direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bosboom Toussaintkade 35
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.0711BPtous35-OB01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding planherziening

Op de locatie aan de BosboomToussaintkade 35 zijn 11 woningen voorzien. De woningen komen op de plek waar voorheen het zwembad De Trefkuil was gevestigd. De locatie ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan Korte Akkeren (februari 2013). Ter plaatse geldt de bestemming 'Sport'. Omdat het realiseren van woningen niet past binnen dit bestemmingsplan dient de bestemming gewijzigd te worden.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het zuidwesten van Gouda, ten zuidwesten van de oude kern. Het betreft het de locatie van het oude zwembad 'de Trefkuil', op het adres Bosboom Toussaintkade 35. Op onderstaande figuur is het plangebied aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0711BPtous35-OB01_0001.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0711BPtous35-OB01_0002.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Juridische status plangebied

Binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Korte Akkeren'. Dit plan is vastgesteld op 13 februari 2013. In het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden bestemd tot Sport. De realisatie van 11 woningen is in strijd met deze bestemming. Voor de functiewijziging dient een (postzegel) bestemmingsplan opgesteld te worden. Voor het plangebied zal de bestemming “Wonen” worden opgenomen.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan Bosboom Toussaintkade 35 bestaat uit bestemmingen en regels. De bestemming van de gronden is geometrisch bepaald door middel van lijnen, coderingen en arceringen. In de bestemmingen zijn regels ten aanzien van het bouwen en het gebruik opgenomen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting. In de toelichting worden de keuzes die zijn gemaakt bij het opstellen van de geometrische plaatsbepaling en de regels verantwoord en verduidelijkt. Vervolgens wordt hierin de uitvoerbaarheid van het plan aangetoond.

1.5 Leeswijzer

In deze toelichting wordt, na dit inleidende hoofdstuk, in hoofdstuk 2 de gebiedsbeschrijving gegeven, waarbij de ontstaansgeschiedenis en de ruimtelijke- en functionele structuur uiteen wordt gezet. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader en in hoofdstuk 4 worden de randvoorwaarden bij het plan toegelicht. De randvoorwaarden bestaan uit de diverse (milieu)planologische aspecten. In hoofdstuk 5 wordt het plan beschreven en hoofdstuk 6 bevat een toelichting op de planopzet. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het plan uitgewerkt.

Hoofdstuk 2 Gebiedsbeschrijving

2.1 Ontstaansgeschiedenis en ruimtelijke structuur

2.1.1 Gouda algemeen

Gouda is ontstaan op de kruising van de Hollandsche IJssel en het veenstroompje de Gouwe. Aan diezelfde Gouwe ontleent de stad haar naam. Rond de elfde eeuw is vanaf de oeverwal van de Hollandsche IJssel een start gemaakt met de ontginning van de enorme veenkussens. Hierbij wordt de grond verkaveld in de typische langwerpige percelen, met sloten ertussen ter ontwatering.
Vanaf de veertiende eeuw begon men met de grootschalige winning van turf als brandstof voor stedelingen en bedrijven. Hierdoor ontstonden plassen die later ten dele weer werden drooggelegd. In de tweede helft van de negentiende eeuw wordt een begin gemaakt met de uitbreiding van de stad Gouda buiten de singels. De eerste grote stadsuitbreidingen dateren van na 1901. Door de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreiding van de bestaande bedrijven ontstaat een grote behoefte aan arbeiderswoningen.

2.1.2 Korte Akkeren

Korte Akkeren is van oorsprong een veengebied waar turf gestoken werd. Turf was een belangrijke brandstof. In de Middeleeuwen kwamen er tuinderijen en boomgaarden met groeten en fruit. De naam Korte Akkeren komt het eerst voor in 1375. Door het rooien van het Goudse Bos waren korte percelen tuinland ontstaan, waarop door tuinders fruitbomen werden gekweekt.

In de 15e eeuw ontwikkelden zich buitenwijken buiten de stadsvesten. Vanaf 1870 werd Gouda een fabrieksstad met een relatief grote arbeidersbevolking. Na de komst van een kaarsenfabriek en een garenspinnerij rond 1860 werd met de bouw van arbeiderswijk, de Korte Akkeren, begonnen.

Door invoering van de Woningwet in 1901 werd er planmatig en gestructureerd gebouwd. Woningen werden niet langer in het wilde weg neergezet, maar in blokken met een stratenplan. Plannen voor buurten en zelfs hele wijken werden er gemaakt. In de jaren dertig werd er als gevolg van de economische crisis weinig gebouwd. De omgeving van de Burgemeester Gaarlandtsingel, de Koningin Wilhelminaweg en de Vogelbuurt werden rond de oorlogsjaren gebouwd en het Weidebloemkwartier tussen 1950 en 1953. Gezien het tijdstip waarop het Weidebloemkwartier werd gebouwd en de vorm van deze wijk (uitstulping in het zuiden) werd deze wijk ook wel Korea genoemd.

2.1.3 'De Trefkuil'

In 2008 is besloten de drie Goudse zwembaden te sluiten en te slopen/ te herbestemmen en daarvoor in de plaats een nieuw zwembad te bouwen. Door het samenvoegen van de drie zwembaden in Gouda, ontstaat er ruimte op de locaties van de gesloopte zwembaden. Onderhavig plangebied betreft de voormalige locatie van het zwembad De Trefkuil. Het zwembad is inmiddels gesloopt.

2.2 Verkeersstructuur

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied wordt ingesloten door de Bosboom Toussaintkade (oostzijde), Aernout Drostkade (noordzijde) en R.C. Bakhuizen van den Brinkstraat (westzijde). Deze wegen zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen en kennen een maximum snelheid van 30 km/h. Vanaf hier vindt verdere ontsluiting plaats richting de Koningin Wilhelminaweg en Rotterdamseweg. Deze beide wegen zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom. Er geldt een maximum snelheid van 50 km/h. De Koningin Wilhelminaweg leidt in noordelijke richting bedrijventerrein Kromme Gouwe en, via de Reigerstraat en Wachtelstraat, naar het centrumgebied. In zuidelijke richting leidt de Koningin Wilhelminaweg naar de Rotterdamseweg (of in het verlengde liggende Schielands Hoge Zeedijk, Nieuwe Veerstal, Goejanverwelledijk en Sportlaan), welke voorziet in de ontsluiting van de zuidelijke woonwijken van Gouda. Vanaf deze ontsluitingsweg wordt aangesloten op de provinciale ontsluitingswegen N207 en N228. Vanaf de N207 wordt verder ontsloten richting de Rijkswegen A12 en A20.

Langzaam verkeer

Primair vind de ontsluiting van het plangebied voor langzaam verkeer, evenals voor het gemotoriseerd verkeer, plaats via de Bosboom Toussaintkade (oostzijde), Aernout Drostkade (noordzijde) en R.C. Bakhuizen van den Brinkstraat (westzijde). Op deze erftoegangswegen maakt het fietsverkeer, conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig, gebruik van dezelfde verkeersruimte als het gemotoriseerd verkeer. De Aernout Drostkade is binnen het gemeentelijk fietsroutenetwerk aangewezen als 'verdelende fietsroute'. Deze route leidt in noordoostelijke richting, via onder andere de Da Costakade en Vorstmanstraat naar het centrumgebied. Via de Prins Hendrikstraat en Turfsingel wordt aangesloten op de hoofdfietsroute. In westelijke richting sluit de Aernout Drostkade op de Koningin Wilhelminaweg, welke tevens is aangewezen als 'verdelende'fietsroute'. Hier zijn fietsstroken aanwezig. Deze fietsstroken sluiten in zuidelijke richting aan op de vrijliggende fietspaden langs de Rotterdamseweg. Deze fietspaden leiden in westelijke richting de bebouwde kom uit. Hier kan aangesloten worden op verschillende regionale fietsroutes richting bijvoorbeeld Moordrecht. Binnen de bebouwde kom zijn ten behoeve van voetgangers trottoirs aanwezig.

Openbaar vervoer

De meest nabijgelegen openbaar vervoer halte ligt ter hoogte van het kruispunt Rotterdamseweg - Koningin Wilhelminaweg. Deze ligt op circa 300 meter vanaf het plangebied. Vanaf hier rijden bussen met een frequentie van twee keer per uur richting het NS station Gouda en richting Rotterdam Alexander. Op station Gouda (circa 10 minuten reizen per bus) kan worden overgestapt op het landelijke railnetwerk.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van rijk, provincie, regio en gemeente maakt het kader waarbinnen dit bestemmingsplan moet passen. Dit beleidskader is daarom in dit hoofdstuk uitgewerkt. De verschillende overheidsorganen hebben beleidsstukken opgesteld waarin ze de ruimtelijke ordening sturen. Dit bestemmingsplan moet passen in deze beleidsstukken door de verschillende lagen van de overheid heen.

3.1 Ruimtelijk beleid

3.1.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Door het rijk is op 13 maart 2013 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. De structuurvisie geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De ambities spelen voornamelijk in op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Hoofdlijn in de structuurvisie vormt de decentralisatie. Het Rijk geeft ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, om zelf beslissingen te nemen en om ruimte te geven aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Rijk legt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de nationale ruimtelijke belangen juridisch vast. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het eerste deel is 30 december 2011 in werking getreden.

Sinds 1 oktober 2012 is in het Barro de 'ladder voor duurzame verstedelijking' opgenomen. Het bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang.

Een eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 van kracht geworden. In deze aanvulling zijn onderwerpen geregeld als electriciteitsvoorziening, ecologische hoofdstuctuur, primaire waterkeringen buiten het kustfundament, veiligheid rond rijksvaarwegen en een aantal andere, meer gebiedsgerichte zaken.

Ter bescherming van deze belangen zijn reserveringsgebieden, begrenzingen en vrijwaringszones opgenomen. In het besluit is aangegeven op welke wijze bestemmingsplannen voor deze gebieden moeten zijn ingericht.

Toepassing Ladder voor duurzame verstedelijking

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;[Het plan past binnen de eigen woningbehoefte (WBR2010) en is er geen verdere regionale afstemming nodig]
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins; en [de locatie ligt tussen tussen bestaand bebouwd gebied van Gouda. Het gebied kan worden aangeduid als bestaand stedelijk gebied. Er is sprake van transformatie van zwembad naar wonen]
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld. [n.v.t., omdat de locatie binnen bestaand stedelijk gebied ligt dat overigens goed ontsloten is, zie paragraaf 4.4]

AmvB Ruimte

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Onder de Wro is een sterkere scheiding aangebracht tussen beleid en normstelling. Gemeenten, provincies en Rijk leggen hun beleid vast in structuurvisies. Deze binden alleen de eigen bestuurslaag. Bestaande structuurplannen, streekplannen en nationale ruimtelijke plannen als de Nota Ruimte worden in het kader van het overgangsrecht aangemerkt als een structuurvisie en verliezen daarmee hun externe werking.

Om de doorwerking van nationale ruimtelijke belangen in provinciale en gemeentelijke plannen te waarborgen, is op rijksniveau het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (de AMvB Ruimte) opgesteld. Er is voor gekozen om de 'nationale belangen' zoals genoemd in de Nota Ruimte beleidsneutraal vast te leggen in de eerste tranche AMvB Ruimte.

De AMvB Ruimte kan bepalingen bevatten rondom de verplichte doorwerking in bestemmingsplannen, beheersverordeningen of omgevingsvergunningen.

Conclusie rijksbeleid

Gezien het kleinschalige karakter van dit bestemmingsplan zijn bovenstaande keuzes wel van belang, maar hebben ze in het kader van dit bestemmingsplan geen consequenties. Wel is de ladder voor duurzame verstedelijking toegepast.

3.1.2 Provinciaal beleid

Visie ruimte en mobiliteit 2014

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.


Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • Ruimte bieden aan ontwikkelingen.
  • Aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit.
  • Allianties aangaan met maatschappelijke partners.
  • Minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.


4 rode draden

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.


Beter benutten en opwaarderen

De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.


Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht) 

Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.

Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.


Versterken ruimtelijke kwaliteit

Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads – en dorpsgebied te realiseren.

De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.


Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving

In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.

Toepassing

Het plangebied is aangeduid als stads- en dorpsgebied. Het planvoornemen past binnen de VRM en wordt verder getoetst aan de Verordening in navolgende paragraaf.

Provinciale Verordening Ruimte 2014; ontwikkelen met schaarse ruimte

In samenhang met de structuurvisie is de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende is relevant voor het bestemmingsplan.

Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • a. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • b. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  • c. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    • 1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    • 2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1. van toepassing is, en zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.


Toepassing

Lid 1: De locatie ligt binnen bestaand stads- en dorpsgebied en voorziet in een actuele behoefte. Het plan past binnen de eigen woningbehoefte (WBR2010) en is er geen verdere regionale afstemming nodig. Er is sprake van transformatie. Het plan voldoet daarmee aan de ladder voor duurzame verstedelijking

3.1.3 Gemeentelijk beleid

Ruimtelijke structuurvisie Gouda 2005-2030

De gemeente Gouda heeft een structuurvisie 2005-2030 (o.b.v. WRO) opgesteld om een kader te geven waar toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Dit is bedoeld als antwoord op de plannen die in de komende 20 jaar voorzien in sterke verstedelijking (15.000 tot 30.000 woningen) aan de westzijde van Gouda. In de visie wordt antwoord gegeven op drie vragen:

  • 1. wat zal de positie van de stad binnen de regio en de Randstad zijn, met name na de toekomstige verstedelijking?
  • 2. waar moet Gouda op inzetten? hoe kan de positieverandering van de stad ten gunste van Gouda en de regio worden aangewend?
  • 3. hoe kan dit kader worden gebruikt om lopende projecten binnen de stad op hun samenhang te bezien en nieuwe strategische projecten te formuleren?

Als gevolg van de economische crisis en bezuinigingen, toenemende mobiliteit en concurrentie van omliggende steden komt het voorzieningenpeil in Gouda meer en meer onder druk te staan. Als centrumgemeente zal de stad zich sterk moeten blijven profileren en inspelen op (boven)regionale ontwikkelingen hetgeen veschuivingen in het voorzieningenaanbod met zich mee kan brengen.

Stedelijke ontwikkelingen worden in de ruimtelijke structuurvisie in twee stappen beschreven: aan de hand van een Plankaart 2020 en een Visiekaart 2030.

ruimtelijke structuurvisie 2020: investeren in de stad

De binnenstad is en blijft het traditionele stadshart, waarin zo veel mogelijk voorzieningen worden ondergebracht. Voorzieningen die bij het pakket horen maar te groot zijn (geworden) voor de historische omgeving worden in de directe nabijheid ondergebracht. De verbindingen tussen de binnenstad en de achterliggende wijken worden verbeterd. Door het wegtrekken van de traditionele bedrijvigheid zijn de randen van de binnenstad nu te vaak barrières.

doorkijk naar 2030: het gebeurt in het westen

Gouda stelt voor 2030 een aantal uitgangspunten:

  • de binnenstad vitaal houden;
  • versterken van de regiofunctie: voorzieningen in Gouda moeten aansluiten op de behoefte van toekomstige Zuidplasbewoners;
  • verbeteren van de ontsluiting en de bereikbaarheid, zowel het autoverkeer als het openbaar vervoer;
  • realiseren van voldoende, gedifferentieerde en aantrekkelijke woonmilieus binnen de stad: het woningaanbod is op het moment te eenzijdig en er is vooral vraag naar woningen voor starters en lagere inkomens;
  • ontwikkelen van stedelijke knooppunten, om beter aan te sluiten bij de Randstad;
  • voldoende werkgelegenheid/economisch perspectief;
  • benutten van de groene omgeving;
  • realiseren van een duurzaam watersysteem;
  • versterken van het leefklimaat in de wijken;
  • optimaliseren van de milieukwaliteit.

Onderstaande figuur geeft een uitsnede van de Visiekaart 2030

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0711BPtous35-OB01_0003.png"

Figuur 3.1 Uitsnede Ruimtelijke structuurvisie Gouda

In de structuurvisie wordt de buurt ' Korte Akkeren' genoemd als een van de gebieden die toe zijn aan herstructurering. Daarnaast doet de ruimtelijke structuurvisie geen uitspraken op wijkniveau,

Het plangebied is aangeduid als bestaand (woongebied). Het plan dat woningebouw mogelijk maakt past daarmee in de Structuurvisie Gouda.

Conclusie gemeentelijk (ruimtelijk beleid) beleid

De functieverandering die dit bestemmingsplan mogelijk maakt past binnen het gemeentelijke beleid.

3.2 Cultuurhistorie

3.2.1 Rijksbeleid

Nota Belvedère

In 1999 verscheen op rijksniveau de Nota Belvedère en werd Gouda aangewezen als Belvederestad grenzend aan het Belvederegebied Krimpenerwaard. Doel van de nota is dat cultuurhistorie sterker richtinggevend moet zijn bij de inrichting van de ruimte. Cultuurhistorie wordt gezien als een ruimtelijke kwaliteit die een volwaardige plaats heeft in de ruimtelijke planvorming. Op provinciaal en met name op gemeentelijk niveau wordt dit beleid nader uitgewerkt.

Monumentenwet 1988

De Monumentenwet 1988 maakt het mogelijk rijksmonumenten aan te wijzen, regelt de vergunningen van rijksmonumenten, het uitvoeren van archeologisch onderzoek, de vergunningsbevoegdheid en de opgravingsbevoegdheid. Ook is hierin de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht geregeld.

Wijziging Besluit ruimtelijke ordening

Op 2 december 2010 is een voorstel tot wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aan de Kamer gezonden.

Door de voorgestelde wijziging van het Bro dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en moeten aangeven welke conclusies ze daar aan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan.

De handreiking Erfgoed en Ruimte is onderdeel van het programma Modernisering Monumentenzorg (MoMo) en vormt het centrale kennispunt op het gebied van cultuurhistorie en ruimtelijke ordening op gemeentelijk niveau. Deze digitale handreiking helpt professionals bij gemeenten en adviesbureaus om erfgoed een plek te geven in de ruimtelijke ordening.

Wet op de Archeologische Monumentenzorg  

Het archeologisch bodemarchief is de grootste bron voor de geschiedenis van Nederland. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.

Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de "verstoorder" betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.

Beschermd Stadsgezicht

De Goudse binnenstad en haar randen is op 20 februari 1979 aangewezen als rijks beschermd stadsgezicht, wat inhoudt dat de bestemmingsplannen in dit gebied beschermend moeten zijn. Tot het Beschermd Stadsgezicht behoort de gehele oude binnenstad, inclusief de bebouwing aan de buitenzijde van de singels. Het plangebied valt buiten deze aanwijzing. .

3.2.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS) uit 2003 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Gouda heeft echter zelf beleid ontwikkeld. Zie paragraaf , Gemeentelijke Archeologische Basiskaart. De kaarten van de CHS vermelden een aantal cultuurhistorische waarden die ook zijn opgenomen op de gemeentelijke beleidskaart "waardevolle gebieden"; Zie paragraaf Waardevolle gebieden en structuren.

3.2.3 Gemeentelijk beleid

Nota Cultuurhistorie

De Nota Cultuurhistorie behandelt het cultuurhistorisch erfgoed zoveel mogelijk integraal (monumentenzorg, archeologie en landschapsbehoud). Centraal staat het streven het cultuurhistorisch erfgoed een bijdrage te laten leveren aan de eigen identiteit en herkenbaarheid van Gouda waarbij optimaal gebruik gemaakt wordt van haar bestaande kwaliteiten (belvederebeleid). Samen met het bestemmingsplan vormt de nota het cultuurhistorisch beleidskader voor de begeleiding van bouwinitiatieven.

Cultuurhistorische Analyses

In de Nota Cultuurhistorie is het beleid vastgelegd dat voor locaties waar zich nieuwe ontwikkelingen voordoen en een ontwikkelaar zich voorbereidt op een nieuw plan, een cultuurhistorische analyse (CHA) wordt opgesteld. De gebieden waar dit van toepassing is, zijn vastgelegd op de kaart 'Cultuurhistorische Analyse' (de zgn. "gelevlekkenkaart"). Onderhavig plangebied is hierop aangeduid. Het plangebied heeft echter geen specifieke aanduiding op de orde- en zonekaarten. Zie navolgende figuur. Wel sluit de ontwikkeling aan op de bestaande (en aangeduide) structuur van de bestaande woningbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0711BPtous35-OB01_0004.png"

Figuur 4.3 uitsnede orde- en zonekaarten

Erfgoed in bestemmingsplannen 

In de Nota Cultuurhistorie is het beleid vastgelegd dat ieder bestemmingsplan een cultuurhistorische paragraaf dient te bevatten. Dat wil zeggen dat aangegeven wordt welke waarden zich waar bevinden en hoe daarmee omgegaan wordt (aanlegvergunning, vrijstellingen, omgevingsvergunning e.d.). Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Onderhavig bestemmingsplan bevat geen cultuurhistorisch waardevolle objecten, het planvoornemen maakt wel een ingreep mogelijk die de stedenbouwkundige structuur verandert. Het planvoornemen past beter bij de singelstructuur (zoals bestemd in het vigerende bestemmingsplan) dan de bebouwing van het voormalige zwembad. De aanwezige structuur wordt versterkt door de (nieuw)bouw die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.

3.3 Archeologisch beleidskader

3.3.1 Rijksbeleid

Wet op de Archeologische Monumentenzorg

Op 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz) in werking getreden. Deze wet, gebaseerd op het Verdrag van Malta/Valletta, regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden in Nederland. Het belangrijkste doel is de bescherming van archeologische waarden in de bodem (in situ), omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht kunnen worden. Wie de bodem in wil, bijvoorbeeld om te bouwen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg: een aanpassing van de bouwplannen of het opgraven van archeologische vondsten.

Er wordt uitgegaan van het basisprincipe dat de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort. Het is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologisch waarden.

3.3.2 Provinciaal beleid

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (2007)

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland uit 2007 geeft voor de regio Gouwestreek-Krimpenerwaard de cultuurhistorische waarden in archeologisch en landschappelijk opzicht en voor wat betreft de nederzettingen aan. Plannen ter plaatse van de gebieden met cultuurhistorische waarden vereisen een nadere analyse en afweging. Om cultuurhistorie te behouden heeft de provincie daarnaast zogenaamde regioprofielen opgesteld. De profielen zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen die in de Provinciale structuurvisie staan vermeld. Deze richtlijnen gelden ook voor het thema archeologie. Gouda valt gedeeltelijk in het regioprofiel Krimpenerwaard.

De terreinen waarvan de archeologische waarde bekend is, staan aangegeven op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Op de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) staat de zogenaamde verwachtingswaarde aangegeven.

De provincie Zuid-Holland gebruikt beide kaarten en de CHS bij advisering en beoordeling van (wijziging van) bestemmingsplannen, bij het verlenen van ontgrondingvergunningen en bij advisering over omgevingsvergunningen, bodemsaneringen en peilbesluiten. Gouda heeft echter zelf een beleidskaart ontwikkeld, waarin de gegevens van de AMK, IKAW, en CHS zijn verwerkt en verfijnd. De Goudse beleidskaart dient daarom als basis voor het archeologisch beleid in Gouda.

3.3.3 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijke archeologische beleidskaart (2011)

In aanvulling op het rijks- en provinciaal archeologisch beleid heeft de gemeente Gouda in juni 2011 de geactualiseerde gemeentelijke archeologische beleidskaart (ABK) vastgesteld. Op de ABK is aangegeven in welke gebieden binnen de gemeente archeologische waarden aangetroffen kunnen worden. In die gebieden is een omgevingsvergunning voor de activiteit archeologie vereist bij bodemverstorende werkzaamheden. In het beleid is opgenomen in welke situaties vrijstelling geldt van deze verplichting:

1. Omvang

  • op een hoogwaardige locatie met bijzonder waarde (archeologisch monument): geen vrijstelling;
  • op een hoogwaardige locatie: vrijstelling voor projecten kleiner dan 50 m2;
  • in een zone met een hoge verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 100 m2;
  • in een zone met een lage verwachting: vrijstelling voor projecten kleiner dan 10.000 m2.

2. Diepte

Alle onderzoeken in Gouda tonen aan dat de gemiddelde dikte van de verstoorde bovenlaag in Gouda meer dan 50 cm bedraagt. Zolang werkzaamheden niet dieper dan 50 cm -mv worden uitgevoerd, is er geen archeologisch onderzoek of een omgevingsvergunning activiteit archeologie vereist. Hiermee wordt afgeweken van de provinciale norm van 30 cm -mv.

Op sommige plaatsten is bekend dat de archeologische waarden zich op grotere diepte bevinden, bijvoorbeeld onder recente ophogingspakketten. Hier geldt een dieptevrijstelling van 2 meter, pas bij diepere graafwerkzaamheden is onderzoek of een vergunning noodzakelijk

Archeologievriendelijk bouwen

Bovenstaande verplichtingen en vrijstellingen gelden in situaties waar behoud in situ van de archeologische waarden geen optie is. Waar mogelijk probeert Gouda behoud in situ wel actief te stimuleren. Daarom is het archeologievriendelijk bouwen geïntroduceerd: wanneer een bouwplan voldoet aan een aantal richtlijnen, wordt het bodemarchief nog maar zo weinig verstoord dat archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is. De richtlijnen voor archeologievriendelijk bouwen zijn opgenomen in het beleid en vastgelegd in de Verordening inzake monumenten en archeologie.

Verbeelding

De gebieden met hoge archeologische verwachting, inclusief hoogwaardige gebieden, zoals weergegeven op de nieuwe ABK, zijn opgenomen op de verbeelding. Deze gebieden krijgen een dubbelbestemming, 'waarde archeologie'. Het beleid is vastgelegd in de Nota Cultuurhistorie. Bescherming vindt plaats via de Verordening inzake monumenten en archeologie.

Onderzoek

Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de gemeentelijke archeologische basiskaart 2011 (ABK). De planlocatie ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Die hoge verwachting hangt samen met de aanwezigheid in de ondergrond van de Gouderakse Stroomgordel. Op die stroomgordel zijn in het nabijgelegen Westergouwe archeologische resten uit het Mesolithicum aangetroffen. Omdat het gebied bij de aanleg van de wijk integraal is opgehoogd met zand, ligt de stroomgordel met zekerheid dieper dan 2 meter. Daarom krijgt de locatie op de beleidskaart de waardering hoge verwachting, vanaf 2 m -mv. Bij alle bodemverstorende ingrepen groter dan 100 m2 die bovendien dieper gaan dan 2 m –v is een archeologievergunning nodig. Het gaat dan specifiek om gravende werkzaamheden, heien is toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0711BPtous35-OB01_0005.png"

Figuur 4.4 Uitsnede gemeentelijke archeologische basiskaart

Conclusie

Voor deze randzone is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen.

Binnen deze bestemming wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen slechts verleend nadat het bevoegd gezag een vergunning krachtens de 'Verordening monumenten en archeologie' heeft verleend.

3.4 Groenstructuur

Groenstructuurplan 2007-2015

Het beleid van de gemeente Gouda is om de openbare ruimte in de stad schoon, heel en bruikbaar te houden. Het openbaar groen is één van de factoren die de kwaliteit van de openbare ruimte bepalen. In het Groenstructuurplan 2007-2015 zijn keuzes gemaakt en prioriteiten gesteld ten aanzien van het openbaar groen. De visie maakt onderscheid in profielen die aansluiten op de Goudse profielen uit het groenstructuurplan 1991. Daarnaast maakt zij onderscheid in gebieden. Tevens geeft het plan in drie kaartbeelden weer waar de belangrijke structuren in Gouda voorkomen wat betreft bomen, het droge en het natte ecologische netwerk. Het plan richt zich op het gemeentelijke groen, omdat de gemeente daar zelf volledig verantwoordelijk voor is én daar sturing aan kan geven. Het gaat hierbij om smalle, langgerekte elementen als bermen en oevers, om kleinere gebieden als plantsoenen en gazons en om de grotere parken. Daarnaast spelen groene elementen en gebieden van particulieren (tuinen) en semioverheidsinstanties (Waterschappen, recreatieschappen) ook een rol in de woon- en werkomgeving. Deze elementen komen in het Groenstructuurplan zijdelings aan de orde.

De hoofddoelstelling van het Groenstructuurplan is het richting geven aan inrichting en beheer van de openbare groenelementen zodat ook op lange termijn het openbaar groen optimaal voldoet aan de Goudse wensen. Tevens dient het Groenstructuurplan als toetsingskader bij bouwplanontwikkelingen en voor plannen die te maken hebben met de inrichting en het beheer van de openbare ruimte, waaronder het groen.

De belangrijke doelstellingen in het Groenstructuurplan zijn: totale groenoppervlakte minimaal gelijk houden, zo mogelijk meer oppervlak creëren; aantal bomen minimaal op peil van 2006 houden; bomen krijgen kans om oud te worden; intensief te beheren groentypen beperken. Met name behoud en mogelijke uitbreiding van groenoppervlakte, behoud van bomen en groeiplaatsbescherming van bomen om oud te kunnen worden, zijn aan de orde bij het opstellen van een bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan houdt rekening met en heeft geen negatieve invloed op de bestaande groenstructuren.

3.5 Verkeer en infrastructuur

3.5.1 Rijksbeleid

Nota mobiliteit

Om Nederland in beweging te houden is in 2004 de Nota Mobiliteit gepresenteerd. De nota is een uitwerking van de nota Ruimte. De algemene filosofie van de Nota Mobiliteit is: “Decentraal wat kan, centraal wat moet”. Hiermee worden de verantwoordelijkheden tussen centrale en decentrale overheden duidelijker afgebakend. Tevens wil de centrale overheid private partijen intensiever betrekken bij de ontwikkeling van gebieden en infrastructurele verbindingen. De visie Duurzaam Veilig is een belangrijk uitgangspunt. Het rijk is vooral verantwoordelijk voor:

  • inrichting van de rijkswegen;
  • algemene maatregelen zoals wetgeving, voorlichting en handhaving;
  • facilitering van de lagere overheden met kennis en geld.

De lagere overheden stellen provinciale/regionale en gemeentelijke verkeers- en vervoersplannen op. Deze kunnen maatregelen bevatten voor inrichting van eigen wegen en gedragsbeïnvloeding via voorlichting, educatie en politietoezicht.

Overige hoofdlijnen voor de inhoud van de Nota Mobiliteit zijn:

  • toepassingen van innovatieve technologie;
  • veilige ruimtelijke inrichting;
  • goed onderhoud; en
  • betere (inter)nationale afspraken.

Strategisch Plan Verkeersveiligheid

Het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008 - 2020 van het Ministerie van I en M geeft een visie weer op het aspect 'verkeersveiligheid' in Nederland. De ambitieuze doelen (qua verkeersdoden en -gewonden) uit de Nota Mobiliteit moeten worden omgezet in beleid. Drie pijlers daarin zijn: samenwerking, integrale aanpak en "Duurzaam Veilig". Het verkeersveiligheidsbeleid in Nederland van de afgelopen jaren was succesvol; dat moet worden gecontinueerd. Op basis van generieke maatregelen (maatregelen die in de basis overal gelden, die de afgelopen jaren al zijn ingezet en die moeten worden gecontinueerd) alsook met specifieke aandachtsgebieden zou dit kunnen worden bewerkstelligd. Het is van groot belang dat er een goede afstemming en samenwerking plaatsvindt met alle betrokken partijen.

3.5.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit

Door provinciale staten is op 9 juli 2014 de visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) vastgesteld. De nota geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en de maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving.

Programma mobiliteit

Onderdeel van de VRM is het programma mobiliteit. In dit programma worden de strategische doelen uit de VRM geoperationaliseerd. Het programma vervangt de beleidsagenda van het Provinciaal Verkeer- en vervoersplan 2002-2020 dat eerder als beleidsinhoudelijk kader fungeerde.

Voor mobiliteit heeft de provincie de volgende doelen:

  • Het op orde brengen van het mobiliteitsnetwerk, zodat mensen en goederen doelmatig de juiste plaats kunnen bereiken;
  • Verbeteren van de balans tussen mobiliteit en de kwaliteit van de omgeving, zodat mobiliteit veilig is, de omgeving leefbaar is en bijgedragen wordt aan energietransitie en ruimtelijke kwaliteit;
  • Beter aansluiten van het aanbod van openbaar vervoer bij de maatschappelijke vraag.

Het programma kent een grotere dynamiek dan de VRM en zal elk jaar worden geactualiseerd. Er wordt daarbij verbinding gelegd met de verschillende uitvoeringsprogramma's, beleidsuitwerkingen en verordeningen zoals deze al bestaan voor mobiliteit. Doorwerking naar de begroting vindt in principe jaarlijks plaats.

3.5.3 Gemeentelijk beleid

Mobiliteitsplan

Door de raad is in april 2007 het mobiliteitsplan Gouda 2007-2020 vastgesteld. In de nota wordt geconstateerd dat Gouda zich in de komende jaren zal ontwikkelen als regionaal centrum in de zuidvleugel van de Randstad. Het aantal woningen en voorzieningen zal toenemen en Gouda zal meer bezoekers gaan aantrekken. De verplaatsingsbehoefte neemt daardoor toe.

Momenteel is een aantal grote projecten in ontwikkeling, zoals Spoorzone en Westergouwe. Regionaal staat een aantal ruimtelijke ontwikkelingen gepland, vooral aan de westzijde van de stad. Deze veranderingen gaan gepaard met een toename van verkeer naar en binnen de stad.

De omvang van de autogroei is dusdanig groot, dat de bereikbaarheid van Gouda vanuit de Zuidplaspolder maar ook vanuit de rest van de regio, onvoldoende dreigt te worden. Om dit tegen te gaan en om de kwaliteit van de leefbaarheid en verkeersveiligheid te waarborgen, zijn maatregelen nodig. In het mobiliteitsplan komen verschillende manieren van vervoer aan bod met als doel om mensen te verleiden tot verantwoord mobiliteitsgedrag. Door het stimuleren van onder andere de fiets en het openbaar vervoer wil de gemeente overbelasting van de infrastructuur voorkomen waardoor ruimte blijft bestaan voor belangrijk economisch verkeer. Deze doelstelling is in het plan verder uitgewerkt in een aantal strategische keuzes. Ook is aangegeven wat nodig is om het autogebruik tot 2020 op verantwoorde wijze te verwerken en welke maatregelen verder onderzocht moeten worden.

Met het mobiliteitsplan beschikt de gemeente Gouda over samenhangend verkeer- en vervoersbeleid. De visie is een kapstok voor de verschillende deelnota's verkeer en vervoer, zoals voor fietsen en parkeren en de wijkverkeersplannen. Bij de uitwerking van het mobiliteitsplan in de wijken worden bewoners en wijkteams betrokken.

Fietsplan - Gouda fietst beter door 2007-2015

Het fietsplan 'Gouda fietst beter door' borduurt voort op het eerdere beleidsplan voor fietsverkeer uit 1999. Waar in 1999 is ingestoken op de hoofdfietsroutes en de aanleg van nieuwe infrastructuur op deze routes, is in het nieuwe plan veel meer ingezet op het onderliggende netwerk waarop ook fietsinfrastructuur wenselijk is. Conform landelijk beleid wordt tevens meer ingezet op fietsparkeren en de communicatie en gedragsbeïnvloeding binnen het fietsverkeer.

Het fietsplan beschrijft vanuit de doelstellingen de beleidskaders van andere overheden en de huidige situatie met knelpunten, die de bouwstenen zijn voor het nieuwe beleid. Vervolgens wordt aangegeven welke acties ondernomen worden op de genoemde knelpunten in de vorm van:

  • Maatregelen netwerk en routes;
  • Maatregelen fietsparkeren;
  • Maatregelen communicatie, gedragsbeïnvloeding en innovatie.

Om het fietsbeleid te kunnen volgen is een monitor geformuleerd met enerzijds jaarlijks te evalueren criteria en anderzijds criteria die alleen met behulp van een door de Fietsersbond uitgevoerde monitor, de Fietsbalans, te inventariseren zijn. Dit gebeurd ongeveer eens per 5 jaar. De monitor moet in de loop der jaren tot een verbetering van het fietsklimaat leiden.

Parkeerbeleidsplan

In het Parkeerbeleidsplan (december 2004) wordt de verkeersproblematiek in Gouda beschreven en wordt aangegeven welke maatregelen kunnen leiden tot een verbetering. Door de sterke groei van het autoverkeer is de vraag naar parkeerplaatsen de afgelopen jaren fors gestegen. Het parkeerbeleid kent drie centrale beleidsuitgangspunten:

  • voorzien in de parkeerbehoefte nu en in de toekomst;
  • de gemeente reguleert bestaande en stimuleert nieuw aan te leggen parkeervoorzieningen en reguleert het gebruik (tariefheffing, belanghebbenden);
  • alle kosten die aan het parkeren zijn toe te rekenen worden in rekening gebracht bij de gebruiker.

Randvoorwaarden daarbij zijn:

  • kostendekkende tarieven zodat het voor investeerders interessant wordt te investeren in parkeervoorzieningen;
  • de gemeente draagt zorg voor de exploitatie van parkeerfaciliteiten in het openbaar gebied;
  • parkeren op eigen terrein (uitgangspunt is dat zowel in de bestaande situatie als in nieuwbouwsituaties de parkeerruimte op eigen terrein wordt benut);
  • uitbreiding van parkeervoorzieningen mag niet leiden tot meer verhard oppervlak ten koste van openbaar groen (dus gestapelde parkeervoorzieningen).

Op wijkniveau is bepaald dat voor bewoners voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn. Dit komt neer op één veilige parkeerplek per huishouden in de omgeving van de woning bij voorkeur op eigen terrein en een tweede plek op acceptabele loopafstand in een veilige omgeving. Bezoekers kunnen eventueel op grotere afstand van de woning parkeren.

Wanneer het bij woningen in de binnenstad niet mogelijk is om een parkeerplek op eigen terrein te realiseren, dan zullen deze worden aangemerkt als woning voor “autoloos wonen”.

Parkeernormen en bouwverordening

Parkeergelegenheid bij of in gebouwen is geregeld in de Bouwverordening van Gouda. De verordening regelt dat indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, voldoende ruimte moet worden aangebracht ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's. Dit is ook mogelijk op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort. Burgemeester en wethouders kunnen nog wel ontheffing verlenen voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte kan worden voorzien. Bij ontwikkelingen mogen volgens de verordening alleen parkeer- of stallingsruimten worden voorzien indien het fysiek onmogelijk of uit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst is om op eigen terrein hierin te voorzien. In dergelijke gevallen is een compensatiebijdrage verschuldigd.

In paragraaf 4.4 is opgenomen hoe in dit plan wordt omgegaan met verkeer en parkeren.

3.6 Stedenbouw

3.6.1 Welstandsnota

In de gemeentelijke Welstandsnota (28 juni 2004) staan beoordelingskaders en toetsingscriteria waaraan bouwplannen op architectonische kwaliteit worden getoetst aan het welstandsbeleid als gereedschap voor de ruimtelijke kwaliteit. Veelal hebben deze eisen betrekking op vormgeving, kleurgebruik en materiaalgebruik. Voor een deel hebben welstandscriteria ook betrekking op de massa en het volume van bebouwing. Aangezien het bestemmingsplan hier ook eisen stelt, is het van belang beide regelingen op elkaar af te stemmen.

In de formulering van haar Welstandbeleid door middel van toetsingscriteria kiest de gemeente Gouda voor een meervoudige aanpak. In de Welstandsnota is een kaart opgenomen waarin Gouda is verdeeld in verschillende gebieden. Per gebied zijn gedetailleerde toetsingscriteria beschreven waaraan bouwaanvragen en principeplannen getoetst kunnen worden. Hiervoor zijn algemene en gebiedsgerichte criteria opgenomen. De algemene criteria hebben betrekking op de inpassing van het (bouw)plan in de omgeving, de bijdrage aan kwaliteit, de helderheid van het plan, de functionaliteit en op het ontwerp (o.a. materiaalgebruik, kleur, massa en volume).

De gebiedsgerichte criteria zijn gericht op vijf verschillende typen gebieden. Niet elk gebied heeft dezelfde zorg nodig. Soms volstaat een set met eenvoudige bepalingen om de ergste uitwassen te voorkomen, soms is een gedetailleerde beschrijving en een intensieve planbegeleiding op zijn plaats. Hierin worden de volgende gebieden onderscheiden:

  • 1. Gebieden met een reguliere welstandszorg;
  • 2. gebieden met een bijzondere welstandszorg;
  • 3. welstandsluwe gebieden;
  • 4. welstandsvrije achterkanten;
  • 5. ontwikkelingsgebieden.

Door middel van een Welstandskaart en een zoeksleutel kan worden nagegaan welke criteria gelden voor het zoekgebied.

Het plangebied valt binnen regulier welstandsgebied. Het oogmerk van beleid is om de zeer verschillende maar bijzondere en kenmerkende sferen die alle typisch zijn voor Gouda, te beschermen en te behoeden voor onzorgvuldige planvorming.

3.6.2 Nota Hoogbouw

De gemeente Gouda geeft in deze nota haar visie op hoogbouw. De nota is vastgesteld in 2005. In de nota zijn randvoorwaarden geformuleerd die bestaande kwaliteiten waarborgen en een toetsingskader bieden voor nieuwe plannen. Vanuit verschillende perspectieven en schaalniveaus (regio, stad en wijk) geeft de nota Hoogbouw op basis van stedenbouwkundige argumenten en een eerste maatschappelijke notie, een samenhangend beeld van de mogelijkheden voor hoogbouw in Gouda. Op de zoneringskaarten geeft de nota aan waar hoogbouw binnen Gouda denkbaar is. In de zones waar dat van toepassing is, worden maximale bouwhoogtes gegeven. Omdat iedere plek zijn eigen specifieke kenmerken heeft, zijn de randvoorwaarden waaraan de hoogbouw dient te voldoen, omschreven in de vorm van algemene aandachtspunten.

In dit bestemmingsplan is geen sprake van hoogbouw.

3.6.3 Stedenbouwkundige visie op de binnenstad en haar randen

De gemeente Gouda heeft een Stedenbouwkundige Visie voor haar binnenstad en de randen daaromheen opgesteld. Het belangrijkste doel hiervan is dat de cultuurhistorische identiteit van de binnenstad sterker richtinggevend wordt voor de inrichting van de ruimte. Het plangebied ligt niet in de binnenstad of randen

3.6.4 Gebiedsvisie Hollandsche IJssel 2020

De Gebiedsvisie Hollandsche IJssel Gouda is een ruimtelijk sturings- en toetsingsinstrument. Het geeft richting aan de ontwikkelingen die door de gemeente worden geïnitieerd, maar ook aan projecten van andere overheden en initiatieven van bedrijven of particulieren. Om de Hollandse IJssel als een visitekaartje van Gouda te maken, is er een visie op hoofdlijnen opgezet, deze bevat de volgende aandachtspunten:

  • 1. Benutten van de barrièrewerking die uitgaat van de rivier, ofwel respecteren van de Krimpenerwaard;
  • 2. Erkennen van het stroombed van de Hollandse IJssel als karakteristiek Gouds landschapstype;
  • 3. Vergroten van de samenhang in het stroombed door aandacht voor de continuïteit van het water, de oevers en de dijken;
  • 4. bewerkstelligen van een duidelijke identiteit van de verschillende delen van het stroombed;
  • 5. verbeteren van de toegankelijkheid van het stroombed zelf (vanuit Gouda , vanuit de Krimpenerwaard en vanaf het water);
  • 6. verbeteren van de beeldkwaliteit van de functies in het stroombed.

Er wordt in de gebiedsvisie in het bijzonder aandacht aan de structuurdragers van het gebied gegeven die kunnen bijdragen aan de samenhang binnen het stroombed. Dit zijn (a) het zichtbaar maken van de dijken als continue structuurdragers, (b) het versterken van de beleefbare dynamiek van de getijderivier, (c) het behouden van idyllische IJssel en (d) het ontwikkelen van de zichtbare historische relatie van de wielen met de rivier.

De visie is voor de verschillende deelgebieden nader uitgewerkt. Naast het ontwikkelen van samenhang in het stroombed van de Hollandse IJssel wordt de identiteit van de verschillende deelgebieden in de wenselijke richting ontwikkeld.

Voor Korte Akkeren is aangegeven "versterken relatie Goudse woonwijken direct achter de dijk met Hollandsche IJssel". Het plangebied ligt niet direct aan de dijk en er is ook geen rekening gehouden met de relatie tot de Hollandsche IJssel.

3.7 Woonbeleid

3.7.1 Rijksbeleid

Woonvisie

In de Woonvisie (2011) presenteert het kabinet zijn visie op de woningmarkt. Het kabinet kiest voor een woningmarkt met meer marktwerking en eigenwoningbezit. Dit is nodig omdat enerzijds goed wonen in Nederland een gemeengoed is geworden en anderzijds de woningmarkt niet goed functioneert. De bouw- en woningmarkt bevinden zich in een overgangssituatie van sterke groei in het verleden via een forse conjuncturele terugval op dit moment naar een meer gematigde ontwikkeling in de komende jaren. Daarom acht het kabinet een heroriëntatie van het woonbeleid nodig die leidt tot een doelmatiger verdeling van woonruimte, verbetering van het investeringsperspectief en versterking van het vertrouwen op de woningmarkt. Het kabinet kiest daarbij voor meer keuzevrijheid, zeggenschap en verantwoordelijkheid voor burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen. De kernthema's van de woonvisie zijn:

  • versterken vertrouwen koopmarkt;
  • verbeteren werking huurmarkt;
  • verbeteren investeringscondities woningbouw;
  • verbeteren leefbaarheid.

Met het in 2013 gesloten Woonakkoord is het kabinet een fors aantal maatregelen overeengekomen die de bouw en daarmee de werkgelegenheid moeten stimuleren, energiebesparing moeten bevorderen, starters moeten helpen en scheefwonen moeten tegengaan. Ook verzacht het de effecten van belangrijke hervormingen uit het regeerakkoord voor de woningmarkt.

3.7.2 Provinciaal beleid

Woonvisie Zuid-Holland 2011-2020

De Woonvisie 2011-2020 (2011) die mede gebaseerd is op bestaand beleid en een analyse van de werking van de woningmarkt, stelt net als haar voorganger centraal dat iedereen moet kunnen beschikken over een passende woning in een passend woonmilieu. De provincie constateert dat de crisis de woningmarkt voor een groot gedeelte heeft veranderd van een aanbieders- in een vragersmarkt, maar niet op alle onderdelen. Lage middeninkomens worden ernstig beperkt in hun mogelijkheden een passende woning te vinden: bereikbare huurwoningen zijn ontoegankelijk en betaalbare koopwoningen niet beschikbaar. Ook het afgesproken woningbouwprogramma voldoet niet meer. Er zijn meer woningen gepland dan dat er nodig zijn, onder meer omdat er minder woningen worden gesloopt. De provincie gaat daarbij uit van groei in de steden en op langere termijn krimp in de landelijke gebieden. Het woningbouwprogramma 2010-2020 blijft voor de Zuidvleugel onveranderd 115.000 toe te voegen woningen, maar voor sloop-nieuwbouw hanteert de provincie geen taakstelling meer maar het rekenprincipe “voor iedere te slopen woning, één nieuwe”. Ook de kwaliteit van de woningvoorraad kan volgens de provincie beter, enerzijds op het niveau van de woning (vermindering energieverbruik) en anderzijds op het niveau van de woonomgeving (woonmilieu).

De provincie wil vooral sturen door middel van:

  • Een kwaliteitsdefinitie in de vorm van woonmilieus;
  • Bevordering van actuele regionale woonvisies;
  • Prioriteitstelling op basis van een Afwegingskader Woningbouw.

Verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel 2010-2020

Rijk, provincie en regio's hebben gezamenlijk een Verstedelijkingsstrategie (2010) opgesteld in het kader van het Verstedelijkingsprogramma Zuidvleugel 2010-2020. Deze strategie bevat regionale programmatische uitwerkingen voor vijf regio's. De belangrijkste hoofdpunten van de strategie zijn:

  • Het in balans brengen van vraag en aanbod qua woonmilieus, dat wil zeggen zorgen voor meer écht centrumstedelijke en écht landelijke woonmilieus, het tekort aan groenstedelijke woonmilieus wegwerken en zeven locaties als iconen van bijzondere woonmilieus in de Zuidvleugel ontwikkelen;
  • Vooral binnenstedelijk bouwen, dat wil zeggen tot 80% van de opgave realiseren binnen het bestaand stedelijk en dorpsgebied (BSD2010) opdat de schaarse open ruimte in de Zuidvleugel gespaard blijft en het draagvlak voor stedelijke voorzieningen wordt versterkt.

Om ervoor te zorgen dat de verstedelijkingsstrategie slaagt, moet de bereikbaarheid van de binnenstedelijke locaties worden verbeterd vooral door StedenbaanPlus en moet er voldoende goede bereikbare en recreatief bruikbare buitenruimte zijn in de vorm van het Metropolitaan Landschap Zuidvleugel. Daarnaast moeten milieubelemmeringen voldoende worden verminderd. Deze woningbouwgerelateerde condities worden in de gebiedsagenda integraal uitgewerkt.

De verstedelijkingsstrategie is uitgewerkt in de verstedelijkingsopgave: een woningbouwprogramma voor de Zuidvleugel dat is gerelateerd aan mobiliteit en groen, uitgewerkt per regio. De opgave per regio is de basis voor regionale verstedelijkingsafspraken. In 2010 heeft de regio voor de Zuidplaspoldergemeenten een woningbouwopgave voor de periode 2010-2020 afgesproken. De betrokken gemeenten, waaronder Gouda, spannen zich in om een plancapaciteit voor 14.500 nieuwbouwwoningen inclusief vervanging juridisch haalbaar te maken waarvan 5.200 binnen BSD2010. De regio poogt daarbij vraag en aanbod meer in balans te brengen en beziet in hoeverre een extra inspanning voor meer plannen binnen BSD2010 zich hiertoe verhoudt. De vijfdelige woonmilieubalans van ABF is leidraad voor de uitwerking in woonmilieus.

Tabel 3.1: Woonmilieubalans 2010

Woonmilieu   vraag   aanbod   balans  
centrum-stedelijk   1.300   1.500   200  
buiten centrum   4.700   4.000   -700  
groen stedelijk   3.300   4.100   800  
dorps   5.000   6.300   1.300  
landelijk   200*   1.300   1.100  
totaal   14.500   17.000   2.700  

*Project Zuidplaspolder neemt ten behoeve van de Stadsregio een vraag naar 3200 woningen in het landelijk woonmilieu op bovenop de 200 eigen vraag.

StedenbaanPlus

StedenbaanPlus is een integraal programma voor ruimtelijke ontwikkeling en hoogwaardig openbaar vervoer in Zuid-Holland. Het programma verbindt wonen, werken en recreëren: fysiek en hoogwaardig. Het bouwt zo aan een economisch sterk en bereikbaar Zuid-Holland. Voor ruimtelijke ontwikkeling heeft StedenbaanPlus met de tien partners waaronder de gemeente Gouda afspraken gemaakt over de programmering van binnenstedelijk bouwen rondom de bestaande (Gouda en Goverwelle) en potentieel nieuwe (Gouweknoop) te openen HOV-stations. Binnen het verstedelijkingsbeleid van de Zuidvleugel wordt gestreefd naar 80% binnenstedelijk bouwen, waarvan de helft rondom de StedenbaanPlus-stations.

3.7.3 Regionaal beleid

Regionale Agenda Wonen

Het regionale kader voor het woonbeleid is verwoord in de “Regionale Agenda Wonen Midden_Holland” (2013) . De navolgende afspraken zijn richtinggevend voor hoe de gemeente omgaat met haar lokale woningbouwprogramma tot 2020.

1. Gemeenten zetten in op een regionale woningproductie die past bij de behoefte conform de provinciale WBR 2010 (migratiesaldo nul) en de bovenregionale opvangtaak voor de Zuidvleugel.

2. Elke gemeente voert daarvoor de als maatschappelijk en/of financieel urgent aangemerkte projecten uit haar woningbouwprogramma 2012-2019 uit. Één van die projecten is Westergouwe, waarover een samenwerkingsovereenkomst is gesloten en waarvoor een geldend bestemmingsplan de ontwikkelruimte biedt.

3. Gemeenten projecten kunnen uitwisselen mits dit past binnen de opgegeven capaciteit van urgente woningproductie 2012-2019 en de projecten een redelijk maatschappelijk belang hebben, zich niet in buitengebied bevinden en geen binnenstedelijk groen doen opheffen.

4. Gemeenten bevorderen lokaal een kansrijke, kwalitatief diverse woningproductie die past bij de vraag in de markt. Zij baseren zich daarvoor op lokale en/of (sub)regionale woonvisies en analyses van de woningmarkt, zoals woningbehoeftenonderzoeken.

5. Gemeenten gaan daarbij uit van een gemeenschappelijke regionale indeling in prijsklassen. Daarnaast hanteren gemeenten een verdeling in eengezinswoningen (grondgebonden) en meergezinswoningen (gestapeld).

6. Gemeenten hanteren daarvoor ook een gemeenschappelijke regionale indeling in woonmilieus , te weten een hoofdindeling in stedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus. Voor Gouda en Westergouwe gaat het in essentie om de stedelijke woonmilieus centrumstedelijk, vooroorlogs, naoorlogs compact, naoorlogs grondgebonden en groenstedelijk.

7. Gemeenten monitoren met elkaar eenmaal per twee jaar de voortgang en inhoud van de woningproductie en het woningbouwprogramma. Het woningbouwprogramma is een flexibel instrument dat bij gewijzigde marktomstandigheden bijgesteld kan worden.

Woonvisie Zuidplas

De "Woonvisie Zuidplas" (2008) onderbouwt eerst en vooral de woningbehoefte in kwantitatieve en kwalitatieve zin voor de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. De Woonvisie richt zich op het wonen in de Zuidplaspoldergemeenten tot het jaar 2020 en is een woonvisie op hoofdlijnen. Deze Woonvisie dient als het subregionale kader voor het wonen in deze gemeenten en is daarmee richtinggevend voor (toekomstige) actualisatie van lokale woonvisies. Verder levert deze Woonvisie input voor de bestemmingsplannen en gebiedsprogramma's in de Zuidplaspolder. Centrale uitgangspunten zijn:

  • De bestaande (harde en zachte) woningbouwplannen binnen de bebouwingscontouren van de Zuidplaspoldergemeenten en de Stadsregio Rotterdam zijn een gegeven;
  • De woningen en woonmilieus die in de Zuidplaspolder komen, zijn in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin een aanvulling op deze bestaande plannen.

Verder wordt verondersteld dat de overige gemeenten in Midden-Holland zelf in hun woningbehoefte kunnen voorzien.

De Woonvisie bevat zeven kernstrategieën rond de kwantitatieve en kwalitatieve opgaven. De woningproductie in de Zuidplaspolder is per deelgebied uitgewerkt. Het gaat in de periode 2010-2020 om een startprogramma van 7.000 woningen verdeeld over zes deelgebieden. Voor Gouda gaat het dan in het bijzonder om 950 woningen in de Gouweknoop, die op het grondgebied van Zuidplas liggen.

Het startprogramma is inmiddels teruggebracht tot 1.340 woningen in de periode 2010-2020 en de Gouweknoop maakt daarvan geen onderdeel meer uit.

3.7.4 Gemeentelijk beleid

Woonvisie Gouda

De "Woonvisie Gouda, centrum in de Deltametropool" (2003) vormt het kader voor het woonbeleid in Gouda. De hoofdopgave van het lokale woonbeleid is het zo adequaat mogelijk benutten en uitbreiden van de woningvoorraad, die de historie Gouda heeft opgeleverd, met het oog op een toekomst waarin de stad zich ontwikkelt als een van de centra in de Zuidvleugel van de Randstad. De nadruk in het woonbeleid ligt bij het op gang brengen van de doorstroming om te komen tot een efficiënter gebruik van de woningvoorraad. Het toevoegen van woningen is daarbij prioriteit één. De Woonvisie bevat daartoe een woningbouwscenario voor de middellange termijn (tot 2015). Dit indicatieve woningbouwscenario dient als richtlijn voor de afspraken over woningbouwprogramma's.

Binnenstedelijke locaties moeten voortvarend ter hand genomen worden en de ontwikkeling van Westergouwe is cruciaal om de doorstroming in grote aantallen op gang te brengen. De grootste opgave in de bestaande woningvoorraad is de herstructurering van de voorraad in de wijkontwikkelingsgebieden Korte Akkeren en Gouda Oost. Hierbij staat het doorbreken van de eenzijdig samengestelde goedkope woningvoorraad en de transformatie van buitencentrumstedelijke woonmilieus naar meer centrumstedelijke of groenstedelijke woonmilieus voorop.

Het zoeken naar aanvullende woningbouwlocaties moet verder een permanent proces worden. Inbreiding en functieverandering bieden kansen voor een toename van het aantal woningen. Het zoekgebied omvat de gehele stad. Ook lopende projecten zullen in dat kader worden bezien op mogelijkheden om het aantal woningen te vergroten.

Met het oog op de vergrijzing dient een aanzienlijk deel van het woningbouwprogramma bestemd of geschikt te zijn voor ouderen. Door de extramuralisering van de zorg zijn er ook voldoende woonzorgcombinaties voor zorgbehoevende mensen nodig. Dit betekent ten opzichte van 2003 een benodigde verdubbeling van het aantal woonzorgcombinaties van 'geclusterd wonen', 'beschut wonen' en 'woonzorgcomplexen' eind 2014. Er zijn op dit gebied zowel inspanningen vereist in de bestaande woonwijken als in de nieuwe wijk Westergouwe. De herhuisvesting vanwege wijkontwikkeling en woonzorgvernieuwing vraagt ook om voldoende huisvestingmogelijkheden.

Woonkwaliteit is met het oog op de toekomstwaarde van woningen van groot belang. De gemeente zal investeringsvoornemens in woningen positief tegemoet treden. Aangezien kwaliteitsverbetering veelal gepaard gaat met de wens tot aan-, op-, of bijbouwen zullen vrijstellingenbevoegdheden in bestemmingsplannen bij bouwaanvragen voor uitbreidingen van woonruimte ruimhartig doch met respect voor belangen van omwonenden worden toegepast. Ook bij het vaststellen of herzien van bestemmingsplannen zullen ruime mogelijkheden worden vastgelegd.

Verder vraagt dit om toekomstgericht bouwen, dat wil zeggen in ieder geval levensloopbestendig, duurzaam, veilig, en ruim gedimensioneerd. Ook wonen en werken moeten meer verweven worden. Toekomstgericht betekent daarom niet alleen de richtlijnen van Woonkeur, Politiekeurmerk Veilig Wonen en Intentieverklaring Duurzaam Bouwen, Renoveren en Beheren toepassen, maar ook vooral brede perceelmaten, ruime kamers en hogere verdiepingshoogten. In Westergouwe maar waar mogelijk ook elders, worden projectgewijze standaarduitbreidings- en aanpassingsmogelijkheden toegepast.

De Monitor Woonvisie (2011) bevestigt de actualiteit van de prioriteiten uit de Woonvisie maar signaleert dat de uitvoering met de kennis van nu enige aanpassing zou behoeven. Op basis van de uitkomsten van de lokale oversampling van het WoonOnderzoek Nederland 2009 en de Woningmarktverkenning 2010 lijkt er tot 2015 minder ruimte te zijn voor meergezinskoopwoningen dan voorzien. Vanaf 2015 lijkt er meer ruimte voor huurwoningen en minder ruimte voor koopwoningen te zijn dan nu is voorzien. Het accent in de huursector moet vooral liggen op het betaalbare en in iets mindere mate ook bereikbare prijssegment en in de koopsector op middeldure en in iets mindere mate ook dure prijssegment. Ook het aandeel sociale woningbouw zou omhoog kunnen.

Voortzetten van het 'realistische' bouwprogramma acht het college van burgemeester en wethouders de meest reële strategie waarbij de gemeente elke kans aangrijpt om met ontwikkelende partijen te zoeken naar het juiste (consumentgerichte) programma dat aansluit op de vraag. Overigens kan er een spanning bestaan tussen een, uit de vraag voortkomende, gewenste aanpassing van woningbouwplannen en de beperkte sturingsmogelijkheden die een gemeente heeft.

De crisis op de woningmarkt en in het bijzonder de stagnatie in de nieuwbouw heeft mede door de nog voortdurende economische crisis van gemeenten gevraagd om enerzijds zo veel mogelijk solidair met elkaar te zijn en anderzijds zo realistisch mogelijk te programmeren en plannen. De woningmarkt is inmiddels drastisch veranderd. De gemeente heeft een aanzienlijke reductie in haar woningbouwprogramma tot 2020 waaronder ook voor Westergouwe aangebracht. Uitgangspunt is daarbij een zo realistisch bij de afzetruimte in de woningmarkt passend programma uit te voeren. Dit doet zij door te faseren, te doseren, vraaggericht te ontwikkelen en te anticiperen.

Visie op Levensloopbestendig Gouda

Met de Visie op Levensloopbestendig Gouda (2004) in aanvulling op de nota Wonen en Zorg op Maat (1996) is bepaald dat iedere Goudse wijk levensloopbestendig zou moeten zijn in 2015. Een 'levensloopbestendige wijk' is een (buiten)gewone wijk waar het voor iedereen aantrekkelijk wonen is vanwege een breed en divers aanbod van voorzieningen op het gebied van wonen, welzijn en zorg. De wijk is zo ingericht dat ouderen en mensen met een lichamelijke, verstandelijke, psychische en/of maatschappelijke functiebeperking er zo zelfstandig mogelijk kunnen blijven wonen, ook als de behoefte aan zorg en ondersteuning steeds groter wordt.

In 2015 zou in elke Goudse wijk het volgende aanbod aanwezig moeten zijn:

  • één zorgkruispunt met eventueel één of meerdere zorgsteunpunten als (uitval)basis voor zorgverlening;
  • één of meerdere activiteitencentra waarin welzijnsactiviteiten en diensten worden georganiseerd of van waaruit deze activiteiten en diensten dichtbij huis te halen zijn;
  • 24-uurs zorg, zorg op afroep en zorg op afspraak - zowel planbare als onplanbare;
  • een front office met verbinding naar coördinatiepunten;
  • per 10.000 inwoners in één of meerdere zones van 200 meter rond het zorgkruispunt en de eventuele zorgsteunpunten: 58 onzelfstandige woonruimten met intramurale 24-uurs zorg en toezicht, 45 geclusterde onzelfstandige woonruimten met 24-uurs zorg en toezicht in 2 á 3 clusters, 50 beschutte (on)zelfstandige woonruimten met extramurale 24-uurs zorg bij 2 á 3 aanleunpunten, 120 zelfstandige levensloopbestendige woonruimten voorzien van domotica in 1 á 3 woonzorgcomplexen met complexgebonden thuiszorg en 130 zelfstandige levensloopbestendige en/of aangepaste woonruimten met individueel permanente thuiszorg.

Hoofdstuk 4 Randvoorwaarden

4.1 Milieu

De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien het laatste decennium steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan soms beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen, maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.

Dit hoofdstuk geeft de milieukundige randvoorwaarden en richt zich daarbij op de volgende milieuaspecten:

Alle informatie over de milieuaspecten van beoogde herontwikkeling is gebaseerd op het 'Milieukundig advies bij bestemmingsplan Woningbouw De Trefkuil' (ODMH nr. 2014045642, dd, 17 juni 2014). Zie bijlage 1 .

4.1.1 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.

In het kader van de Grondexploitatiewet dienen de kosten in gevallen waarbij sprake is van de noodzaak voor een bodemsanering tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming (historisch-) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Deze bodemonderzoeken zijn ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Gouda beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en de bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van her te gebruiken grond aansluit bij de functie ter plaatse.

Onderzoek en resultaten

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een Historisch bodemonderzoek uitgevoerd door CSO (Historisch bodemonderzoek, locatie Bosboom Toussaintkade 35 te Gouda, projectnummer 14M1064, 28 mei 2014).

De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn:

  • Op basis van alle beschikbare informatie hebben op de locatie geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden.
  • Op de locatie hebben voor zover bekend geen bodemonderzoeken plaatsgevonden.
  • In de omgeving van de locatie hebben geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden, welke van invloed zijn op de bodemkwaliteit van onderhavige onderzoekslocatie,
  • De locatie is gelegen in Zone 05 'Oude bebouwing 1940-1990 Gouda / Bodegraven / Reeuwijk / Boskoop' van de bodemkwaliteitskaart. De bodemfunctieklasse van de bovengrond en ondergrond is 'Wonen'. De ontgravingsklasse voor de bovengrond en ondergrond is 'Wonen'.
  • De locatie bevindt zich niet in een zone waar een verkennend bodemonderzoek wordt vereist bij het toekomstig gebruik 'Wonen met moestuin' of 'Wonen met (sier)tuin'. Het toekomstig gebruik voor onderhavige locatie is 'Wonen met tuin'.
  • Van het pand op de locatie (het zwembad) is een asbestinventarisatie conform de SC540-uitgevoerd, waarbij diverse asbesthoudende materialen zijn aangetroffen. Het pand wordt momenteel gesloopt. Aangenomen wordt dat de asbestverwijdering conform de SC-530 wordt uitgevoerd en dat voorafgaand aan de nieuwbouw een vrijgavemeting wordt gedaan.

In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen is geen verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 noodzakelijk. Bij de bouw van de woningen wordt in de bodem gegraven, maar voor het toekomstig gebruik “Wonen met tuin” is geen verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.

Conclusie

Vanuit bodem zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.1.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.

Titel 5.2I van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel.

Grenswaarden Wet luchtkwaliteit

stof   jaargemiddelde   uurgemiddelde   24-uursgemiddelde   Opmerkingen  
NO2   40 µg/m3   200 µg/m3   n.v.t.   Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden  
PM10   40 µg/m3   n.v.t.   50 µg/m3   24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden  

Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Tot deze grenswaarden gelden zijn er voor NO2 minder strenge grenswaarden van kracht.

Wet luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:

  • 7. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt;
  • 8. de luchtkwaliteit tengevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
  • 9. een project 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
  • 10. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.

Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden, o.a.:

Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Onderzoek en resultaten

De ontwikkeling van elf woningen valt ruim onder de grens van het NSL. Daarom kan de ontwikkeling doorgang vinden.

Ten behoeve van het bestemmingsplan is nagaan of de locatie waar de woningen gesitueerd zijn een goede luchtkwaliteit heeft. Hiervoor is gebruik gemaakt van de gegevens op www.nsl-monitoring.nl. In de figuren hieronder is aangegeven wat de concentratie is van NO2 en PM10 in de omgeving van de locatie (Rotterdamseweg en Koningin Wilhelminaweg). Deze blijkt voor beide stoffen te liggen onder de 35 µg/m3. Deze concentraties liggen onder de grenswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0711BPtous35-OB01_0006.png"

Figuur 4.1 Concentratie NO2 nabij woningbouwlocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0711BPtous35-OB01_0007.png"

Figuur 4.2 Concentratie PM10 nabij woningbouwlocatie

Conclusie

Er zijn in het kader van de luchtkwaliteit geen beperkingen voor het bestemmingsplan.

4.1.3 Geluid

Geluid kan de leefkwaliteit sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog niveau van wegverkeer, railverkeer en /of industrielawaai kunnen hierdoor lichamelijke en psychische klachten oplopen.

Wettelijk kader

De Wet geluidhinder “werkt” met het systeem van zones (aandachtgebieden) rond geluidsbronnen. Voor dit onderzoek zijn de volgende definities uit de Wet geluidhinder van belang ten aanzien van zones en grenswaarden binnen zones. Een weg heeft in de zin van de Wet geluidhinder een geluidszone wanneer de maximaal toegestane rijsnelheid hoger is dan 30 km/u.

De Wet geluidhinder verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden langs gezoneerde geluidsbronnen. Onder geluidsgevoelige bestemmingen wordt o.a. woningen verstaan (art. 1 Wgh).

In het kader van de Wet geluidhinder is er geen onderzoeksplicht naar 30 km/uur-wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het echter wel noodzakelijk zijn de akoestische gevolgen van een 30 km/uur-weg in kaart te brengen om te onderzoeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Het systeem van de Wet geluidhinder gaat hierbij uit van voorkeursgrenswaarden en maximale grenswaarden. Een geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde is toelaatbaar. De effecten van geluid worden dan aanvaardbaar geacht. Een geluidsbelasting in het gebied tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale grenswaarde is alleen toelaatbaar na een afwegingsproces. Het afwegingsproces heeft vorm gekregen in de procedure vaststelling hogere waarden voor geluid. Een geluidsbelasting hoger dan de maximale grenswaarde is niet toelaatbaar.

In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de wettelijke grenswaarden per geluidsbron voor dit bouwplan.

Bestemming   Geluidsbron   Geluidsbelasting Lden in dB  
    Voorkeurs-
grenswaarde  
Maximale
grenswaarde  
Nieuw te bouwen woningen locatie De Trefkuil   Wegverkeer   48   53  
  Railverkeer   55   68  
  Industrie   501)   551  

1 Industrielawaai wordt uitgerekend in equivalente geluidsniveaus in dB(A)

Onderzoek en resultaten

Wegverkeerslawaai

Ten behoeve van het bestemmingsplan is de geluidsbelasting op de nieuwe woningen onderzocht en opgenomen in het 'Milieukundig advies bij bestemmingsplan Woningbouw De Trefkuil' (ODMH nr. 2014045642, dd, 17 juni 2014).

Het bouwplan ligt binnen de geluidszones van de wegen Rotterdamseweg en de Koningin Wilhelminaweg. De geluidsbelasting als gevolg van deze wegen is berekend. Daarnaast ligt rondom het plangebied een aantal 30 km/u wegen. Voor alle wegen in de omgeving is berekend wat de cumulatieve geluidsbelasting op het onderzoeksgebied is.

Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Rotterdamseweg en de Koningin Wilhelminaweg in het plangebied onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt.

In onderstaande figuur is de berekende gecumuleerde geluidsbelasting van alle wegen weergegeven. Uit de resultaten blijkt dat de gecumuleerde geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer in het van het plangebied tussen de 37 en de 58 dB bedraagt. Voor de woningen aan de Aernout Drostkade geldt dat de omgevingskwaliteit aan de voorkant van de woningen voor geluid matig is en aan de achterkant goed. In verband met de hogere geluidsbelasting aan de voorkant wordt geadviseerd om bij deze woningen met een bouwtechnisch onderzoek aan te tonen dat aan een binnenwaarde van 33 dB wordt voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0711BPtous35-OB01_0008.png"

Gecumuleerde geluidsbelasting ten gevolge van alle relevante wegen 1,5/5/7,5m excl. aftrek art. 110g Wgh

Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt buiten de geluidszone van railverkeer, zoals deze is vastgesteld middels de Geluidregister Spoor van 7 maart 2014. Onderzoek naar de geluidsbelasting is daarmee niet noodzakelijk.

Industrielawaai

Het plangebied ligt buiten de geluidszone van een gezoneerde industrieterrein. Onderzoek naar de geluidsbelasting is daarmee niet noodzakelijk.

Conclusie

Geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.1.4 Bedrijven en milieuzonering

Wettelijk kader

Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Tengevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer (Wm), Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wm en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype 'gemengd gebied' kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven.

Onderzoek en resultaten

Er zijn in de omgeving van de het plangebied geen bedrijven of bedrijfsbestemmingen bekend die binnen de richtafstand tot de te ontwikkelen woningen liggen. Hierdoor zijn er vanuit de bedrijven in de omgeving geen belemmeringen te verwachten op de woningbouw en omgekeerd veroorzaakt de woningbouw geen belemmeringen voor de bedrijvigheid in de omgeving.

Conclusie

Vanuit bedrijvigheid en milieuzonering bestaan geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.1.5 Flora en fauna

Wettelijk kader

Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten: de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Wro. Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Visie Ruimte en Mobiliteit Zuid-Holland; Natuurbeheerplan 2012; Provinciaal Compensatiebeginsel 1997. Het Rijk heeft aangekondigd dat tijdens de planperiode de nationale wetgeving zal worden aangepast. Dit heeft mogelijk gevolgen voor de randvoorwaarden voor toekomstige ontwikkelingen in het plangebied.

De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (EL&I, 2007) geeft aan dat: “gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening”. Het betekent dat op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid rekening wordt gehouden met relevante wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Besluit ruimtelijke ordening).

Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:

  • 1. Er overtreding van de verbodsbepalingen voor beschermde soorten plaatsvindt (toetsing Flora- en faunawet, maar ook Provinciaal compensatiebeleid met betrekking tot weidevogelgebieden);
  • 2. Er mogelijke significante gevolgen zijn voor beschermde gebieden (toetsing aan Natuurbeschermingswet 1998, ook wel voortoets genoemd);
  • 3. Er wezenlijke waarden en kenmerken van Ecologische HoofdStructuur-gebieden (EHS) aangetast worden.

Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en Faunawet. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is maatregelen te nemen die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.

De gemeente Gouda kent in haar Groenstructuurplan 2007-2015 het uitgangspunt een boom voor een boom. Gekapte bomen dienen gecompenseerd te worden in de gemeente. Bomen worden aangemerkt als ecologische structuur in de stad, met functies voor vogels, insecten en vleermuizen.

Onderzoek en resultaten

In het kader van het bestemmingsplan is een ecologische quickscan uitgevoerd en opgenomen in het 'Milieukundig advies bij bestemmingsplan Woningbouw De Trefkuil' (ODMH nr. 2014045642, dd, 17 juni 2014).

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is “Broekvelden-Vettenbroek & Polder Stein” dat zich op ongeveer 3,5 kilometer ten oosten van het plangebied bevindt. Over deze afstand is elke verstoring in het plangebied reeds opgegaan in de achtergrondverstoring, te meer omdat het plangebied van deze gebieden gescheiden wordt door de bebouwing van Gouda.

Het plangebied bevindt zich noch binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), noch binnen de Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) van de Provincie Zuid- Holland (Provincie Zuid-Holland, 2007).

Nadere toetsing aan de Natuurbeschermingswet dan wel de kaders behorend bij de EHS en Belangrijke weidevogelgebieden is niet noodzakelijk.

Soortbescherming

Planten

Het plangebied is grotendeels verhard, en/of bestaat uit de recentelijk gesloopte delen van het zwembadgebouw. Deze vormen geen geschikt habitat voor (strikt) beschermde soorten. Ook de groenstrook met kastanjebomen (zie foto hieronder) aan de rand van het plangebied is vanwege zijn inrichting en beheer ongeschikt voor (strikt) beschermde soorten. Effecten op beschermde flora door het voornemen zijn daarom uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0711BPtous35-OB01_0009.jpg"

Groenstrook op de kavel

De twee kastanjebomen behoren niet tot beschermde soorten in het kader van de Flora- en Faunawet. Wel zal bij kap hierin het beleid van de gemeente Gouda voor het vervangen van bomen moeten worden gevolgd.

Vogels

Het plangebied bevat geen geschikt habitat (meer) voor jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vogels, zoals de huismus. Groepjes van deze soorten zijn wel nabij het plangebied waargenomen. Dit impliceert dat de soort nabij het plangebied verblijfplaatsen heeft. Aanbevolen wordt alternatieve verblijfplaatsen voor deze soort aan te bieden in de beoogde nieuwbouw.

De groenstrook kan nesten van algemene stadsvogels bevatten, zoals die van de winterkoning. De kap van deze bomen dient daarom buiten de broedperiode plaats te vinden.

Grondgebonden zoogdieren

Het terrein is niet geschikt als leefgebied voor algemene soorten grondgebonden zoogdieren, als egels, mollen, veldmuizen en algemeen voorkomende spitsmuissoorten, door het overwegend verharde karakter van de kavel. Wel zouden zij soms gebruik kunnen maken van de beschutting die door de groenstrook wordt geboden. Ze zijn door de zorgplicht (artikel 2 Flora- en Faunawet) beschermd. Het voorkomen van beschermde grondgebonden zoogdiersoorten is uitgesloten, omdat geschikt habitat hiervoor ontbreekt.

Vleermuizen

Het plangebied is ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De gebouwen rond het plangebied zijn echter wel geschikt voor verschillende typen verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuissoorten. Bij het aanlichten van het bouwproject dient de watergang aan de Aernout Drostkade niet te worden verlicht, zodat foeragerende vleermuizen niet worden verstoord.

Herpetofauna en ongewervelden

Het plangebied is ongeschikt voor (strikt) beschermde herpetofauna en ongewervelden. Daarvoor ontbreken essentiele biotopen als open water en opgaande (oever)vegetatie.

Conclusie

Effecten in het kader van beschermde Natura 2000-gebieden, EHS en Belangrijke weidevogelgebieden zijn uitgesloten.

Jaarrond beschermde nesten van vogels ontbreken op de kavel na de sloop van het voormalige zwembad. Ook de aanwezigheid van andere (strikt) beschermde soorten wordt uitgesloten.

Het verwijderen van de huidige groenstrook aan de noordkant kan alleen buiten het broedseizoen, wegens de verwachte aanwezigheid van nesten van kleine stadsvogelsoorten. Aanbevolen wordt in de nieuwbouw voorzieningen aan te brengen voor de huismus (die in de omgeving aanwezig is) en de watergang aan de Aernout Drostkade niet te verlichten bij bouwwerkzaamheden.

Het aspect flora en fauna beperkt de vaststelling van het bestemmingsplan niet.

4.1.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vormt het wettelijk kader voor het omgaan met risico's ten gevolge van bedrijven (inrichtingen) met gevaarlijke stoffen.

Het wettelijk kader voor de risico's ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen wordt gevormd door de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS), het laatst gewijzigd op 31 juli 2012 en medio 2014 te vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Daarnaast is, voor zover van toepassing, gebruik gemaakt van gegevens uit het Basisnet Spoor, Basisnet Weg (definitief ontwerp 2009) en het Basisnet Water (definitief ontwerp 2008) waarin veiligheidsafstanden worden aangegeven op basis van uitgevoerde tellingen en waarbij rekening is gehouden met een te verwachten groeiscenario tot 2020.

Plaatsgebonden risico (PR)

Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

Groepsrisico (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer.

Visie Externe Veiligheid gemeente Gouda

De visie externe veiligheid geeft mede invulling aan de duurzame ontwikkeling van de stad. Enerzijds moeten ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk blijven, terwijl tegelijkertijd de gemeente zorg draagt voor een veilige woon-, werk- en leefomgeving. In deze visie staat de samenhang tussen ruimtelijke ordening, beheersbaarheid en verantwoording van risico's centraal. In het kader van deze visie is de hele stad beschouwd en voor alle soorten risico's op alle soorten locaties is een uniforme en consequente benadering geformuleerd. Op deze manier geeft Gouda concreet richting en uitwerking aan een veilige, integrale invulling van haar ruimtelijke ontwikkeling.

Voor concrete bouwplannen of bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen geeft de visie planologische kaders voor de procedures. Waar nodig worden aan deze kaders voorwaarden gekoppeld die het risiconiveau beheersbaar houden of risico's uitsluiten. Deze planologische kaders bieden vooraf duidelijkheid in de omgang met externe veiligheid in ruimtelijke procedures.

Onderzoek en resultaten

Ter voorbereiding van het bestemmingsplan Korte Akkeren is onderzocht of er risicobronnen binnen of nabij het plangebied zijn gelegen die hierop van invloed zijn. De conclusies uit dit bestemmingsplan zijn nog van toepassing.

Er zijn geen onaanvaardbare risico's te verwachten als gevolg van de bedrijvigheid in de omgeving (Croda en Compaxo).

Op basis van het transport van gevaarlijke stoffen op de provinciale weg N207 is geconcludeerd dat de weg geen PR 10-6 contour heeft en het groepsrisico lager ligt dan de oriëntatiewaarde. Met de aanleg van de zuidwestelijke randweg is de situatie voor wat betreft externe veiligheid verbeterd.

De afstand tot het spoor is meer dan 200 meter. Volgens de Visie Externe Veiligheid Gouda 2009-2013 geldt dat voor een plan op deze afstand van het spoor alleen het toxisch scenario een rol speelt. In verband met de verantwoording van het groepsrisico dienen volgens de Visie Externe Veiligheid Gouda 2009-2013 de gebouwen voorzien te zijn van een afsluitbare luchtbehandelingsinstallatie, zodat toxisch gas niet naar binnen kan worden gezogen.

Op ruim 300 meter van het plangebied liggen de Hollandsche IJssel en het Gouwekanaal gelegen. Deze zijn niet opgenomen in het definitief ontwerp Basisnet Water. Voor de ruimtelijke ordening gelden er derhalve geen beperkingen.

Binnen of nabij het plangebied bevinden zich geen buisleidingen die in het kader van externe veiligheid relevant zijn hiervoor.

Conclusie

Er zijn voor EV geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan.

4.2 Milieu Effect Rapportage

Wettelijk kader

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wm zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

  • 1. Een plan-m.e.r.

Ze is wettelijk verplicht wanneer:

    • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. in gevallen die genoemd zijn in kolom 2. Voor een activiteit uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan een in kolom 2 genoemde getalsmatige drempelwaarde. Als ze kleiner is dan die drempelwaarde, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).
  • 2. Een project- of besluit-m.e.r.

Ze is wettelijk verplicht wanneer:

    • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C (kolom 1 en 2) van het Besluit m.e.r.
    • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.
  • 3. Een m.e.r.-beoordeling
    Ze is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r. Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen te worden. Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wm beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling. Bij het bepalen of een m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is dient rekening gehouden te worden met de selectiecriteria genoemd in Bijlage III van de Europse richtlijn m.e.r.

Onderzoek en resultaten

Het bestemmingsplan maakt activiteiten mogelijk die zijn opgenomen in onderdeel D 11.2 van het Besluit m.e.r., de aanleg van een stedelijk ontwikkelingsproject. Omdat de omvang ligt onder de grenzen genoemd in kolom 2 is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De omvang van het project ligt ruim onder de getalsmatige drempelwaarde genoemd in kolom 2. De directe omgeving van het plangebied bestaat uit een woonwijk. Het is niet te verwachten dat als gevolg van de nieuwe woningen in combinatie met de bestaande woningen onaanvaardbare cumulatieve effecten optreden. Er worden bij de aanleg van de woningen geen schaarse hulpbronnen gebruikt, de vrijkomende afvalstoffen kunnen zonder problemen verwerkt worden. De toename van de geluidsbelasting als gevolg van de ontwikkeling wordt acceptabel geacht. De bijdrage aan de luchtverontreiniging in de omgeving als gevolg van de ontwikkeling is van 'niet betekenende mate'. De beoogde woningen worden gerealiseerd in een gebied met een 'goed' tot 'matig' leefklimaat met betrekking tot geluidsbelasting. Middels bouwtechnische maatregelen kan voldaan worden aan een acceptabele binnenwaarde. Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. Er zijn mitigerende maatregelen mogelijk om eventueel beschermde dieren- en plantensoorten afdoende te beschermen. De ontwikkeling van de woningen leidt niet tot onacceptabele veiligheidsrisico's. De planlocatie ligt in een gebied met een hoge verwachting op de archeologische basiskaart van de gemeente Gouda. Middels de benodigde vergunning zal onaanvaardbare verstoring voorkomen kunnen worden. De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.

Conclusie

Het bestemmingsplan is vormvrij m.e.r-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die een procedure m.e.r.-beoordeling nodig maken.

4.3 Waterhuishouding

Beleid

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. In het kader daarvan is de digitale watertoets van het Hoogheemraadschap van Rijnland uitgevoerd.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Verordening Ruimte
  • Provinciale Structuurvisie

Waterschapsbeleid

Waterbeheerplan 2010-2015

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekeninghoudend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan

Keur en Beleidsregels 2009

Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur_algemene.

Gemeentelijk beleid

In 2002/2003 stelden de gemeente Gouda en meerdere hoogheemraadschappen het eerste waterplan voor Gouda vast. In 2008 hebben gemeente Gouda en het hoogheemraadschap van Rijnland de uitvoering van dat waterplan geëvalueerd. Die evaluatie in combinatie met allerlei ontwikkelingen in de afgelopen jaren leidden tot de conclusie dat een actualisatie van het vigerende waterplan wenselijk was. In de Actualisatie Waterplan Gouda, periode 2011-2015 spelen de gemeente Gouda en de hoogheemraadschappen van Rijnland en van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) in op actuele beleidsontwikkelingen in het (stedelijk) waterbeheer.

De actualisatie geeft een beeld van de opgaven met een overzicht van de acties, die nodig zijn om de visie te realiseren. Belangrijke elementen van de visie zijn het houden van droge voeten, gezond water met een goede kwaliteit voor mens en natuur, en water om naar te kijken en van te genieten. Jaarlijks wordt een uitvoeringsprogramma met maatregelen opgesteld voor het volgende jaar.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied is gelegen aan de Bosboom Toussaintkade 35 te Gouda, en bestaat in de huidige situatie uit een voormalig zwembad. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied is gelegen in het peilgebied “Polder Korte Akkeren” en beschikt over een zomer- en winterpeil van 2,32 m –NAP.

Bodem en grondwater

De bodem bestaat ter plaatse uit veengronden. Er is sprake van grondwatertrap II, dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand minder dan 0,4 meter onder maaiveld ligt, en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert van 0,5 tot 0,8 meter onder het maaiveld.

Waterkwantiteit

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig, parallel aan de oostzijde van de Bosboom Toussaintkade en aan de noordzijde van de Aernout Drostkade is wel oppervlaktewater aanwezig. Dit betreft overig polderwater. Het dichtstbijzijnde primaire oppervlaktewater is gelegen parallel aan de van Baerlestraat op circa 150 meter.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het voormalige zwembad is in de huidige situatie aangesloten op de gemeentelijke riolering.

Toekomstige situatie

Algemeen

De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 11 woningen ter plaatse van het bestaande zwembad. Ten gevolge van de ontwikkeling neemt het verhard oppervlakte niet toe, watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Constructies in, op of nabij een waterkering vormen een potentieel gevaar voor de primaire functie van de waterkering. Niet alleen kan bebouwing het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden, ook kan het toekomstige dijkverzwaring in de weg staan. Het waterkerend vermogen van een dijk wordt bepaald door de kruinhoogte, de fundering, alsmede de stabiliteit en de waterdichtheid van het beklede dijklichaam. De aanwezigheid van bebouwing kan de faalmechanismen en daarmee het waterkerend vermogen negatief beïnvloeden. Het hoogheemraadschap heeft daarom bouwactiviteiten in de waterkering in haar Keur in beginsel verboden. Indien activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het belang van de kering (bijvoorbeeld bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen, beplantingen, etc.) moet een watervergunning op basis van de Keur aangevraagd worden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Omdat het waterkeringbelang niet het enige belang is en bouwwerken in sommige gevallen verenigbaar zijn met een veilige waterkering, kan het hoogheemraadschap via een vergunning ontheffing verlenen van dit verbod.

Riolering en afkoppelen

Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29 a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:

  • a. het ontstaan van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • b. verontreiniging van afvalwater wordt voorkomen of beperkt;
  • c. afvalwaterstromen worden gescheiden gehouden, tenzij het niet gescheiden houden geen nadelige gevolgen heeft voor een doelmatig beheer van afvalwater;
  • d. huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee wat biologische afbreekbaarheid betreft overeenkomt, worden ingezameld en naar een inrichting als bedoeld in artikel 15a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren getransporteerd;
  • e. ander afvalwater dan bedoeld in onderdeel d:
    • 1. zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
    • 2. lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;

De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.

Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater

Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:

  • duurzaam bouwen;
  • het toepassen van berm- of bodempassage;
  • toezicht en controle tijdens de aanlegfase en handhaving tijdens de beheerfase ter voorkoming van verkeerde aansluitingen;
  • het regenwaterriool uit te voeren met (straat)kolken voorzien van extra zand-slibvang of zakputten (putten met verdiepte bodem) op tactische plekken in het stelsel;
  • adequaat beheer van straatoppervlak, straatkolken en zakputten (straatvegen en kolken/putten zuigen);
  • het toepassen van duurzaam onkruidbeheer;
  • de bewoners, gebruikers en beheerders voor te lichten over de werking van de riolering en een juist gebruik hiervan;
  • het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en repareren en chemische onkruidbestrijding.

Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.4 Verkeer en parkeren

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

In de huidie situatie is op de locatie een zwembad gevestigd. Deze wordt gesloopt en in plaats daarvan worden 11 grondgebonden woningen gerealiseerd. In het kader van deze ontwikkeling is door de Omgevingsdienst Midden-Holland onderzoek uitgevoerd naar de milieu aspecten. Uitgangspunt is daarbij geweest dat het plan niet tot meer verkeersbewegingen leidt dan in de huidige situatie het geval is. Uit de verkeersgegevens die zijn gebruikt voor het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (RVMH versie 2.2) blijkt een intensiteit van circa 3.000 mvt/etmaal op de Aernout Drostkade (dwarsdoorsnede beide rijrichtingen) in het jaar 2025. Deze weg is gecategoriseerd als erftoegangsweg. De maximaal wenselijke intensiteit op dit type wegen bedraagt volgens het CROW 5.000-6.000 mvt/etmaal. Deze grens wordt niet overschreden.

Parkeren

De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is bepaald op basis van de parkeernormen van de gemeente Gouda. Deze parkeernormen zijn gebaseerd op de ligging van de ontwikkeling binnen de gemeente. Conform het parkeerbeleidsplan is voor onderhavige ontwikkeling aangesloten bij de parkeernorm die geldt binnen het restgebied van de bebouwde kom. Er is aangesloten bij de norm voor woningen in de dure sector (op basis van woningen met een gebruiksvloeroppervlak van 110 m2 of meer). Per woning geldt dan een parkeerbehoefte van 2,0 parkeerplaatsen. De totale parkeerbehoefte bedraagt zodoende 22 parkeerplaatsen.

In de huidige situatie is op de locatie een zwembad gevestigd. De parkeerbehoefte van een zwembad wordt bepaald op basis van het oppervlak van het zwembadbasin. Er geldt een parkeenorm van 9,0 parkeerplaatsen per 100 m2 basin. Het zwembad heeft een oppervlak van 250 m2. Zodoende bedraagt de parkeerbehoefte 23 parkeerplaatsen.

Op basis van deze berekeningen kan geconcludeerd worden dat de parkeerbehoefte als gevolg van de ontwikkeling niet toeneemt ten opzichte van de huidige situatie. De ontwikkeling leidt zodoende niet tot een parkeereis. Daarnaast blijven de parkeervakken rondom het huidige zwembad behouden. Het parkeeraanbod blijft in de toekomstige situatie gelijk.

Conslusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor vaststellen van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Uitgangspunten en doelstellingen van het plan

In 2008 is besloten de drie Goudse zwembaden te sluiten en te slopen/ te herbestemmen en daarvoor in de plaats een nieuw zwembad te bouwen. Door het samenvoegen van de drie zwembaden in Gouda, ontstaat er ruimte op de locaties van de gesloopte zwembaden. Onderhavig plangebied betreft een dergelijke locatie. Hier was voorheen het zwembad De Trefkuil gevestigd , zie figuur 5.1. Inmiddels is het zwembad gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0711BPtous35-OB01_0010.png"

Figuur 5.1 Oude situatie

Voor de invulling van deze bijzondere plek op een kruispunt van singels in de wijk zijn verschillende varianten mogelijk. Een invulling met wonen is passend. Als doelstelling geldt dat een dergelijke invulling zowel moet passen bij de stedenbouwkundige structuur van de wijk, maar ook de bijzondere ligging mag accentueren.

5.2 Ruimtelijke hoofdopzet

In de nieuwe situatie worden 11 woningen mogelijk gemaakt. De nieuwe situering is weergeven in figuur 5.2. Het bestaande speelveldje blijft daarbij behouden. Met deze verkaveling wordt voortgebouwd op de structuur van de naastliggende woningrijen. Teglijk wordt een verbijzondering aangebracht door haakse kappen op de woning aan de Aernout Drostkade waarmee de ligging op het kruispunt van singels en zichtlijnen wordt geaccentueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0711BPtous35-OB01_0011.png"

Figuur 5.2 Nieuwe situatie

De nieuwe woningen sluiten aan bij de omliggende woningen en bestaan uit 2 lagen met een kap. Zie figuur 5.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0513.0711BPtous35-OB01_0012.png"

Figuur 5.3 Impressie gevelaanzicht nieuwe situatie

Hoofdstuk 6 Planopzet

In dit hoofdstuk wordt in het kort ingegaan op de opbouw en inhoud van de regels van het bestemmingsplan Bosboom Toussaintkade 35. In de voorgaande hoofdstukken is het beleid beschreven en zijn de ruimtelijke en functionele opzet van het plangebied toegelicht. De regels zijn niets meer en niets minder dan de juridische vertaling van de gemaakte keuzes voor dit plangebied. Het bestemmingsplan Bosboom Toussaintkade 35 betreft de sloop van een zwembad en de nieuwbouw van 11 woningen. De nieuwe situatie (afmetingen bebouwing) en de functiewijziging zijn vertaald in de regels.

6.1 Feitelijke planopzet

algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit een geografische plaatsbepaling (verbeelding), regels en een toelichting. De geografische plaatsbepaling en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Het bestemmingsplan is opgesteld conform het (wettelijke) model Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) versie 2012. Hierdoor is het plan geschikt voor interactieve uitwisseling via het Informatie Model Ruimtelijke Ordening (IMRO) 2012. De toelichting heeft in beginsel geen rechtskracht. Niettemin vormt zij een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het plan ten grondslag liggen. Daarbij is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

methodiek

Het bestemmingsplan betreft de sloop van een zwembad en de bouw van 11 woningen. Dit is vertaald in een nieuwe verbeelding en regels. Voor de opzet van het bestemmingsplan is het Handboek Digitale Bestemmingsplannen van de Gemeente Gouda aangehouden. Zowel de verbeelding, de regels als de toelichting zijn opgezet aan de hand van dit handboek. Voor de regels is daarnaast gebruik gemaakt van de Standaardregeling van de gemeente.

In het bestemmingsplan hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming toegewezen gekregen. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plangebied gelegen gronden zijn toegekend. Een bestemming heeft altijd betrekking op een geometrisch bepaald vlak.

6.2 Juridische planopzet

Alle functies zijn apart bestemd of aangeduid, waardoor het direct mogelijk is om met het bijbehorende renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen) te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied gegeven zijn. In de bijbehorende regels zijn de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de gebruiksregels alsmede de afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden te vinden.

bestemmingsvlakken

In dit plan wordt gebruik gemaakt van bestemmingsvlakken. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de plankaart is aangegeven en waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven.

bestemmingsregelingen

De regels bestaan uit verschillende hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat inleidende regels. Die bestaan uit omschrijvingen van enkele in de regels voorkomende begrippen en de wijze van meten, bijvoorbeeld hoe de oppervlakte van een bouwwerk gemeten moet worden. Hoofdstuk 2 behelst de bestemmingsregels, die hierna uitgebreid aan de orde komen. Hoofdstuk 3 bevat de anti-dubbeltelbepaling, voorgeschreven op grond van het Besluit ruimtelijke ordening, en algemene bouw- en afwijkingsbevoegdheden. De antidubbeltelbepaling voorkomt dat grotere bouwmogelijkheden ontstaan door grond dubbel te tellen bij de toetsing aan het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 behelst het overgangsrecht. Ook van dit artikel staat de redactie vast. Het is gebaseerd op het Besluit ruimtelijke ordening. De slotregel is de titel van het bestemmingsplan.

Inleidende regels

Conform SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2).

Bestemmingsregels

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving.

Artikel 3 Tuin

De gronden aan de voorzijde van woningen zijn bestemd tot "Tuin". Omdat het hier vanuit stedenbouwkundig en planologisch oogpunt niet wenselijk is dat er beeldverstorende bebouwing en/of functies worden uitgeoefend, zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden in de bestemming beperkt. Parkeren is hier wel mogelijk, evenals de bouw van erkers (onder voorwaarden).

Artikel 4 Wonen

De woningen zijn voorzien van de bestemming "Wonen", waarbij is gewerkt met bouwvlakken voor de hoofdgebouwen en daarbij een verbale erfbebouwingsregeling.

Er is een erfbebouwingsregeling opgenomen waarin 30 m2 erfbebouwing per woning is toegestaan. Dit komt overeen met de Goudse standaard voor kleinere woonpercelen.

Dakkapellen en dakopbouwen zijn onder voorwaarden toegestaan.

Bij iedere woning zijn beroepsmatige activiteiten aan huis toegestaan, mits de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft. Beroepsmatige activiteiten zijn onder meer beroepen op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch gebied. Via een afzonderlijke procedure (reguliere Wabo-procedure) kunnen desgewenst ook bedrijfsmatige activiteiten bij een woning, maar daarbij moet de woonfunctie wel in overwegende mate aanwezig blijven en er mag geen afbreuk worden gedaan aan het woon- en leefmilieu. Dat houdt al direct in dat er geen hoge milieucategorieën mogelijk zijn.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

Het plangebied ken een hoge archeologische waarde (het betreft een fossiele Gouderakse stroomgordel in de diepere ondergrond). Hiervoor geldt een onderzoeksplicht bij verstoringen groter dan 100 m2 en diepergaand dan 2 m beneden huidig maaiveld.

Voor de gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde (zie ook paragraaf 3.3) is een dubbelbestemming van kracht, teneinde aanwezige archeologische waarden te beschermen. Hier mag pas gebouwd worden als daarvoor een monumentenvergunning is verleend, waarbij getoetst wordt aan de Verordening inzake monumenten en archeologie.

Artikel 6 Waarde - Cultuurhistorie 1

Zoals in paragraaf 3.2 is aangegeven, zijn de beschreven kernwaarden waar mogelijk binnen de reguliere bestemmingen gevangen. Alleen in die gevallen waar dit niet (geheel) mogelijk bleek, is sprake van een dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' met aanduiding per deelgebied. Met deze dubbelbestemming wordt de cultuurhistorische waarde (in dit geval de singelstructuur) in het plangebied beschermd.

Algemene regels

In deze paragraaf worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Het artikel "Antidubbeltelbepaling" bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen dat voor alle bestemmingen kan gelden. Het gaat om extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals vlaggenmasten, antennematen en schoorstenen. Onderkeldering is onder voorwaarden ook mogelijk. In dit artikel is ook geregeld dat altijd voldoende parkeerplekken worden aangelegd.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is een algemeen verbod op strijdig gebruik opgenomen. Ter verduidelijking is in het bestemmingsplan in dit artikel aangegeven welk gebruik daartoe in ieder geval wordt geregeld. Seksinrichtingen, dienstverlening, horeca en detailhandel - voor zover niet expliciet is geregeld - zijn niet toegestaan.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel is een aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen. In het artikel is een aantal algemene afwijkingen opgenomen, dat middels een omgevingsvergunning door B&W kan worden verleend. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan bij een omgevingsvergunning mogelijk te maken. Het gaat bijvoorbeeld om een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte of het mogelijk maken van de bouw van schakelkastjes (nutsgebouwtjes) in het openbare gebied.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een aantal wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden. Het betreft bijvoorbeeld een geringe wijziging van de bestemmingsgrens.

Overgangs- en slotregels

In de overgangsbepalingen is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.

In de slotbepaling is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6:12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn plannen aangewezen waarvoor een dergelijk exploitatieplan moet worden opgesteld. Artikel 6:12, lid 2 geeft aan dat de gemeenteraad kan besluiten géén exploitatieplan vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • 2. het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • 3. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

In onderhavige situatie wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden, omdat het kostenverhaal anderszins is geregeld. De gemeente verkoopt de gronden aan de ontwikkelaar. Het verhaal van kosten is geregeld in deze grondtransactie.

7.2 Handhaving

De doelstellingen van het ruimtelijk beleid zoals verwoord in het bestemmingsplan kunnen slechts worden verwezenlijkt, indien de regels van het bestemmingplan worden nageleefd. De gemeente dient op de eerste plaats zelf haar regels na te leven er vervolgens voor zorg te dragen dat anderen deze regels naleven. Hiertoe zullen regelmatig controles uitgevoerd moeten worden. Bij de ontwikkeling van nieuwe bestemmingsplannen wordt tegenwoordig speciaal aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de regels. Zo ook bij dit bestemmingsplan. Bepalingen waarvan op voorhand bekend is dat de controle op de naleving een probleem vormt, zijn vermeden. Tevens zijn vage formuleringen geweerd ter voorkoming van verschillende interpretaties. Duidelijke en inzichtelijke formuleringen geven zowel de ambtenaren belast met handhaving als de burgers houvast. Wanneer het gebruik van een multi-interpretabel begrip niet kan worden voorkomen, is in de begripsomschrijving duidelijk gemaakt welke interpretatie of definitie in dit bestemmingsplan gehanteerd wordt.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het bestuurlijke vooroverleg (conform artikel 3.1 Bro) met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding zijn. Het genoemde overleg zal plaatsvinden aan de hand van het voorontwerp bestemmingsplan. De eventuele inspraakreacties en zienswijzen zullen in dit hoofdstuk verwoord worden.

7.3.1 Inspraakprocedure

Op grond van de inspraakverordening wordt geen inspraak verleend. Voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure is op 17 maart 2015 een informatieavond georganiseerd door de ontwikkelaar in het Zorgcentrum Julianastaete.

7.3.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan diverse instanties. Via het E-formulier is het voorontwerpbestemmingsplan gemeld aan de provincie Zuid-Holland. Ook de digitale watertoets van het Hoogheemraadschap van Rijnland is uitgevoerd.

7.3.3 Zienswijzenprocedure

Het ontwerpbestemmingsplan wordt conform de bepalingen van de Wet ruimtelijke ordening ter inzage gelegt voor de duur van zes weken. Tegen het besluit tot vaststelling staat, voor belanghebbenden, direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.