Inhoud

Hoofdstuk 1      Inleidende regels  2

Artikel 1      Begrippen  2

Artikel 2      Wijze van meten  8

Hoofdstuk 2      Bestemmingsregels  9

Artikel 3      Agrarisch  9

Artikel 4      Bedrijf 10

Artikel 5      Bedrijf – Nutsvoorziening  14

Artikel 6      Detailhandel 15

Artikel 7      Gemengd  18

Artikel 8      Groen  23

Artikel 9      Horeca  24

Artikel 10    Kantoor 27

Artikel 11    Maatschappelijk  30

Artikel 12    Recreatie  33

Artikel 13    Sport 34

Artikel 14    Tuin  35

Artikel 15    Verkeer – Verblijfsgebied  36

Artikel 16    Wonen  38

Artikel 17    Waarde – Archeologie 3   44

Artikel 18    Waarde – Archeologie 4   46

Artikel 19    Waarde – Archeologie 5   48

Hoofdstuk 3      Algemene regels  51

Artikel 20    Anti-dubbeltelregel 51

Artikel 21    Algemene bouwregels  51

Artikel 22    Algemene gebruiksregels  51

Artikel 23    Algemene aanduidingsregels  52

Artikel 24    Algemene afwijkingsregels  52

Artikel 25    Overige regels  53

Hoofdstuk 4      Overgangs- en slotregels  55

Artikel 26    Overgangrecht 55

Artikel 27    Slotregel 56


 

 

Bijlage:               Staat van bedrijfsactiviteiten

 

Hoofdstuk 1            Inleidende regels

Artikel 1                   Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het bestemmingsplan ‘Someren-Eind’ van de gemeente Someren.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0847.BP02011010-VS01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

 

aanbouw:

een aan een hoofdgebouw aanwezig bouwwerk dat architectonisch ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

aaneengebouwd:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden in de perceelsgrens zijn gebouwd, met dien verstande dat de eindwoning slechts aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens hoeft te worden gebouwd.

 

aan-huis-verbonden beroep:

het uitoefenen van een beroep, het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerp-technisch of hiermee gelijk te stellen gebied of het uitoefenen van publiekverzorgend ambacht in de vorm van kappers, schoonheidssalons e.d., met dien verstande dat woonfunctie hoofdfunctie blijft.

 

achtergevellijn:

de lijn waarin de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

 

 

 

afhankelijke woonruimte:

een gebouw bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

 
agrarisch grondgebruik:

een gebruik dat is gericht op het voortbrengen van agrarische producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren.

 

arbeidsmigrant:

persoon die vanuit een ander land naar Nederland komt met als doel arbeid en inkomen te verwerven.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

bedrijf:

inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel en/of nijverheid of soortgelijke activiteiten.

 

bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

 

bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw, dan wel op of bij een terrein, kennelijk slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming.

 
beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden.

 

beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlak:

het totale vloeroppervlak van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein dat wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

 

bestaande bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.

 

bestaand gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijgebouw:

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand, gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond, doch met uitzondering van kelders en de onder de kap aanwezige zolder.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun vindt in of op de grond.

 

 

buitenwerks gevelvlak:

het gedeelte van de (denkbeeldige) gevelvlakken of de projectie van het dakvlak van een gebouw dat zich aan de buitenzijde van het gebouw bevindt.

 

detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 
dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé.

 

functie:

doeleinde ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden, of aangewezen delen daarvan is toegestaan.

 

gebouw:

elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

geschakelde bebouwing:

bebouwing bestaande uit een hoofdgebouw dat door een aangebouwd bijgebouw verbonden is met een hoofdgebouw op het aangrenzende perceel en waarvan het hoofdgebouw met één zijgevel in de zijdelingse perceelsgrens of in de bebouwingslijn is gebouwd.

 

gestapeld(e bebouwing):

bebouwing bestaande uit zich in één hoofdgebouw boven en naast elkaar bevindende zelfstandige woningen en/of bijzondere woonruimten.

 

halfvrijstaande bebouwing:

bebouwing bestaande uit maximaal twee direct aaneengebouwde hoofdgebouwen en waarbij de andere zijde van het hoofdgebouw niet in de zijdelingse perceelsgrens is gebouwd.

 

huishouden:

één persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven.

 

hoofdfunctie:

een functie waarvoor het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

 

 

hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

horeca:

a      horeca I

een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van nachtverblijf en/of van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken;

b      horeca II

     elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling, toegankelijke lokaliteit, die geheel of nagenoeg geheel is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen, zoals discotheken en dancings, waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt;

     inrichtingen waarin een kans- of behendigheidsspel wordt uitgeoefend;

     seksinrichtingen.

 

kantoor:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

 
kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden.

 

maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, (para)medische, sociale, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede ondergeschikte horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen.

 

mantelzorg:

het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak.

 
overkapping:

een overdekte open ruimte waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen, dan wel door vrijstaande ondersteuningen en welke niet wordt aangemerkt als een gebouw.

 

peil:

a      voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse;

b      overige gebouwen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

publiekverzorgend ambacht:

een ambachtelijk bedrijf dat zijn goederen en diensten rechtstreeks levert aan de consument, zoals een goudsmid, schoenmaker, kapper, schoonheidssalons, videotheek e.d. met dien verstande dat de detailhandelsfunctie ondergeschikt dient te zijn.

 

twee-aaneen:

twee met de hoofdgebouwen aaneengebouwde woningen.

 
voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan.

 

voorgevelrooilijn:

a      de grens van het bouwvlak, die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd, tot aan de perceelsgrenzen;

b      de naar de zijdelingse perceelgrens gerichte grens van het bouwvlak, die ook naar de weg of het openbare groen is gekeerd, tot aan de achterste perceelsgrens.

 

vrijstaand:

bebouwing waarbij de hoofdgebouwen aan beide zijden niet zijn gebouwd in de zijdelingse perceelsgrens.

 

woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

 

zalencentrum:

complex met ruimten en zalen voor het houden van vergaderingen, lezingen, feesten, partijen, e.d., al dan niet in combinatie met het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken.


Artikel 2                   Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:

 

de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk.

 

het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

 

het bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming.

 

de breedte, diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de hart van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2            Bestemmingsregels

Artikel 3                   Agrarisch

3.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      agrarisch grondgebruik;

b      het hobbymatig houden van vee;

c       water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

3.2             Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.


Artikel 4                   Bedrijf

4.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten;

b      bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorie 3.1 van de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’;

c       ondergeschikte kantoren behorende bij de bedrijfsactiviteit;

d      productiegebonden detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’;

e      een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’;

f        bedrijfswoningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

g       parkeervoorzieningen;

h      groenvoorzieningen;

i        opslag;

j        water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2             Bouwregels

 

4.2.1         Algemeen

a      Indien een aanduiding is opgenomen dan mag de oppervlakte van een bouwperceel niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum oppervlakte (m²)’ is aangegeven.

b      Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Indien de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is opgenomen, geldt voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven.

 

4.2.2        Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.

 


4.2.3        Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, en waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      Per aanduiding is niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding ‘twee-aaneen’ twee aaneengebouwde bedrijfswoningen zijn toegestaan.

b      Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

c       De voorgevel van een bedrijfswoning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De breedte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder h, en behoudens de uitzondering als omschreven e.

e      Een vrijstaande bedrijfswoning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder d geregelde maximum breedte van 10 m wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijden met 0,5 m wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder h.

f        De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

g       De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

h      De afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

i        Bedrijfswoningen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 40° en maximaal 60°.

 

4.2.4        Uitbouwen voor de bedrijfswoning

In afwijking van het bepaalde in 4.2.2 onder a en 4.2.3 onder b mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van de bedrijfswoning worden gerealiseerd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

b      De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.

c       De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

d      De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

4.2.5        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen, vlaggenmasten en reclameaanduidingen.

 

b      De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen.

c       De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.

d      De bouwhoogte van vlaggenmasten en reclameaanduidingen mag niet meer bedragen dan 6 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.

f        In afwijking van het bepaalde onder a en d gelden ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen met lpg’ voor het bouwen van een overkapping de volgende bepalingen:

1      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 m.

2      De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 110 m².

 

4.3             Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 4.2.5 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor de voorgevellijn, mits:

1      dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;

2      dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.

 

4.4             Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt ten minste verstaan het gebruik:

a      van de grond:

1      als standplaats voor onderkomens;

2      als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen of producten voor zover dit niet rechtstreeks op de bestemming gericht is;

3      voor de uitoefening van enige tak van handel, detailhandel en/of bedrijf, met uitzondering van bedrijvigheid, zoals nader bepaald in de bestemmingsom-schrijving;

b      van de opstallen:

1      voor de uitoefening van detailhandel, met uitzondering van detailhandel in motorvoertuigen en detailhandel in ter plaatse vervaardigde producten als ondergeschikte nevenactiviteit;

2      voor de uitoefening van enige tak van handel en/of bedrijf, met uitzondering van bedrijvigheid, zoals nader bepaald in de bestemmingsomschrijving.

 


4.5             Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.1 sub a ten behoeve van bedrijven welke niet voorkomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande, dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten milieucategorieën 1, 2 en 3.1.

 


Artikel 5                   Bedrijf – Nutsvoorziening

5.1             Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van nutsvoorzieningen.

b      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

5.2             Bouwregels

 

5.2.1        Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)'.

 

5.2.2        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen met bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen, vlaggenmasten en reclameaanduidingen.

b      De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen.

c       De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.

d      De bouwhoogte van vlaggenmasten en reclameaanduidingen mag niet meer bedragen dan 6 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.

f        Overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn.

 


Artikel 6                   Detailhandel

6.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      detailhandel;

b      een bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c       parkeervoorzieningen;

d      groenvoorzieningen;

e      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

6.2             Bouwregels

 

6.2.1        Algemeen

Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Indien de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is opgenomen, geldt voor het bouwen van gebouwen dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven.

 

6.2.2        Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak voor de voorgevel van het gebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1      De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

2      De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.

3      De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw.

4      De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

c       De voorgevel van een gebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 


6.2.3        Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, en waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      Per aanduiding is niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan.

b      Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

c       De voorgevel van een bedrijfswoning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De breedte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder h, en behoudens de uitzondering als omschreven e.

e      Een vrijstaande bedrijfswoning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder d geregelde maximum breedte van 10 m wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijde met 0,5 m wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder h.

f        De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

g       De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

h      De afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

i        Bedrijfswoningen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 40° en maximaal 60°.

 

6.2.4        Uitbouwen voor de bedrijfswoning

In afwijking van het bepaalde in 6.2.2 onder a en 6.2.3 onder b mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

b      De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.

c       De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

d      De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

6.2.5        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen met bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen, vlaggenmasten en reclameaanduidingen.

b      De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen.

c       De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.

d      De bouwhoogte van vlaggenmasten en reclameaanduidingen mag niet meer bedragen dan 6 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

6.3             Nadere eisen

a      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:

1      indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2      ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

6.4             Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 6.2.5 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor de voorgevellijn, mits:

1      dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;

2      dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.

 


Artikel 7                   Gemengd

7.1             Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      detailhandel, uitsluitend op de begane grond, met uitzondering van supermarkten;

b      horeca categorie I, uitsluitend op de begane grond en op de verdieping indien ook de begane grond als zodanig in gebruik is;

c       dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;

d      kantoren;

e      publiekverzorgend ambacht en dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;

f        maatschappelijke voorzieningen;

g       wonen;

h      parkeervoorzieningen;

i        groenvoorzieningen;

j        water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

7.2             Bouwregels

 

7.2.1        Algemeen

a      Het toevoegen van woningen is niet toegestaan.

b      Voor het bouwen van hoofdgebouwen, niet zijnde woningen, en bijbehorende aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan 70%.

c       Voor het bouwen van woningen en bijbehorende aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan:

1      bij vrijstaande woningen: 50%;

2      bij twee-aaneen gebouwde woningen: 60%;

3      bij aaneengebouwde woningen: 70%.

 

7.2.2        Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1      De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

2      De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.

3      De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

4      De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

c       De voorgevel van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

7.2.3        Aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij hoofdgebouwen, geen woningen zijnde

Binnen de bestemming 'Gemengd' mogen aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd bij hoofdgebouwen, geen woningen zijnde, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd.

b      Aanbouwen en bijgebouwen mogen worden gebouwd achter en naast het hoofdgebouw tot een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1      Het bebouwingspercentage zoals aangegeven in 7.2.1 mag niet worden overschreden.

2      De aangebouwde bijgebouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.

3      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

4      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

5      Indien de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en/of achterperceelsgrens meer dan 5 m bedraagt, mag de goothoogte niet meer dan 4 m en de bouwhoogte niet meer dan 6 m bedragen in één bouwlaag.

c       Overkappingen mogen worden gebouwd achter en naast het hoofdgebouw tot een afstand van ten minste 1 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1      Het bebouwingspercentage zoals aangegeven in 7.2.1 mag niet worden overschreden.

2      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

7.2.4        Aanbouwen en bijgebouwen bij woningen

Bij woningen mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd.

b      Aanbouwen aan de achtergevel van een vrijstaande woning worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:

1      De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.

2      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

4      De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.

c       Aanbouwen aan de achtergevel van een twee-aaneen gebouwde woning en een aaneengebouwde woning mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

1      De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.

2      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

4      De gezamenlijke diepte van het hoofdgebouw en de aanbouw mag niet meer bedragen dan 16 m.

5      De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.

d      Bijgebouwen mogen worden gebouwd achter en naast het hoofdgebouw tot een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw met inachtneming van de volgende bepalingen:

1      Het gezamenlijk grondoppervlak van bijgebouwen bij woningen mag op bouwpercelen:

     kleiner dan 500 m² niet meer bedragen dan 50 m²;

     van 500 m² tot en met 1.000 m² niet meer bedragen dan 60 m²;

     groter dan 1.000 m² niet meer bedragen dan 75 m².

2      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

7.2.5        Overkappingen bij woningen

Overkappingen mogen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden.

b      De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m².

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

d      Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief aanbouwen) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 m en een bouwhoogte van maximaal 3 m.

 

7.2.6        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen met bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen, vlaggenmasten en reclameaanduidingen.

b      De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen.

c       De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.

d      De bouwhoogte van vlaggenmasten en reclameaanduidingen mag niet meer bedragen dan 6 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

7.3             Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 7.2.5 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor de voorgevellijn, mits:

1      dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;

2      dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.

 

7.4             Specifieke gebruiksregels

a      Binnen de bestemming ‘Gemengd’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

1      De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of een aangebouwd bijgebouw.

2      De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m².

3      Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken.

4      Detailhandel is niet toegestaan.

5      De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

b      Binnen de bestemming 'Gemengd' mogen woningen ook worden bewoond door maximaal 4 arbeidsmigranten.

 

7.5             Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a      het maximum aantal arbeidsmigranten dat in een woning woont, zoals bepaald in 7.4 onder b, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1      Het maximum aantal huisvestingsplaatsen in een woning mag niet meer bedragen dan 10.

2      Het woonoppervlak per huisvestingsplaats mag niet minder bedragen dan 12 m².

3      Het slaapvertrek per huisvestingsplaats mag niet minder bedragen dan 6 m².

4      Aan gezamenlijke voorzieningen dient minimaal aanwezig te zijn:

-        een volwaardige keuken per 8 huisvestingsplaatsen;

-        een douche-/badruimte per 4 huisvestingsplaatsen;

-        een toiletruimte per 4 huisvestingsplaatsen;

met dien verstande dat naar boven dient te worden afgerond.

5      Op eigen terrein dient minimaal 1 parkeerplaats per 3 huisvestingsplaatsen aanwezig te zijn, met dien verstande dat naar boven dient te worden afgerond.


Artikel 8                   Groen

8.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      groenvoorzieningen;

b      bermen en beplantingen;

c       speelvoorzieningen;

d      water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

e      voorzieningen voor langzaam verkeer;

f        parkeervoorzieningen;

g       nutsvoorzieningen;

h      voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen;

i        inritten;

j        ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer uitgesloten – inrit en parkeerplaats’ zijn inritten en parkeervoorzieningen niet toegestaan.

 

8.2             Bouwregels

De tot ‘Groen’ bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De inhoud van gebouwen, met uitzondering van het onder b bepaalde, mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

b      De oppervlakte van een fietsenstalling, (muziek)kiosk of een vergelijkbaar gebouw ten dienste van het gebruik van het onbebouwd gebied mag een grotere inhoud hebben dan onder a is bepaald, maar de oppervlakte mag niet meer dan 75 m² bedragen.

c       De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

8.3             Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het gebruik van reststroken, grenzend aan de bestemming ‘Wonen’, als tuin/erf bij een woning, door de bestemming ‘Groen’ te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ zonder bouwvlak en met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a      De wijziging dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.

b      De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.


Artikel 9                   Horeca

9.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      horeca categorie I;

b      een zalencentrum ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van horeca - zalencentrum’;

c       een bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

d      parkeervoorzieningen;

e      groenvoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

9.2             Bouwregels

 

9.2.1        Algemeen

Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Indien de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is opgenomen, geldt voor het bouwen van gebouwen dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven.

 

9.2.2        Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van het gebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1      De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

2      De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.

3      De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw.

4      De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

c       De voorgevel van een gebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.


9.2.3        Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, en waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      Per aanduiding is niet meer dan één bedrijfswoning toegestaan.

b      Bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

c       De voorgevel van een bedrijfswoning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De breedte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder h, en behoudens de uitzondering als omschreven e.

e      Een vrijstaande bedrijfswoning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder d geregelde maximum breedte van 10 m wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijde met 0,5 m wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder h.

f        De goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

g       De bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

h      De afstand van de bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

i        Bedrijfswoningen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 40° en maximaal 60°.

 

9.2.4        Uitbouwen voor de bedrijfswoning

In afwijking van het bepaalde in 92.3 onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

b      De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.

c       De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

d      De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

9.2.5        Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen met bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen, vlaggenmasten en reclameaanduidingen.

b      De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen.

c       De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.

d      De bouwhoogte van vlaggenmasten en reclameaanduidingen mag niet meer bedragen dan 6 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

9.3             Nadere eisen

a      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:

1      indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2      ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

9.4             Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in:

a      lid 9.2.5 onder b voor het toestaan van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal 2 m voor de voorgevellijn, mits:

1      dit past binnen het straat- en bebouwingsbeeld van de omgeving;

2      dit mogelijk is uit oogpunt van een veilige verkeerssituatie.

 

 


Artikel 10               Kantoor

10.1        Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      kantoren;

b      een bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;

c       wonen, ter plaatse van de aanduiding 'wonen’;

d      parkeervoorzieningen;

e      groenvoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

10.2        Bouwregels

 

10.2.1    Algemeen

Het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

 

10.2.2    Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van het gebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1      De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

2      De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.

3      De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het gebouw.

4      De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

c       De voorgevel van een gebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

10.2.3    (Bedrijfs)woningen

(Bedrijfs)woningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduidingen ‘bedrijfswoning’ en ‘wonen’, en waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      Per aanduiding is niet meer dan één (bedrijfs)woning toegestaan.

b      (Bedrijfs)woningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

c       De voorgevel van een (bedrijfs)woning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De breedte van de (bedrijfs)woning mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder h, en behoudens de uitzondering als omschreven e.

e      Een vrijstaande (bedrijfs)woning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder d geregelde maximum breedte van 10 m wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijde met 0,5 m wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder h.

f        De goothoogte van de (bedrijfs)woning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

g       De bouwhoogte van de (bedrijfs)woning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

h      De afstand van de (bedrijfs)woning tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

i        (Bedrijfs)woningen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 40° en maximaal 60°.

 

10.2.4    Uitbouwen voor de (bedrijfs)woning

In afwijking van het bepaalde in 10.2.3 onder b mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van de bedrijfswoning worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

b      De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.

c       De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

d      De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

10.2.5    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a      Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen uitsluitend binnen met bouwvlak worden gebouwd, met uitzondering van terreinafscheidingen, vlaggenmasten en reclameaanduidingen.

b      De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte achter de voorgevellijn niet meer dan 2 m mag bedragen.

c       De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.

d      De bouwhoogte van vlaggenmasten en reclameaanduidingen mag niet meer bedragen dan 6 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

10.3        Nadere eisen

a      Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:

1      indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2      ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 


Artikel 11               Maatschappelijk

11.1        Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      maatschappelijke voorzieningen;

b      een begraafplaats ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';

c       een dienstwoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

d      parkeervoorzieningen;

e      groenvoorzieningen;

f        water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g       ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' tevens voor behoud en bescherming van een gemeentelijk monument.

 

11.2        Bouwregels

 

11.2.1    Algemeen

Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. Indien de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is opgenomen, geldt voor het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer mag bedragen dan ter plaatse van de aanduiding is aangegeven.

 

11.2.2    Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

1      De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

2      De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.

3      De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

4      De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

c       De voorgevel van een gebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De goothoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

e      De bouwhoogte van het gebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

 

11.2.3    Dienstwoningen

Dienstwoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduidingen ‘bedrijfswoning’, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      Per aanduiding is niet meer dan één dienstwoning toegestaan.

b      (Dienst)woningen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

c       De voorgevel van een dienstwoning moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

d      De breedte van de dienstwoning mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder h, en behoudens de uitzondering als omschreven e.

e      Een vrijstaande dienstwoning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder d geregelde maximum breedte van 10 m wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijde met 0,5 m wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder h.

f        De goothoogte van de dienstwoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

g       De bouwhoogte van de dienstwoning mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

h      De afstand van de dienstwoning tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 3 m;

i        Dienstwoningen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 40° en maximaal 60°.

 

11.2.4    Uitbouwen voor de dienstwoning

In afwijking van het bepaalde in 10.2.3 onder b mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels buiten het bouwvlak aan de voorgevel van de dienstwoning worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

b      De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.

c       De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

d      De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de voorste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

11.2.5    Begraafplaats

In afwijking van het bepaalde in 11.2.2 onder a mag ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats' een gebouw ten dienste van de begraafplaats worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

b      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m.

c       De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 150 m2.

 

11.2.6    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen.

b      De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.

c       De bouwhoogte van vlaggenmasten en reclameaanduidingen mag niet meer bedragen dan 6 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

11.3        Nadere eisen

a      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:

1      indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2      indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de monumentale waarden van gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument';

3      ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 


Artikel 12               Recreatie

12.1        Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      dagrecreatieve voorzieningen, zoals een dierenweide en een speeltuin;

b      parkeervoorzieningen;

c       groenvoorzieningen;

d      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

12.2        Bouwregels

 

12.2.1    Algemeen

Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

 

12.2.2    Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.

 

12.2.3    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 2 m.

b      De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.

c       De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.


Artikel 13               Sport

13.1        Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      sportvoorzieningen;

b      parkeervoorzieningen;

c       groenvoorzieningen;

d      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

13.2        Bouwregels

 

13.2.1    Algemeen

Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.

 

13.2.2    Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:

a      Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

b      De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.

 

13.2.3    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van terreinafscheidingen, voor zover deze als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, kunnen worden aangemerkt, mag niet meer bedragen dan 2 m.

b      De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.

c       De bouwhoogte van ballenvangers mag niet meer bedragen dan 6 m.

d      De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 15 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.


Artikel 14               Tuin

14.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      tuinen;

b      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

14.2        Bouwregels

 

14.2.1     Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

14.2.2     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

b      De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.

c       De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

e      Overkappingen zijn niet toegestaan.

 


Artikel 15               Verkeer – Verblijfsgebied

15.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      buurtontsluitingen;

b      woonstraten;

c       parkeervoorzieningen;

d      garageboxen ter plaatse van de aanduiding ‘garage’;

e      een evenemententerrein ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’;

f        standplaatsen voor ambulante voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd – standplaatsen’;

 

alsmede voor:

g       voorzieningen voor riolering en bijbehorende randvoorzieningen;

h      nutsvoorzieningen;

i        groenvoorzieningen;

j        speelvoorzieningen;

k      waterlopen, infiltratievoorzieningen en nutsvoorzieningen.

 

15.2        Bouwregels

 

15.2.1     Algemeen

De tot ‘Verkeer - Verblijfsgebied’ bestemde grond mag uitsluitend worden bebouwd met bouwwerken ten dienste van de constructie en verkeerstechnische uitrusting van wegen, de inrichting van het onbebouwde gebied en nutsgebouwtjes, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De inhoud van gebouwen, met uitzondering van het onder b bepaalde, mag niet meer dan 50 m³ bedragen.

b      De oppervlakte van een fietsenstalling, (muziek)kiosk of een vergelijkbaar gebouw ten dienste van het gebruik van het onbebouwd gebied mag een grotere inhoud hebben dan onder a is bepaald, maar de oppervlakte mag niet meer dan 75 m² bedragen.

c       De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen.

 

15.2.2     Garageboxen

Ter plaatse van de aanduiding 'garage' mogen garageboxen gebouwd worden, met inachtneming van de volgende bepalingen:

a         De gronden ter plaatse van de aanduiding 'garage' mogen volledig worden bebouwd.

b         De oppervlakte per garagebox mag niet meer bedragen dan 20 m².

c         De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

 

 

15.3        Specifieke gebruiksregels

 

15.3.1     Evenemententerrein

Ter plaatse van de aanduiding ‘evenemententerrein’ zijn maximaal 5 evenementen per jaar toegestaan. De duur van een evenement mag maximaal zeven dagen bedragen, inclusief op- en afbouwwerkzaamheden. Verder dient voldaan te worden aan de voorwaarden in de benodigde apv-vergunning.

 

15.3.2     Standplaatsen

Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van gemengd – standplaatsen’ zijn standplaatsen voor ambulante dienstverlenende en bedrijfsmatige activiteiten, detailhandel en maatschappelijke voorzieningen toegestaan, met dien verstande dat niet meer dan 2 ambulante voorzieningen per dag zijn toegestaan en voldaan moet worden aan de voorwaarden in de benodigde apv-vergunning.

 

15.4        Wijzigingsbevoegdheid

 

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het gebruik van reststroken, grenzend aan de bestemming ‘Wonen’, als tuin/erf bij een woning, door de bestemming ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ zonder bouwvlak en met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a      De wijziging dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.

b      De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.


Artikel 16               Wonen

16.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      woondoeleinden;

b      woondoeleinden in woonwagens ter plaatse van de aanduiding ‘woonwagenstandplaats’;

c       aan-huis-verbonden beroepen als ondergeschikte functie bij woondoeleinden;

d      detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';

e      bedrijfsmatige activiteiten, uitsluitend voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij dit plan gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’;

f        een kantoor ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';

g       ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' tevens voor behoud en bescherming van een gemeentelijk monument;

h      water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

16.2        Bouwregels

 

16.2.1    Algemeen

a      Voor het bouwen van woningen/woonwagens en bijbehorende aanbouwen, bijgebouwen en overkappingen, geldt dat het bebouwingspercentage van het bouwperceel/de standplaats niet meer mag bedragen dan:

1      vrijstaande woningen:

-     voor een bouwperceel met een oppervlakte tot en met 500 m² 50%;

-     voor een bouwperceel met een oppervlakte groter dan 500 m² 250 m² vermeerderd met 10% van de oppervlakte van de gronden meer dan 500 m²;

2      twee-aaneen gebouwde woningen: 60%;

3      aaneengebouwde woningen: 70%;

4      woonwagens: 60% per standplaats.

 

16.2.2    Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Ter plaatse van de aanduiding:

1      ‘vrijstaand’;

2      'twee-aaneen’;

3      'aaneengebouwd’;

4      'gestapeld';

dient het aangegeven bebouwingstype te worden aangehouden.

b      Hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak.

c       Het toevoegen van woningen is niet toegestaan, met uitzondering van aanvullende nieuwbouw ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’, waarbij geldt dat het aantal toe te voegen woningen niet meer mag bedragen dan ter plaatse van deze aanduiding is aangegeven.

d      De voorgevel van een hoofdgebouw moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn, dan wel op een afstand van niet meer dan 3 m daar achter.

e      De breedte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10 m, met inachtneming van het bepaald onder i, en behoudens de uitzondering als omschreven f.

f        Een vrijstaande woning mag breder worden dan 10 m, mits voor iedere meter dat de onder e geregelde maximum breedte van 10 m wordt overschreden, de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens aan beide zijde met 0,5 m wordt vergroot ten opzichte van het bepaalde onder i.

g       De goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

h      De bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’.

i        De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrenzen mag ter plaatse van de aanduiding:

1      ‘vrijstaand’ aan beide zijden niet minder bedragen dan 3 m;

2      ‘twee-aaneen’ aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m;

3      ‘aaneengebouwd’ bij eindwoningen aan één zijde niet minder bedragen dan 3 m.

j        Hoofdgebouwen dienen te worden voorzien van een hellend dak met een dakhelling van minimaal 40° en maximaal 60°.

 

16.2.3    Aanbouwen en bijgebouwen

Binnen de bestemming ‘Wonen’ mogen aanbouwen en bijgebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

a      Aanbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd.

b      Aanbouwen aan de achtergevel van een vrijstaande woning worden gebouwd met in achtneming van de volgende bepalingen:

1      De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.

2      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

4      De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.

c       Aanbouwen aan de achtergevel van een twee-aaneen gebouwde woning en een aaneengebouwde woning mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

1      De aanbouwen mogen uitsluitend in één bouwlaag worden gebouwd.

2      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

4      De gezamenlijke diepte van het hoofdgebouw en de aanbouw mag niet meer bedragen dan 16 m.

5      De afstand van een aanbouw tot de achterste perceelsgrens mag niet minder dan 5 m bedragen.

d      Bijgebouwen bij woningen mogen worden gebouwd achter de achtergevellijn en naast het hoofdgebouw op een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw met inachtneming van de volgende bepalingen:

1      Het gezamenlijk oppervlak van bijgebouwen op bouwpercelen:

-        kleiner dan 500 m² mag niet meer bedragen dan 50 m²;

-        van 500 m² tot en met 1.000 m² mag niet meer bedragen dan 60 m²;

-        groter dan 1.000 m² mag niet meer bedragen dan 75 m²;

-        ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’ mag niet meer bedragen dan 150 m²;

-        ter plaatse van de aanduiding ‘kantoor’ mag niet meer bedragen dan 150 m²;

-        mag ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf’ worden vermeerderd met maximaal het oppervlak dat is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwd oppervlak (m2)’.

2      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

3      De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

4      Bij vrijstaande woningen mogen slechts aan één zijde naast het hoofdgebouw bijgebouwen worden gebouwd. Indien aan één zijde van het hoofdgebouw al een overkapping aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een bijgebouw naast de woning worden gerealiseerd.

5      Het bebouwingspercentage zoals bedoeld in 16.2.1 mag niet worden overschreden.

e      In afwijking van het bepaalde onder d mogen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – afwijkende bijgebouwenregeling’ bijgebouwen ook voor de voorgevellijn worden gebouwd, waarbij het aanduidingsgebied volledig mag worden bebouwd, maar wel dient te worden meegerekend in de maximum oppervlakte aan bijgebouwen zoals geregeld sub d onder 1.

f        Bijgebouwen bij functies zoals genoemd in lid 16.1 onder c, d en e mogen worden gebouwd achter en naast het hoofdgebouw tot een afstand van ten minste 3,5 m uit de voorgevel van het hoofdgebouw met dien verstande dat het gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan 150 m².

g       In afwijking van het bepaalde onder a mogen ondergeschikte uitbouwen en luifels voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd, welke aan de volgende kenmerken voldoen:

1      De bouwgrens wordt met niet meer dan 1 m naar de wegzijde overschreden.

2      De breedte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan 40% van de gevel waarin de uitbouw en/of luifel wordt gebouwd, met een maximumbreedte van 2,5 m.

3      De bouwhoogte van een uitbouw en/of luifel mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

4      De afstand van de uitbouw en/of luifel tot de straat mag niet minder bedragen dan 2 m.

 

16.2.4    Woonwagenstandplaatsen

Voor het bouwen van bouwwerken ter plaatse van de aanduiding ‘woonwagenstanplaats’ gelden de volgende bepalingen:

a      Het aantal woonwagenstandplaatsen mag niet meer bedragen dan 6.

b      De oppervlakte aan bijgebouwen mag per standplaats niet meer bedragen dan 50 m2.

c       De goothoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.

d      De bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

16.2.5    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a      De bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m.

b      De bouwhoogte van constructies voor het leiden van bomen mag niet meer bedragen dan 5 m.

c       De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 2 m.

d      De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag niet meer bedragen dan 1 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ niet meer mag bedragen dan 2 m.

e      De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

f        Overkappingen zijn niet toegestaan voor de voorgevellijn.

 

16.2.6    Overkappingen

Overkappingen mogen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

a      De lijn evenwijdig aan en op een afstand van 1 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw mag in de richting van de weg niet worden overschreden.

b      De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 20 m².

c       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

d      Overkappingen aan de achtergevel van het hoofdgebouw (terrasoverkapping) dienen gerealiseerd te worden binnen de toegestane bouwdiepte van het woningtype (inclusief aanbouwen) en met inachtneming van het geldende bebouwingspercentage, de minimale afstand tot de achterste perceelsgrens van 6 m en een bouwhoogte van maximaal 3 m.

e      Bij vrijstaande woningen mag slechts aan één zijde, naast het hoofdgebouw, een overkapping worden gebouwd. Indien aan één zijde al een bijgebouw aanwezig is, mag uitsluitend aan deze zijde een overkapping naast de woning worden gerealiseerd.

 


16.3        Nadere eisen

a      Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering, de afmetingen, de vormgeving en de dakvorm van hoofdgebouwen, aanbouwen en bijgebouwen en van bouwwerken, geen gebouw zijnde, alsmede aan de situering van in- en uitritten en het parkeren op het bouwperceel.

b      De onder a genoemde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met inachtneming van de bouwregels:

1      indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit en/of het stedenbouwkundig beeld, dan wel indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige en/of architectonische inpassing in de bestaande bebouwing;

2      indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de monumentale waarden van gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument';

3      ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

16.4        Afwijking van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a      het bepaalde in lid 16.2.2 onder d om een situering van hoofdgebouwen op een grotere afstand achter de voorgevelrooilijn toe te staan, mits de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.

b      de maximale bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn zoals bepaald in lid 16.2.5 onder d om achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw, buiten de aanduiding ‘bijgebouwen’, een bouwhoogte van maximaal 2 m toe te staan in een naar de weg gekeerde zijdelingse perceelgrens in het geval van hoeksituaties.

 

16.5        Specifieke gebruiksregels

a      Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

1      De activiteit mag uitsluitend plaatsvinden in het hoofdgebouw (inclusief aanbouwen) of een aangebouwd bijgebouw.

2      De omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 40% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw (exclusief aanbouwen), tot een maximum van 60 m².

3      Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoeften veroorzaken.

4      Detailhandel is niet toegestaan.

5      De activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner.

 

 

16.6        Wijzigingsbevoegdheid

 

16.6.1    Wro-zone - wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het oprichten van een woning door middel van het toevoegen van een bouwvlak en de aanduiding ‘bijgebouwen’ en met inachtneming van de volgende voorwaarden:

c       Ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 1’ is één vrijstaande woning toegestaan;

d      De diepte van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan 15 m voor vrijstaande woningen;

e      De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m voor vrijstaande woningen;

f        De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 11 m voor vrijstaande woningen;

g       Er wordt rekening gehouden met de stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden.

h      De ontwikkeling dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.

i        Er dient te worden aangetoond dat geen archeologische belemmeringen aanwezig zijn, dan wel dat bescherming van de aanwezige archeologische waarden voldoende is gewaarborgd.

 

16.6.2    Aanduiding ‘detailhandel’

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, het bestemmingsplan te wijzigen ten behoeve van het vestigen van detailhandelsbedrijven door het toevoegen van de aanduiding ‘detailhandel’ met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a      Detailhandel mag uitsluitend in de bebouwing plaatsvinden.

b      Detailhandel mag uitsluitend op de begane grond plaatsvinden.

c       Het gebruik van bijgebouwen voor detailhandel mag uitsluitend plaatsvinden indien de bijgebouwen direct vanaf de weg zichtbaar en bereikbaar zijn.

d      Wijziging ten behoeve van het vestigen van een supermarkt is niet toegestaan

 

 


Artikel 17               Waarde – Archeologie 3

17.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

a      het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

 

17.2        Bouwregels

a      Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

b      Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

1      De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

2      De verplichting tot het doen van opgravingen.

3      De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

c       Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 

17.3        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

17.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

b      het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

c       het aanleggen van leidingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld.

 

17.3.2    Uitzonderingen

Het in lid 17.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

17.3.3    Toelaatbaarheid

a      De in lid 17.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

b      Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

c       Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

 

17.4                                              Wijzigingsbevoegdheid

a    Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:

1    naar ligging wordt verschoven;

2    naar omvang wordt vergroot of verkleind;

3    wordt verwijderd;

4    van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

b    Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 


Artikel 18               Waarde – Archeologie 4

18.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

a      het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

 

18.2        Bouwregels

a      Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

b      Indien uit het bepaalde in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

1      De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

2      De verplichting tot het doen van opgravingen.

3      De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

c       Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 

18.3        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

18.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

b      het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

c       het aanleggen van leidingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld.

 

18.3.2    Uitzonderingen

Het in lid 18.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

18.3.3    Toelaatbaarheid

a      De in lid 18.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

b      Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

c       Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

 

18.4                                              Wijzigingsbevoegdheid

a    Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:

1    naar ligging wordt verschoven;

2    naar omvang wordt vergroot of verkleind;

3    wordt verwijderd;

4    van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

b    Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

 

 


Artikel 19               Waarde – Archeologie 5

19.1        Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

a      het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

 

19.2        Bouwregels

a      Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

b      Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

1      De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

2      De verplichting tot het doen van opgravingen.

3      De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

c       Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 

19.3        Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

19.3.1    Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a      het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

b      het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

c       het aanleggen van leidingen dieper dan 0,40 m onder het maaiveld.

 

19.3.2    Uitzonderingen

Het in lid 19.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

19.3.3    Toelaatbaarheid

a      De in lid 19.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

b      Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

c       Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

 

19.4                                              Wijzigingsbevoegdheid

a    Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat een bestemmingsvlak:

1    naar ligging wordt verschoven;

2    naar omvang wordt vergroot of verkleind;

3    wordt verwijderd;

4    van bestemming wijzigt door de oppervlaktes en de dieptes, vanaf wanneer de bepalingen van toepassing zijn, aan te passen;

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

b    Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder a worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 


 

Hoofdstuk 3            Algemene regels

Artikel 20               Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 21               Algemene bouwregels

21.1        Ondergronds bouwen

Voor ondergronds bouwen gelden de volgende bepalingen:

a      Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds gebouwd mag worden.

b      Indien ondergronds gebouwd wordt in gronden waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, telt de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing mee bij de maximaal toegestane oppervlakte en het maximum bebouwingspercentage.

 

Artikel 22               Algemene gebruiksregels

22.1        Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

a      Het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;

b      Het gebruik van bijgebouwen bij een woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

 

22.2        Afwijking van de gebruiksregels

a      Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 22.1 onder b en toestaan dat een aangebouwd bijgebouw bij een woning binnen de bestemming 'Wonen' wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

1      een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg;

2      de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 75 m².

b      Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van sub a in, indien de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

 

22.3        Ondergeschikte functie

Indien in de afzonderlijke bestemmingen in hoofdstuk 2 niet specifiek een regeling is opgenomen voor een ondergeschikte functie, dan mag deze ondergeschikte functie maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grondvloer van het hoofdgebouw als zodanig gebruiken tot een maximum vloeroppervlak van 60 m².

 

Artikel 23               Algemene aanduidingsregels

 

23.1        Veiligheidszone - lpg

Op de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - lpg’ is geen nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, toegestaan.

 

Artikel 24               Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in de regels, ten behoeve van:

a      het afwijken van de voorgeschreven minimum- en maximummaten met niet meer dan 10%, mits:

1      daarvoor in deze regels geen bijzondere afwijkingsbevoegdheden zijn opgenomen;

2      dit noodzakelijk is voor de bouwkundige dan wel architectonische inpassing;

b      het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaats en richting van de bouw- en bestemmingsgrenzen indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden dit vergt.

 

De onder a en b geregelde omgevingsvergunningen kunnen worden verleend indien door deze verlening belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.

Er zal sprake zijn van onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang als:

a      de bebouwingstypologie (vrijstaande, twee-aaneen, aaneengebouwd of gestapeld) wordt aangetast;

b      de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast;

c       de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast.

 


Artikel 25               Overige regels

25.1        Bepaling ter algemene bescherming van het plan

Wat betreft het bepaalde in artikel 9 lid 2 Woningwet (uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening) blijven de voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard in dit plangebied buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a      de richtlijnen voor het verlenen van vrijstelling van de stedenbouwkundige bepalingen;

b      bereikbaarheid gebouwen voor wegverkeer;

c       brandblusvoorzieningen;

d      bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;

e      bouwen op de weg;

f        erf- en terreinafscheidingen;

g       bouwen nabij bovengrondse hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;

h      parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

De bouwverordening dient te worden gelezen zoals deze luidt ten tijde van het vaststellen van dit bestemmingsplan.


Hoofdstuk 4              Overgangs- en
slotregels

Artikel 26               Overgangrecht

26.1        Overgangsrecht bouwwerken

a      Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b      Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10 %.

c       Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

26.2        Overgangsrecht gebruik

a      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c       Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.


Artikel 27               Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

 

‘Regels van het bestemmingsplan Someren-Eind’.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, juni 2012                                                                      vastgesteld: 27 juni 2012