direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied 2011, herziening Sortestraat 4a/6
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0757.BP01SORTESTRAAT4a6-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gronden van de percelen Sortestraat 4a en 6 zijn kadastraal herverdeeld. De grond achter de woningen (vanaf de weg gezien) worden toegevoegd aan het perceel van Sortestraat 4a. De kadastrale situatie komt niet meer overeen met de planologische situatie. Initiatiefnemers hebben het college verzocht om het bestemmingsplan te wijzigen. Hierdoor vindt er een herverdeling plaats van de planologische mogelijkheden voor het realiseren van bijgebouwen.

Daarnaast wenst initiatiefnemer en eigenaar van Sortestraat 4a de gebouwde veldschuur positief te bestemmen nu gebleken is dat er beperkt is afgeweken van vergunning (qua hoogte en oppervlakte) en bestemmingsplan (klein deel buiten het bestemmingsvlak). Voor het gebruik van de Vlaamse schuur voor bed & breakfast is vergunning verleend in april 2012. Verzocht wordt om deze vergunde situatie positief te bestemmen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt ten zuidoosten van de kern Liempde (oude akkerbodems). De Sortestraat sluit aan op de Hezelaarsestraat. De omgeving bestaat voornamelijk uit agrarische gronden die in gebruik zijn als grasland. Hier en daar liggen nog enkele landschapselementen (houtwallen, bosjes etc.). In de omgeving zijn nog enkele agrarische bedrijven, een loonwerkbedrijf, een hoveniersbedrijf en woningen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP01SORTESTRAAT4a6-VST1_0001.png"

Afbeelding: luchtfoto (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend(e) bestemmingsplan(nen)

Voor het plangebied geldt bestemmingsplan Buitengebied 2011.

Voor Sortestraat 4A geldt de bestemming Wonen. Er is mogelijkheid tot het bouwen van 100 m2 bijgebouwen en daarnaast 275 m2 vlaamse schuur.

Voor Sortestraat 6 geldt eveneens een bestemming wonen met mogelijkheid tot het bouwen van 100 m2 bijgebouwen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP01SORTESTRAAT4a6-VST1_0002.png"

Afbeelding: uitsnede vigerend bestemmingsplan bestemmingsplan Buitengebied 2011 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Er is een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan opgenomen om de bestemming 'Wonen' te vergroten, onder de voorwaarden dat:

  • de oppervlakte van de bestemming 'Wonen' met maximaal 15% toeneemt;
  • de wijziging milieuhygiënisch uitvoerbaar is;
  • de gebiedswaarden substantieel worden versterkt conform een ingediend landschapversterkingsplan, door middel van het aanleggen van landschaps- of natuurlijke elementen, het aanbrengen van beeldkwaliteit en/of het herstellen van cultuurhistorische elementen aan gebouwen en/of omgeving;
  • de artikelen 7.6.11 en 7.6.12 in acht worden genomen.

Van toepassing zijn verder de dubbelbestemmingen Waarde - Attentiegebied EHS, Waarde - Leefgebied soorten van kleinschalig cultuurlandschap en Waarde - Archeologie - categorie 3.

1.4 Leeswijzer toelichting

In hoofdstuk 2 wordt het plan nader beschreven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van Rijk, provincie en de gemeente beschreven. De sectorale aspecten en juridische aspecten met betrekking tot de afzonderlijke bestemmingen worden toegelicht in hoofdstuk 4 en 5.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving huidige situatie plangebied

De bebouwing aan de Sortestraat is éénzijdig, aan de zuidkant. De bebouwing staat hier van oorsprong op korte afstand van de straat.Zo ook de woning Sortestraat 4a.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP01SORTESTRAAT4a6-VST1_0003.png"

Afbeelding: Streetview Sortestraat 4a (bron: google maps)

De Vlaamse schuur achter de woning Sortestraat 4a is in gebruik voor Bed & breakfast en is ca15,30m bij 11,10m. De bouwhoogte is 9m en conform vergunning gebouwd.
De veldschuur (achter de Vlaamse schuur) heeft de afmetingen van ca.10m bij 16m en een bouwhoogte van 5,40m. met een overkapping van 2m bij 16m met een hoogte van 2,60m. Er is gebruik gemaakt van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 2 van de Wabo.
Er is sprake van een kleine overschrijding van het bestemmingsvlak Wonen (zie afbeelding in paragraaf 2.2). De totale oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt 169,83 + 160,20 = 330 m

De woning Sortestraat 6 is modern en iets verder naar achteren gesitueerd.Het is de laatste woning in de Sortestraat, vanuit Liempde, waarna een open agrarisch gebied begint.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP01SORTESTRAAT4a6-VST1_0004.png"

Afbeelding: Streetview Sortestraat 6 (bron: google maps)

Door de huidige vorm van het bestemmingsvlak is het realiseren van bijgebuwen praktisch gezien erg lastig.

2.2 Toekomstige situatie plangebied

Het college heeft ingestemd met het met ca 15% vergroten van het nieuwe bestemmingsvlak van Sortestraat 4a teneinde de realisatie van een bijgebouw mogelijk te maken. Door de vorm van het bestemmingsvlak is daar anders geen mogelijkheid voor.


Het woonperceel van Sortestraat 6 wordt omgezet naar agrarische gebiedsbestemming, waarmee de oppervlakte bestemming Wonen per saldo gelijk blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP01SORTESTRAAT4a6-VST1_0005.png"

De bestaande overschrijdingen van de veldschuur (bouwhoogte en oppervlakte) en het gebruik van de Vlaamse schuur worden met voorliggende bestemmingsplan planologisch toegelaten.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30 december 2011 (wijziging 1 oktober 2012) is het Barro in werking getreden. In de Structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen. Er zijn geen bepalingen die direct betrekking hebben op het plangebied.

3.1.1.1 Conclusie

De onderhavige ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestemmingsvlak Wonen in het buitengebied van de gemeente Boxtel. De ontwikkeling is als kleinschalig aan te merken; het plangebied heeft geen directe relatie met één van de thema’s of bepalingen uit het Barro. Voor het plan zijn ten aanzien van dit beleidsonderdeel dus geen knelpunten te verwachten.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. De eerste trede bevat de vraag of er (regionale) behoefte is aan de ontwikkeling. De tweede trede vraagt of (een deel van) deze behoefte op te vangen is in bestaand stedelijk gebied. De laatste trede vraagt (indien het antwoord op de tweede vraag negatief is) of de beoogde locatie multimodaal ontsloten is of kan worden.

Gelet op het per saldo gelijk blijven van het ruimtebeslag voor de gebruiksfunctie wonen is het planvoornemen niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling (zie onder meer de Raad van State-uitspraak 201405237/1/R2). Toetsing aan de duurzaamheidsladder is dan ook niet noodzakelijk.

3.1.2.1 Conclusie

Het bouwplan betreft geen stedelijke ontwikkeling en toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is dan ook niet nodig.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

De Structuurvisie ruimtelijke ordening is op 7 februari 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en op 19 maart 2014 in werking getreden. De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant.

De provincie streeft naar een complete kennis- en innovatieregio. Daarvoor zijn een aantrekkelijke woon- en leefomgeving, natuur- en landschapsontwikkeling, een robuust verkeer- en vervoersysteem en een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven van cruciaal belang. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem met aandacht voor hoogwaterbescherming, droogte en biodiversiteit. De visie is gericht op een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen. Er is aandacht voor cultuurhistorische waarden en de leefbaarheid van kleine kernen en voor een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied, met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Daarnaast is er aandacht voor sterke regionale economische clusters, (inter) nationale bereikbaarheid, knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden).


Een en ander is vertaald in de volgende 13 provinciale ruimtelijke belangen:

  • 1. Regionale contrasten;
  • 2. Een multifunctioneel landelijk gebied;
  • 3. Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem;
  • 4. Een betere waterveiligheid door preventie;
  • 5. Koppeling van waterberging en droogtebestrijding;
  • 6. Ruimte voor duurzame energie;
  • 7. Concentratie van verstedelijking;
  • 8. Sterk stedelijk netwerk: BrabantStad;
  • 9. Groene geledingszones tussen steden;
  • 10. Goed bereikbare recreatieve voorzieningen;
  • 11. Economische kennisclusters;
  • 12. (inter)nationale bereikbaarheid;
  • 13. Beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur.


Voor de ontwikkeling die met onderhavig bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, speelt het belang van concentratie van verstedelijking een rol.


Concentratie van verstedelijking

De provincie vindt het belangrijk dat er in Noord-Brabant verschil blijft tussen de steden en de kernen in het landelijk gebied. De provincie wil dat er verschillende kwaliteiten worden ontwikkeld voor wonen en werken rond de steden en in het landelijk gebied. In het landelijk gebied bieden vitale kernen landelijke en meer kleinschalige woon- en werkmilieus.


Ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen zijn gericht op de eigen behoefte. Voor de opvang van de woningbouwbehoefte geldt het principe van bouwen voor migratiesaldo-nul. Naast concentratie van verstedelijking wil de provincie binnen de stedelijke structuur het volgende bereiken:

  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
  • betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
  • versterking van de economische kennisclusters.

Voor de ontwikkeling die met onderhavige omgevingsvergunning mogelijk wordt gemaakt, spelen de elementen ‘zorgvuldig ruimtegebruik’ en ‘meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit‘ een rol.


Zorgvuldig ruimtegebruik

De provincie wil dat de kansen voor functiemenging, inbreiding, herstructurering en zo nodig transformatie in het stedelijk gebied goed worden benut, inclusief de mogelijkheden voor intensivering en meervoudig ruimtegebruik. Hierdoor is minder ruimte nodig voor stedelijke uitbreidingen. Het ‘aansnijden van nieuwe ruimte’ voor verstedelijking wordt in samenhang bezien met deze mogelijkheden. Door meer aandacht te schenken aan beheer en onderhoud van het bestaand stedelijke gebied worden in de toekomst ingrijpende herstructureringen voorkomen.


Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit

Karakteristieke verschillen tussen dorpen en steden vervagen. Uitbreidingswijken en werklocaties in steden en dorpen gaan steeds meer op elkaar lijken. De provincie wil dat nieuwe ontwikkelingen meer inspelen op het karakter en de kwaliteit van de plek. Door bij stedelijke ontwikkelingen uit te gaan van het verschil in omvang en karakter van de verschillende kernen, wordt het contrast tussen stad en dorp behouden. Dit versterkt de identiteit en aantrekkelijkheid van kernen en hun relatie met het omliggende landschap.

3.2.1.1 Conclusie

De onderhavige ontwikkeling betreft vomverandering van een bestemmingsvlak Wonen in het buitengebied van de gemeente Boxtel. Het nieuwe bestemmingsvlak blijft compact zodat bebouwing aan sluit bij de omliggende bebouwing en daarmee is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. De karakteristiek van de omgeving van het plangebied blijft in tact en de nieuwe ontwikkeling (d.w.z. zuidoostelijke grens van het perceel) wordt in het bestaande landschap goed ingepast.

3.2.2 Verordening Ruimte 2014

De Verordening ruimte is op 7 februari 2014 vastgesteld door Provinciale Staten en op 19 maart 2014 in werking getreden. In de verordening staan onderwerpen uit de provinciale structuurvisie, waarbij is aangegeven welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening bestaat uit kaartmateriaal en regels waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De Verordening bevat regels voor:

  • Bevordering van ruimtelijke kwaliteit;
  • Stedelijke ontwikkeling;
  • Ecologische hoofdstructuur;
  • Water;
  • Groenblauwe mantel;
  • Aardkunde en cultuurhistorie;
  • Agrarisch gebied;
  • Intensieve veehouderij;
  • Glastuinbouw;
  • Niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied;
  • Regionaal ruimtelijk overleg;
  • Bevoegdheden van Gedeputeerde Staten.

3.2.2.1 Conclusie

Het pangebied is gelegen binnen de grenzen van de aanduiding 'attentiegebied EHS'. Bestemmingsplannen wijzen ter plaatse van de aanduiding Attentiegebied ecologische hoofdstructuur geen bestemmingen aan of stelt geen regels vast die fysieke ingrepen mogelijk maken met een negatief effect op de waterhuishouding van de hierbinnen gelegen ecologische hoofdstructuur.

De planologisch toegelaten oppervlakte gebouwen op huisnummer 4a (inclusief een vergroting via artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 2 van de Wabo) blijft met voorliggende bestemmingsplan in tact. Ook de bouwmogelijkheden voor Sortestraat 6 bllijven overeenkomstig van toepassing. Door een vormverandering van het woonperceel kan de mogelijkheid voor bijgebouwen (beter) worden geeffectueerd. Derhalve is er geen sprake van fysieke ingrepen dan op grond van het vigerende bestemmingsplan al mogelijk was.

Het plangebied ligt buiten gronden die op de kaarten behorende bij de Verordening Ruimte als 'bestaand stedelijk gebied; kernen in landelijk gebied' zijn aangeduid. Bestaand stedelijk gebied is gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies. Buiten bestaand stedelijk gebied mogen stedelijke ontwikkelingen uitsluitend onder voorwaarden plaatsvinden. Het bouwplan betreft geen stedelijke ontwikkeling en is zodoende in overeenstemming met het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Verfrissend Boxtel

In 2011 heeft de gemeente Boxtel een nieuwe structuurvisie Verfrissend Boxtel vastgesteld. Deze structuurvisie bestaat uit drie hoofdproducten:

  • Atlas van Boxtel: Een heldere, overzichtelijke ruimtelijke analyse van wat Boxtel is met een inventarisatie van kwaliteiten, ambities en knelpunten. Ook wordt hierin de ruimtelijke opgave gedefinieerd.
  • Strategische Agenda van Boxtel: Een set van te maken integrale ruimtelijke strategische keuzes en oplossingsrichtingen (in woord en beeld).
  • Bedrijfsplan van Boxtel: Een meerjaren investeringsplanning waarin tot uitdrukking komt hoe de kwaliteiten en de richtinggevende uitspraken leiden tot programma1s en financiele claims (gesegmenteerd, gefaseerd).


In de structuurvisie worden uitspraken gedaan ten aanzien van de gewenste toekomstige woonkwaliteit in Boxtel. Deze woonkwaliteit vormt de basis voor Boxtel om stabiel te blijven en om nog te kunnen groeien. Een aantrekkelijke leefomgeving en een sterk herkenbaar centrum vormen de dragers, voor bestaande en voor nieuwe bewoners. Boxtel heeft een uitstekende ligging en ontsluiting op nationaal niveau. Boxtel is een niche tussen stad en dorp; dat geeft intimiteit en maat en schaal aan woningen en voorzieningen, die past bij Boxtel en door bewoners als prettig wordt ervaren. De woonomgeving in Boxtel is gevarieerd. De opgave voor het woningaanbod is te komen tot meer differentiatie en variatie. Onder andere via het organiseren van goed gespreide zorgvoorzieningen. De woningvraag in Boxtel leidt niet tot grootschalige uitbreidingen, maar eerder tot afronden (met kleinschalige uitbreidingen) en inbreiden/ herstructureren. De woonvisie biedt mogelijkheden voor starters en senioren. Boxtel heeft een groene gevarieerde omgeving, en niet alleen in het buitengebied, dat in de leefomgeving nog meer als woonkwaliteit kan worden uitgenut. De openbare ruimte meer direct inrichten op het wonen. Voldoende mogelijkheden bieden voor alle generaties om te ontmoeten, te ontwikkelen en onderdeel te blijven uitmaken van de omgeving.


afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP01SORTESTRAAT4a6-VST1_0006.png" Afbeelding: inbreidingslocaties

3.3.1.1 Conclusie

Onderhavige ontwikkeling maakt geen extra woningen mogelijk. De vormverandering wordt ruimtelijk ingepast. Daarmee wordt tegemoet gekomen aan de uitgangspunten van de structuurvisie Verfrissend Boxtel.

3.3.2 Gemeentelijke woonvisie

De Woonvisie 2010-2014, zoals deze in januari 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad vormt de basis van het gemeentelijk beleid. De Woonvisie is gebaseerd op een aantal uitgangspunten. De belangrijkste zijn:

  • binnen een gedifferentieerd aanbod voldoende woningen in de nieuwbouw voor starters en senioren in koop- en huursector gebouwd;
  • voldoende woningen voor starters en senioren in de bestaande huurwoningenvoorraad creeren. Dit door aanpassing en labeling van daarvoor in aanmerking komende delen van de woningvoorraad;
  • bouwen van uitsluitend nog levensloopbestendige woningen met een hoog duurzaamheidgehalte staat hoog op de agenda;
  • een bestaande woningvoorraad verwezenlijken, die zoveel mogelijk voldoet aan eisen van duurzaamheid, veiligheid en het langer zelfstandig kunnen wonen;
  • aandacht voor een veilige en leefbare woonomgeving;
  • een duurzaam en gestructureerd overleg met marktpartijen en belangenorganisaties plaats laten vinden om te komen tot een goed woonbeleid.


Tot 2015 zal Boxtel 850 woningen aan de bestaande voorraad moeten toevoegen om de natuurlijke bevolkingsgroei te kunnen opvangen. Dit aantal is gebaseerd op de bevolkings- en woningbehoeftenprognose van de provincie Noord-Brabant, die verwacht dat de bevolkingsgroei van de laatste jaren tot en met 2020 doorzet. Boxtel zal dan rond de 30.825 inwoners tellen. Om de benodigde 850 woningen te kunnen bouwen, moet voldoende harde plancapaciteit worden gecreeerd. De nieuwe woningen moeten geschikt zijn voor starters en senioren, in de huur- en koopsector. Dit moet worden meegenomen bij de opstelling van nieuwe bestemmingsplannen. In Boxtel is het bouwen van extra woningen een lastige opgave vanwege het ontbreken van voldoende geschikte inbreidingslocaties en het volledige ontbreken van uitbreidingslocaties.

3.3.2.1 Conclusie

Het onderhavige plan maakt geen nieuwe woningen mogelijk. Het plan wordt daarom als passend beschouwd binnen de kaders van de Woonvisie.

3.3.3 Beleidsregel kwaliteitsverbetering voor het buitengebied

In april 2015 heeft de raad de beleidsregel kwaliteitsverbetering voor het buitengebied vastgesteld. Afhankelijk van de impact van een ruimtelijke ontwikkeling op de omgeving hanteert de gemeente drie categorieën en bijbehorende kwaliteitsverbetering zoals in dit beleidsstuk vermeld. Concreet betekent dit dat passende functies zich kunnen ontwikkelen als er ook een investering voor het landschap tegenover staat.

Conform de beleidsregel geldt voor het vergroten van een bestemmingsvlak voor Wonen dat een landschapsversterkingsplan dient te worden aangeleverd waaruit blijkt dat ter plaatse de gebiedswaarden substantieel worden versterkt. Omdat de bestemming Wonen per saldo gelijk blijft (zie afbeelding 2.2 Toekomstige situatie plangebied), kan de financiële bijdrage voor landschappelijke kwaliteitsberekening worden berekend als €0. Wel dient de nieuwe ontwikkeling (d.w.z. zuidoostelijke grens van het perceel) in het bestaande landschap goed te worden ingepast.

Voor de ontwikkeling is het beheer en de instandhouding van de landschapsversterking en landschappelijke inpassing geborgd door middel van een privaatrechtelijke overeenkomst (overeenkomsten planschade en landschappelijke inpassing). In dit geval is er geen sprake van een aangewezen bouwplan en is geen anterieure overeenkomst noodzakelijk. In dit geval is er een overeenkomst planschade en landschappelijke inpassing gesloten. In deze overeenkomst komen initiatiefnemer en gemeente overeen dat de landschappelijke inpassing binnen een bepaalde periode wordt uitgevoerd en dat na realisatie ervan de landschappelijke inpassing in stand wordt gehouden en onderhouden.
De landschappelijke inpassing van de ontwikkeling wordt – naast de gesloten overeenkomsten – ook geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan zelf, waarbij voor ingebruikname van de woning, de erfbeplanting dient te worden aangelegd.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Milieu

4.1.1 Geluid
4.1.1.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.

De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.

Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).

Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geld een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).

4.1.1.2 Onderzoek

Er is geen sprake van het toevoegen van een geluidsgevoelig object. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is niet benodigd.

4.1.1.3 Conclusie

Het aspect geluid wegverkeerslawaai staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.1.2 Bodem
4.1.2.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

4.1.2.2 Onderzoek

Eind december 2011 heeft de gemeenteraad een nieuw bodemkwaliteitskaart (en Nota Bodembeheer en Bodemfunctiekaart) vastgesteld. Het doel van deze nota bodembeleid is het geven van concrete richtlijnen voor een duurzaam beheer van de bodem en het scheppen van heldere kaders voor saneringen die onder de bevoegdheid van de gemeente vallen. In het bodembeheerplan is aangegeven hoe de gemeente omgaat met aspecten die betrekking hebben op het gebruik van de bodem op te wonen, te werken en te recreëren en voor de winning van delfstoffen en drinkwater. Grondverzet van schone en licht verontreinigde grond vindt plaats conform de voorwaarden uit de bodemkwaliteitskaart. Voor het scheppen van kaders voor de voorgenoemde richtlijnen is een bodemkwaliteitskaart en een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld. Op basis van de bodemfunctieklassenkaart kan sturing worden gegeven aan het toepassen van grond en baggerspecie in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. De kaart biedt tevens een handvat voor het vaststellen van de achtergrondwaarde voor saneringen in het kader van de Wet bodembescherming.

Volgens de bodemfunctieklassenkaart valt de uitbreiding van het woonperceel. in de klasse ‘Agrarisch Buitengebied’. De wijziging betreft voor een klein oppervlak het wijzigen van de agrarische gebiedsbestemming naar Wonen. Er is geen sprake van (agrarische) bedrijvigheid grenzend aan het perceel, of spuitzones, op grond waarvan verondersteld kan worden dat de bodem vervuild zou kunnen zijn. Derhalve wordt een bodemonderzoek niet zinvol geacht.

4.1.2.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van het bouwplan niet in de weg.

4.1.3 Externe veiligheid
4.1.3.1 Wettelijk kader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.

Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De regelgeving wordt binnen afzienbare termijn gewijzigd. Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste (toekomstige) besluiten en regelingen.

  • Het Besluit Externe veiligheid inrichtingen (Bevi): In het Bevi wordt gewerkt met normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico voor inrichtingen (bedrijven).
  • Voor het transport van gevaarlijke stoffen gelden de normen voor het PR en de oriënterende waarde voor het GR zoals hiervoor aangegeven. Het belangrijkste beleidsdocument is daarbij de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NRVGS) uit 1996.
  • De uitgangspunten van de NRVGS zullen op hoofdlijnen worden overgenomen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op grond van de Wet milieubeheer (Wm). Het gaat om het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev).
  • Als voorbode hiervan is op 4 augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVGS) in de Staatscourant gepubliceerd. Het Btev zal de NRVGS en de CRVGS gaan vervangen.
  • De CRVGS vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf een tracé voor het transport van gevaarlijke stoffen in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

4.1.3.2 Onderzoek

Uit de provinciale risicokaart, eindrapporten over het basisnet en actuele informatie over relevante risicobronnen binnen de gemeente blijkt dat het plangebied niet ligt binnen:

  • het invloedsgebied van een Bevi-inrichting;
  • de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen;
  • het invloedsgebied van een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water.

4.1.3.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande levert het aspect externe veiligheid geen belemmering op voor de realisatie van het bouwplan.

4.1.4 Bedrijven en milieuzonering
4.1.4.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

4.1.4.2 Onderzoek

Categorie bedrijvigheid

In onderstaande tabel is weergegeven welke type inrichtingen in de omgeving van de locatie zijn gelegen, tot welke VNG-categorie deze behoren, wat de bijbehorende richtafstand is rekening houdende met omgevingstype ‘rustige buitengebied'. De kolom ‘werkelijke afstand’ is de afstand van de inrichtings-/bedrijfsgrens tot de gevel van de dichtstbijzijnde nieuwe woningen. Tevens is aangegeven wat het maatgevende aspect (geur, geluid of stof) is.

Adres   Omschrijving   Richtafstand   Werkelijke afstand tot woningen   maatgevend aspect  
Hezelaarsestraat 18   vleesstieren en overig vleesvee   50 m   70 m   geur  

Bij agrarische bedrijven zijn echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningsplichtige veebedrijven bepalend. (zie onder 'geurhinder')

4.1.4.3 Geurhinder

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen.


In de nabije omgeving van de planlocatie is een relevante veehouderij gelegen aan de Hezelaarsestraat 18.

Onderzoek

De afstand tussen het dichtst bij aanwezige agrarisch bouwvlak van Hezelaarsestraat 18 bedraagt circa 70 meter.
Het bedrijf Hezelaarsestraat 18 wordt niet in zijn belangen geschaad omdat er geen nieuwe geurgevoelige objecten worden mogelijk gemaakt met het plan.

Daarnaast is de achtergrondbelasting op basis van de evaluatie geurverordening uit 2014 ter plaatse van de woning maximaal 10 odeur units per kubieke meter. Gelet op een acceptabele achtergrondbelasting van 16 ouE/m3 is er van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Hoeveel de voorgrond belasting bedraagt als gevolg van de intensieve veehouderij kan pas na onderzoek (berekening) worden bepaald. Aangezien er geen geurgevoelig object bijkomt en de achtergrondbelasting geen milieu hygiënische belemmering betekent is dat overbodig. Op grond van de bekende achtergrond belasting zal naar verwachting de voorgrond belasting de wettelijke norm van 8 ouE/m3 niet overschrijden.

Er kan worden gesteld dat ten aanzien van de bewoning van het pand Sortestraat 4a en 6 een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gewaarborgd is.

4.1.4.4 Conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat VGN-richtafstanden geldend voor de bestaande bedrijven in de omgeving van het plangebied niet over het plangebied zijn gelegen. Daardoor is er geen belemmering vanuit bestaande bedrijven.

4.1.5 Luchtkwaliteit
4.1.5.1 Wettelijk kader

Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.

De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Met het van kracht worden van het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 vastgesteld op 11 juni 2011 voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2.

Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toeneemt dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.

Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als tenminste aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden in bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering kan worden toegepast.

Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de normen van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

4.1.5.2 Onderzoek

Beoordeling luchtkwaliteit

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdrage (luchtkwaliteitseisen)' (Regeling NIBM) zijn voor verschillende functiecategorieën cijfermatige kwantificaties opgenomen, waarbij een ontwikkeling als een NIBM-project kan worden beschouwd. Deze categorieën betreffen landbouwinrichtingen, spoorwegemplacementen, kantoorlocaties, woningbouwlocaties en een combinatielocatie van woningbouw en kantoren.

In de Regeling NIBM is aangegeven dat een woningbouwlocatie tot maximaal 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voorliggende omgevingsvergunning gaat uit van de realisatie van maximaal 6 nieuwe woningen.

Dit betekent dat de voorgenomen ontwikkeling in het omgevingsvergunning 'Buitengebied 2011, herziening Sortestraat 4a/6' is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daardoor is toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit niet nodig.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2014. Nabij het plangebied bedraagt de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2, respectievelijk maximaal 19,2 µg/m3, 22,5 µg/m3 en 14,9 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschreden.

4.1.5.3 Conclusie

De voorgestane ontwikkeling is aan te merken als een project dat NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit is dan ook niet nodig.


Geconcludeerd kan worden dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit bestemmingsplan (artikel 5.16, lid 1 aanhef en onder c Wm).


Daarnaast is in het kader van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse van het plan de jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10 bepaald. Deze waarden zijn veel lager dan de gestelde grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarden is dan ook niet te verwachten.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie
4.2.1.1 Wettelijk kader

De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ordening is geregeld in het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:

  • archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen;
  • vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie;
  • bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek en mogelijke opgravingen wanneer behoud in situ niet mogelijk is.

Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening.

4.2.1.2 Onderzoek

Er is geen sprake van het toevoegen van planologische bouwmogelijkheden. Wel is er sprake van gerealiseerde bebouwing buiten het bestemmingsvlak Wonen en een verruiming van situeringsmogelijkheden van bijgebouwen bij Sortestraat 6. De uitbreiding van de bestemming Wonen op gronden met een huidige agrarische bestemming is 78 m2 en derhalve kleiner dan de ondergrens van 125 m2. Bovendien is een bouwwerk reeds gerealiseerd en is het verbinden van maatregelen aan de omgevingsvergunning nu niet meer mogelijk.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en is opgesteld voor de planperiode 2009 - 2015. Het Nationaal Waterplan is in december 2009 door de ministerraad vastgesteld.

Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Het Rijk streeft naar een duurzaam en klimaatbestendig waterbeheer en heeft de ambitie om de komende decennia te investeren in bescherming tegen overstromingen en in de zoetwatervoorziening.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op de korte en de lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken moet het water meer bepalend zijn bij de besluitvorming over grote ruimtelijke opgaven dan voorheen. De mate van bepalendheid wordt afhankelijk gesteld van, onder meer, de omvang en de aard van de ingrepen, bestaande functies, nieuwe andere ruimteclaims en de bodemgesteldheid van een gebied.

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is gedetailleerder dan de SVIR en blijft als uitwerking van de SVIR bestaan. Specifiek gaat het over de gebieden die deel uitmaken van de ruimtelijke hoofdstructuur, het IJsselmeer, de Noordzee en de rivieren. Ook de bescherming van vitale functies en kwetsbare objecten is een onderwerp van nationaal belang. Hiervoor geldt het Barro.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van de waterkeringen, het oppervlaktewater en het grondwater, verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening en zorgt voor een eenduidige bestuurlijke procedure en daarbij behorende rechtsbescherming voor besluiten. De Waterwet dient als paraplu om de Kaderrichtlijn Water (KRW) te implementeren en geeft ruimte voor implementatie van toekomstige Europese richtlijnen.

De waterschappen hebben een bevoegdheid voor het verlenen van vergunningen voor grondwateronttrekkingen, bemalingen en infiltraties, met uitzondering van onttrekkingen voor drinkwater, koude en warmteopslag en grote industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3/jaar. Gemeenten hebben verdergaande taken en bevoegdheden in het kader van de zorgplicht voor het inzamelen van afvalwater in de riolering en voor hemelwater en grondwater.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Kaderrichtlijn water

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater. Zo dienen alle waterlichamen in 2015 een ‘goede ecologische toestand’ (GET) te hebben bereikt en dienen sterk veranderende c.q. kunstmatige wateren in 2015 een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) te hebben bereikt. De chemische toestand dient in 2015 voor alle wateren (natuurlijk en kunstmatig) goed te zijn.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21)

In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatsvinden. Berging moet binnen het stroomgebied plaatsvinden. Dit betekent onder andere het aanwijzen en in stand houden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.

Beleid waterschap

De watertoets is bedoeld om negatieve effecten op waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke
plannen te voorkomen. Ook is deze bedoeld om deze aspecten zoveel als mogelijk vooraf in de
planvorming te betrekken.

Verbreed gemeentelijk rioleringsplan

Om de rioleringstaak goed uit te voeren is in de Wet milieubeheer (Wm) bepaald dat gemeenten wettelijk verplicht zijn een rioleringsplan op te stellen. In mei 2010 heeft de gemeenteraad het vierde verbrede Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP-4) vastgesteld voor de planperiode 2009 t/m 2014. Voor 2015-2019 (besluitvorming 2015) is een nieuw plan vGRP-5 in voorbereiding. De belangrijkste aanpassing hierin ten opzichte van voorgaande gemeentelijke rioleringsplannen komt voort uit het in werking treden van de Wet verankering en bekostiging Gemeentelijk Watertaken per 1 januari 2008. Gemeenten hebben daarin de verplichting om naast de zorgplicht voor inzamelen en transporteren van huishoudelijk afvalwater ook de grondwater- en hemelwaterzorgplicht uit te werken en een plaats te geven in het verbreed GRP. Het verbreed GRP bevat de concrete invulling van deze zorgplichten door de gemeente, waarbij is aangeven welk afwegingskader gebruikt wordt bij de invoering van deze nieuwe zorgplichten. Daarbij dient te worden opgemerkt dat voor het inzamelen van huishoudelijk afvalwater een resultaatsverplichting geldt, terwijl voor de nieuwe zorgplichten een inspanningsverplichting van toepassing is. Daarmee heeft de gemeente beleidsvrijheid in de mate waarop zij deze zorgplichten invullen. In het vGRP-4 is een eerste aanzet gemaakt in het formuleren en uitwerken van het beleid ten aanzien van deze “nieuwe” gemeentelijke watertaken. De gemeente neemt haar verantwoordelijkheid met betrekking tot klimaatverandering door voorzieningen te treffen in de openbare ruimte. Van inwoners wordt verwacht dat ze zelf een steentje bijdragen. De gemeente denkt hierbij bijvoorbeeld aan:

  • minder verharding in tuinen;
  • berging / verwerking op eigen terrein;
  • tijdens de aankomende planperiode ligt de focus op het stimuleren van waterbewust gedrag.

4.3.2 Onderzoek

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap De Dommel. Het plangebied ligt niet in de beschermingszone van een waterkering.

4.3.2.1 Bodem en grondwater

De bodem bestaat uit enkeerdgronden. De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) in het plangebied is 40 tot 60 cm onder maaiveld (bron: waterschap De Dommel), de gemiddels laagste grondwaterstand (GLG) 140-160 cm onder maaiveld. Er is geen grondwateroverlast.

4.3.2.2 Oppervlaktewater

Er zijn geen a-en b- watergangen in het plangebied aanwezig. Er is geen sprake van demping van bestaand open water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0757.BP01SORTESTRAAT4a6-VST1_0007.png"

4.3.2.3 Toekomstige situatie waterhuishouding

De bestemmingswijziging leidt niet tot een verhardingstoename. Bovendien is het plangebied al reeds grotendeels verhard.
Het bestaande rioleringsstelsel wordt aangepast waar dit nodig is. (Schoon)regenwater zal conform de bestaande situatie infiltreren dan wel afstromen naar de directe omgeving. Vuilwater blijft aangesloten op het bestaande gemeentelijk drukriool.

Algemeen kan gesteld worden dat de kwaliteit van het afstromende regenwater gelijk blijft.

4.3.3 Conclusie

Er is geen verhardingstoename. Het rioleringsstelsel wordt aangepast aan de nieuwe situatie.

4.4 Flora en Fauna

4.4.1 Wettelijk kader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswetgeving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (o.a. Natuurbeschermingswet 1998) en soortenbescherming (Flora- en faunawet). Met deze wetten zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving. Onder gebiedsbescherming valt ook de toetsing aan het provinciaal ecologisch beleid, waarmee bepaalde gebieden en landschaps-elementen worden beschermd, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en het weidevogelgebied.

4.4.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 
Gebiedsbescherming wordt gewaarborgd door de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw). Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten en wetlands. Voor activiteiten met een mogelijk effect op deze gebieden is toetsing aan de Nbw noodzakelijk.

Natura 2000
Voor het uitvoeren van projecten en handelingen die negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied en die niet nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, is een vergunning nodig. Het bevoegd gezag hiervoor zijn Gedeputeerde Staten, tenzij de Nbw-procedure aanhaakt bij de omgevingsvergunning. In dat geval zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag, maar is er een verklaring van geen bedenkingen van GS nodig.


Instandhoudingsdoelstellingen beschrijven de doelen voor natuurlijke habitats of populaties van de in het wild levende dier- en plantensoorten om een gunstige staat van instandhouding te waarborgen. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 19j van de Nbw rekening worden gehouden met de effecten van het plan op Natura 2000-gebieden. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten op de instandhoudings-doelstellingen van het Natura 2000-gebied hebben. Dit wordt 'externe werking' genoemd. Van negatieve effecten is sprake als, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, een habitattype verslechtert of soorten significant worden verstoord. Deze bescherming geldt alleen voor de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Projecten en handelingen die de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied aantasten zijn in ieder geval vergunningplichtig op grond van artikel 19d Nbw.

Beschermde Natuurmonumenten
Bij de aanwijzing van Natura 2000-gebieden is het mogelijk dat (delen van) Beschermde Natuurmonumenten binnen de grenzen van het Natura 2000-gebied vallen. Indien dit het geval is houdt dit in dat, het betreffende aanwijzingsbesluit tot natuurmonument is komen te vervallen (artikel 15a, lid 2 Nbw). Echter, het voormalig beschermd natuurmonument is nog wel beschermd op grond van de doelstellingen ten aanzien van het behoud, herstel en de ontwikkeling van het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van het gebied zoals bepaald in het van rechtswege vervallen besluit (artikel 15a, lid 3 Nbw). Concreet betekent houdt dit in dat de status van Natuurmonument, na aanwijzing als Natura 2000-gebied, is komen te vervallen maar de doelstellingen niet.


Op grond van artikel 19j lid 1 hoeft niet te worden getoetst aan de doelstellingen van een (voormalig) beschermd natuurmonument. Er moet echter wel op grond van de goede ruimtelijke ordening en het zorgplichtartikel 19l Nbw, worden getoetst aan deze doelstellingen. Met andere woorden: er moet zicht zijn op de haalbaarheid van het plan. Indien het plan effecten kan hebben op het voormalig beschermd natuurmonument, moet worden beoordeeld of hiervoor een vergunning ex artikel 16 Nbw noodzakelijk is en of deze kan worden verleend. In dit artikel is namelijk bepaald dat het verboden is zonder vergunning projecten of andere handelingen te realiseren die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren of planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren.

Ecologische Hoofdstructuur
Het voormalige ministerie van LNV heeft in 1990 de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) geïntroduceerd. De EHS bestaat uit een netwerk van natuurgebieden. Het doel van de EHS is de instandhouding en ontwikkeling van deze natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. De EHS wordt beschermd via regelgeving onder de Wet ruimtelijke ordening.


Het in de Nota Ruimte vastgelegde rijksbeleid ten aanzien van de begrenzing en de bescherming van de EHS, is vertaald in regelgeving in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, dat per provincie is uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening. In de provinciale verordening van de provincie Noord-Brabant zijn verplichtingen opgenomen voor bescherming van de EHS.

Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegd gezag (de gemeente) erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht. Gemeenten moeten het in de verordeningen en beleidsregel vastgelegde beschermingsregime voor de EHS verankeren in bestemmingsplannen en ook de naleving daarvan borgen bij het (verlenen van omgevingsvergunningen voor het) afwijken van ruimtelijke regels.
Overigens kan een gebied, naast een onderdeel zijn van de EHS, tegelijkertijd een Natura 2000-gebied zijn. Als er sprake zou zijn van tegenstrijdige vereisten, dan is het beschermingsregime Natura 2000 leidend.

4.4.1.2 Soortenbescherming

Soortenbescherming wordt gewaarborgd door de Flora- en faunawet (hierna: Ffw). De Ffw beschermt alle in het wild levende soorten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in verschillende beschermingscategorieën. De beschermde diersoorten (vogels, vissen, zoogdieren, amfibieën, reptielen, insecten, ongewervelden, et cetera) en ongeveer 100 plantensoorten zijn te vinden in tabellen, die deel uitmaken van de Ffw. Daarnaast zijn alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen beschermd tijdens de broedperiode en zijn van een aantal soorten de vaste rust- en verblijfplaatsen en functionele omgeving jaarrond beschermd.

Het uitgangspunt van de Ffw is dat alles wat schadelijk is voor beschermde soorten verboden is, zoals het verstoren, verontrusten, doden, vangen, plukken, vernielen, verwonden van soorten of het wegnemen, vernielen of verstoren van hun verblijfplaats. Van het verbod kan alleen onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken. Voor álle activiteiten met een mogelijk effect op beschermde dier- en plantensoorten is toetsing aan de Ffw noodzakelijk. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden, dienen voorkomen te worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen. Indien dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alléén toegestaan met een ontheffing van het Ministerie van EZ. Een mitigatieplan of ontheffing dient in het bezit te zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase.


Naast de verbodsbepalingen staat in de Ffw dat voor alle in het wild levende planten- en dier-soorten de zogenaamde zorgplicht geldt. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk voorkomen moeten worden. De zorgplicht geldt voor iedereen en voor alle planten en dieren, beschermd of niet. Bij beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend.

4.4.2 Onderzoek
4.4.2.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

4.4.2.2 Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is een besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet (Ffw) niet optreden. Het verwijderen van opgaand groen, de grondwerkzaamheden en de bouwwerkzaamheden leiden tot verstoring van alle aanwezige soorten.

De Flora- en faunawet (Ffwet) is sinds 1 april 2002 van kracht. De wet regelt de bescherming van de in het wild levende planten en dieren in Nederland met het oog op de instandhouding van soorten. Dit betreft soorten die zijn aangemerkt als beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet (art. 75). Op 10 september 2004 is het 'Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen' in werking getreden. In dit besluit zijn de volgende drie categorieën opgenomen:

  • 1. categorie 1: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet. Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing te worden aangevraagd;
  • 2. categorie 2: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Is er geen goedgekeurde gedragscode aanwezig, dan dient ontheffing aangevraagd te worden;
  • 3. categorie 3: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor soorten in deze categorie geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig.

Ontheffingaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort' (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de 'uitgebreide toets'. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief en 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Aan alle criteria moet worden voldaan.

Aangezien er op de locatie Buitengebied 2011, herziening Sortestraat 4a/6 ingrepen (nieuwbouw) uitgevoerd worden zijn, ondanks de beperkte omvang van de wijziging, negatieve effecten op vaste rust- en verblijfsplaatsen van strikt beschermde soorten niet uitgesloten.

Het verdient aanbeveling bij de nieuwbouw van bijgebouwen en rekening te houden met vleermuizen, bijvoorbeeld door het geschikt maken van spouwmuren door het toepassen van open stootvoegen of het plaatsen van zogenaamde vleermuisstenen. Omdat er geen sprake is van het verwijderen van bomen of struiken zal de verstoring voor het gebruik van het plangebied als foerageergebied of als onderdeel van een vliegroute naar verwachting beperkt blijven.

In het plangebied komen naar verwachting vogels tot broeden. Alle inheemse vogels zijn beschermd door de Ffw. Er mag niet met verstorende werkzaamheden (de kap van bomen) worden begonnen in het broedseizoen, dat ongeveer van half maart tot half juli loopt, tenzij door een ter zake deskundige is vastgesteld dat op dat moment ter plaatse van de voorgenomen werkzaamheden geen vogels broeden.

Overigens geldt voor alle in het wild levende planten- en diersoorten de zorgplicht. Dit betekent dat gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient rekening te worden gehouden met bijvoorbeeld de zoogperiode van zoogdieren en de voortplantingstijd van amfibieen.

4.4.3 Conclusie

Flora en fauna vormt geen belemmerend aspect voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt ingegaan op de aspecten parkeren, bereikbaarheid en verkeersveiligheid. Dit bestemmingsplan maakt de vormverandering van twee woonbestemmingen mogelijk. Dit levert geen andere parkeer- en verkeerssituatie op.

4.5.1 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening bestaat de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze te kunnen verhalen op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

De Wet ruimtelijke ordening maakt met het bepaalde in afdeling 6.4 het vaststellen van een exploitatieplan verplicht wanneer een bouwplan, als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, planologisch mogelijk wordt gemaakt.

De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is en welke zijn opgenomen in artikel 6.2.1 Bro zijn:

a) de bouw van een of meer woningen;

b) de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;

c) de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte of met een of meer woningen;

d) de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;

e) de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1500 m²brutovloeroppervlakte bedraagt;

f) de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m² bruto-vloeroppervlakte

5.1.1 beoordeling

Met voorliggend planvoornemen wordt de vormverandering van twee woonbestemmingen mogelijk gemaakt, zodat de mogelijkheden voor bijgebouwen anders wordt verdeeld.Voor het planvoornemen dient de gemeenteraad geen exploitatieplan vast te stellen; het verhaal van kosten van de bestemmingsplanprocedure wordt via de legesverordening verhaald. In dit geval is er een overeenkomst planschade en landschappelijke inpassing gesloten.

5.1.2 Conclusie

De economische uitvoerbaarheid van het plan vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.

5.2 Financiële uitvoerbaarheid

Voor de realisatie van het plan hoeft door de gemeente geen investering gedaan te worden. De ontwikkelingskosten worden geheel door de initiatiefnemer gedragen.


Op grond van artikel 6.2.1 Bro is er geen sprake van een 'bouwplan'. Derhalve hoeft de gemeenteraad geen exploitatieplan vast te stellen of het verhaal van kosten van de grondexploitatie 'anderszins te verzekeren'. Hiermee is sprake is van een financieel uitvoerbaar plan.

5.2.1 Conclusie

De economische financiële uitvoerbaarheid van het plan vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.


5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan Sortestraat 4a-6 heeft met ingang van 8 juli 2016 tot en met 18 augustus 2016 ter inzage gelegen. Kennisgeving hiervan heeft plaatsgevonden op donderdag 7 juli 2016 in de Staatscourant, op de gemeentelijke website en in het plaatselijk weekblad Brabants Centrum. Het ontwerp bestemmingsplan was digitaal te raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl. Een papieren exemplaar van het ontwerpplan lag ter inzage in het gemeentehuis en in de openbare bibliotheek in Boxtel.


Gedurende deze termijn van zes weken stond de mogelijkheid open voor het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad. Binnen de termijn is een zienswijze ingediend door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. Deze zienswijze is ontvankelijk.

Het plan voor landschappelijke inpassing is in het kader van het vooroverleg ten aanzien van het voorontwerpplan bij het plan gevoegd. Abusievelijk is het plan niet opgenomen bij het ontwerpbestemmingsplan. Het inpassingsplan wordt alsnog als bijlage opgenomen en in de regels wordt een voorwaardelijke bepaling opgenomen om de aanleg en duurzame instandhouding van de landschappelijke inpassing te borgen.

Het bestemmingsplan is op dit punt daarom gewijzigd vastgesteld.

De nota van zienswijzen is bij dit plan gevoegd, in Bijlage 1.