van de bestemming Maatschappelijk - 1 zijn afgestemd op de mogelijkheden uit de maatschappelijke bestemming voor de Martinuskerk uit het voorgaande bestemmingsplan.
Het nieuwe voorzieningencluster, bestaande uit basisschool 't Want, dorpshuis De Gaffelaar en de sportzaal, is bestemd als Maatschappelijk - 2. De drie genoemde functies zijn gezamenlijk mogelijk gemaakt binnen deze ene bestemming. Daarbij is in de gebruiksregels per functie een maximale omvang (BVO) opgenomen.
Daarnaast geldt dat voor de school een specifieke aanduiding op de verbeelding is opgenomen waar deze gebouwd mag worden. Dit hangt samen met het feit dat er onderzoek is gedaan naar de effecten van de school (en het schoolplein) op de woon- en leefkwaliteit van de omliggende woningen. Dit onderzoek heeft de locatie als uitgangspunt genomen die in het stedenbouwkundig plan voor de school is ingetekend. Met de aanduiding op de verbeelding, wordt voorkomen dat binnen het (grotere) bouwvlak van de bestemming Maatschappelijk - 2 met de locatie van de school geschoven kan worden.
Dit heeft tot gevolg dat het resterende deel van het bouwvlak voor het dorpshuis en de sportzaal gebruikt kan worden.
De bestemming Verkeer is opgenomen voor vrijwel de gehele verkeersstructuur binnen het plangebied, bestaande uit onder andere ontsluitingswegen, parkeerruimten en inrichting voor fietsers en voetgangers. Een uitzondering betreft het nieuw te realiseren dorpsplein, waar de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is opgenomen.
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
Het nieuw te realiseren dorpsplein is bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. Dit vormt daarmee de enige uitzondering op de bestemming Verkeer, die voor het overige is toegekend aan de verkeersstructuur binnen het plangebied.
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is voor het plein toegepast omdat binnen deze bestemming minder ruimte wordt geboden aan inrichting voor en gebruik door (doorgaand) autoverkeer. De bestemming richt zich op de inrichting en het gebruik als verblijfsgebied, met daarbij mogelijkheden voor langzaam verkeer.
Deze bestemming is daarom zo ingetekend dat alle doorgaande wegen en parkeerruimten uit het stedenbouwkundig plan daarbuiten vallen.
De watergangen in het plangebied zijn bestemd als Water.
De woonpercelen uit het stedenbouwkundig plan zijn bestemd als Wonen. Daarbij is voor de grondgebonden woningen aansluiting gezocht bij de 'standaard' bouw- en gebruiksmogelijkheden zoals de gemeente Brielle die hanteert in (de meeste van) haar bestemmingsplannen.
Om het gewenste eindbeeld uit het stedenbouwkundig plan te borgen, is per bestemmingsvlak / bouwvlak van de bestemming Wonen vastgelegd hoeveel woningen daarbinnen gerealiseerd mogen worden en van welk type. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen vrijstaande woningen, twee-aaneengebouwde woningen, aaneengebouwde woningen (rijtjes) en gestapelde woningen.
De gestapelde woningen betreffen de 24 (2x12) senioren woningen aan de oostzijde van het plangebied en de woningen boven de commerciële plint.
De commerciële plint valt daarmee ook binnen de bestemming Wonen en is mogelijk gemaakt doordat ter plaatse een aanduiding 'gemengd' op de verbeelding is opgenomen. Uit de bestemmingsregels blijkt dat binnen deze aanduiding op de begane grond de functies detailhandel, maatschappelijke voorzieningen, horecabedrijven en dienstverlening zijn toegestaan. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van meerdere, kleine eenheden, maar zonder borging in de bestemmingsregels, kunnen binnen de aanduiding ook grotere (of zelfs één grote) voorziening gerealiseerd worden. Om te voorkomen dat dit tot ongewenste invulling leidt, is een aantal kaders ingebouwd. Voor detailhandel geldt dat de vestigingsgrootte is gemaximeerd op 200 m2. Voor horeca geldt dat het uitsluitend om categorie 1 uit de Staat van Horeca-activiteiten mag gaan en voor de maatschappelijke voorzieningen geldt dat scholen en kinderopvang ter plaatse zijn uitgesloten. Binnen deze kaders kan het betreffende aanduidingsvlak flexibel worden benut.
Een specifieke regeling die in dit artikel is opgenomen, geldt voor het blok woningen ten zuidwesten van het nieuwe schoolgebouw. Naar aanleiding van het akoestisch onderzoek en het gewenste woon- en leefklimaat, kunnen deze woningen pas in gebruik worden genomen nadat tussen deze woningen en de school een geluidwerende voorziening is aangebracht. Hiervoor is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die bepaalt aan welke eisen deze voorziening dient te voldoen en is een koppeling gelegd met de verbeelding binnen welk vlak deze voorziening moet komen. Het betreffende vlak ligt over de bestemmingen Wonen, Maatschappelijk - 1 en Groen. Op deze manier kan bij de uiteindelijke uitwerking van het plan nog bezien worden waar en in welke vorm de geluidwerende voorziening wordt vormgegeven.
Artikel 10 Waarde - Archeologie 3
Gelet op de waardering van een deel van het plangebied op de archeologische beleidskaart, is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 opgenomen. Het gaat om een bandbreedte langs het Noordeinde (buiten het plangebied) die tot net binnen het plangebied reikt. Met deze dubbelbestemming is geborgd dat ter plaatse bij ingrepen die groter én dieper zijn dan respectievelijk 100m2 en 30 cm, eerst archeologisch onderzoek nodig is.
Artikel 11 Waarde - Cultuurhistorie
De dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie is conform het voorgaande bestemmingsplan opgenomen over de Martinuskerk en de omliggende gronden. Met deze bestemming is het in beginsel verboden om bouwwerken te slopen, de verbouwen of uit te breiden. Hiervan kan worden afgeweken nadat een cultuurhistorische beoordeling van de plannen heeft plaatsgevonden.
Artikel 12 Waterstaat - Waterkering
De dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering is over de beschermingszone langs het Noordeinde die een waterkerende functie heeft. Binnen deze dubbelbestemming zijn bouwwerkzaamheden uitsluitend toegestaan voor zover daarmee het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad. Hiertoe dient advies ingewonnen te worden bij de beheerder.
Hoofdstuk 3 omvat diverse regelingen die voor het gehele plangebied van toepassing zijn. Dit zijn zowel directe regeling, zoals de algemene bouw- en gebruiksregels die bij het gebruik en het bouwen van toepassing zijn, als regelingen die via een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid nog extra flexibiliteit kunnen bieden. Voor die laatste categorie geldt dat er een separaat (afwijkings- of wijzigings) besluit nodig is om van deze mogelijkheden gebruik te kunnen maken.
Twee specifieke regelingen uit dit hoofdstuk die direct samenhangen met de uitvoerbaarheid van het plan, zijn de regels met betrekking tot de geluidzone en de parkeerregeling.
In 16.1 is bepaald dat binnen de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' geen nieuwe geluidgevoelige objecten zijn toegestaan, met uitzondering van objecten die aan de voorkeursgrenswaarde voldoen of waarvoor een hogere waardenbesluit is vastgesteld.
In 19.1 is een bepaling opgenomen dat in voldoende parkeergelegenheid moet worden voorzien.
In dit artikel staan de overgangsregels voor bestaande bouwwerken en bestaande gebruiksactiviteiten die afwijken van het bestemmingsplan.
Dit artikel geeft de titel van de regels van het bestemmingsplan aan.
Bij nieuwe ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tegelijk met het bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of een anterieure overeenkomst. De gemeente heeft hierbij de onderzoeksverplichting om de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te toetsen.
In dit geval bestaat het plangebied grotendeels uit gemeentelijk grondeigendom, waardoor het kostenverhaal (voor dit deel) geborgd is via gemeentelijke gronduitgifte. Uitzonderingen hierop zijn
basisschool 't Want, dorpshuis De Gaffelaar en het perceel Christinalaan 4. Met deze eigenaren is de gemeente in overleg om voor vaststelling van het bestemmingsplan tot een anterieure overeenkomst te komen.
Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Het bestemmingsplan is als voorontwerpbestemmingsplan gepubliceerd in het kader van de inspraakprocedure. De inspraakreacties die in dat kader ontvangen zijn, zijn beantwoord in de Nota van beantwoording die is opgenomen als bijlage 12.
Het voorontwerpbestemmingsplan is naar de wettelijke overlegpartners verstuurd. De overlegreacties die in at kader ontvangen zijn, zijn beantwoord in de Nota van beantwoording die is opgenomen als bijlage 12.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft conform de wettelijke vereisten voor een periode van 6 weken ter inzage worden gelegd, van 27 mei 2022 tot en met 7 juli 2022 . In deze periode konden zienswijzen worden ingediend door eenieder. Op het plan zijn 5 zienswijzen ingediend. Deze zijn in de Nota zienswijzen, opgenomen in bijlage 13, samengevat en van een beantwoording voorzien. Uit die Nota blijkt ook op welke punten het plan bij vaststelling nog gewijzigd is naar aanleiding van de ontvangen zienswijzen.