Plan: | Herinrichting Uitkijkpunt Huls |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0965.BPuitkijkpunthuls-ON01 |
De gemeente Simpelveld is voornemens om het Hulsveld te gaan herinrichten. Ter plekke wordt vooraleerst voorzien in een uitkijkpunt en een horecagelegenheid met terras en bijbehorende parkeervoorziening. Geïntegreerd in het uitkijkpunt en de horecagelegenheid wordt de sarcofaag van Simpelveld ('askist'). Tevens wordt het in zuidelijke richting aflopende terrein heringericht met een slingerpad en een aantal picknickplekken / zitplekken (bestaande uit houten vlonders).
Het doel hiervan is een in de landelijke omgeving passende herinrichting van het terrein, waar jong en oud, bewoners en passanten kunnen genieten van het uitzicht, spelen en spelenderwijs leren kunnen van natuur en cultuurhistorie.
Onderhavig plangebied is gelegen ter plekke van Hulsveld, de overgang van het hooggelegen gehucht Huls naar het lager gelegen kerkdorp Simpelveld.
Topografische kaart met aanduiding plangebied
Meer specifiek is het plangebied gelegen tussen de wegen Sint Remigiusstraat - Hulsbergweg - Lange Graaf.
Luchtfoto met ligging plangebied
Kadastraal betreft onderhavig plangebied het perceel gemeente Simpelveld - sectie E - nummer 746 (gedeeltelijk).
Kadastrale kaart met aanduiding plangebied
Ter plekke van het plangebied is het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016', vastgesteld door de gemeenteraad van Simpelveld op 16 augustus 2016.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' met aanduiding plangebied
Op grond van het dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Groen'. Tevens zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4', 'Waarde - Archeologie 5', en 'Waarde - Ecologie' van toepassing.
De voor 'Groen' bestemde gronden zijn in z'n algemeenheid bedoeld voor groenvoorzieningen, zoals trapvelden, speelplaatsen, plantsoenen, waterpartijen met de daarbij behorende voet- en fietspaden en andere voorzieningen. Het realiseren van een uitkijkpunt met horecagelegenheid is niet toegestaan op grond van de regels. Er zijn geen binnenplanse afwijkings- en/of wijzigingbevoegdheden voor het college van burgemeester om het planvoornemen alsnog mogelijk te maken.
Er dient buitenplans te worden afgeweken te worden van het bestemmingsplan. Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is gekozen voor het opstellen van een postzegelbestemmingsplan voor de totale herinrichting van het onderhavige plangebied.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting is als volgt opgebouwd:
Ter plekke van het plangebied is in de bestaande situatie sprake van in zuidoostelijke richting sterk aflopen terrein. Het hoogste punt is op circa +NAP 198,5 meter gelegen; het laagste punt circa 20 meter lager op +NAP 178,5 meter.
Uitsnede ANH-viewer met hoogteprofiel plangebied
Op het hoogst gelegen terreindeel is het plangebied ingericht als picknickplaats met een zitbankje en een aantal picknickbanken. Ook is een verrekijker ter plekke geplaatst. Wat lager gelegen is een parkeerterrein met eveneens picknickplaatsen.
Foto's picknickplaats en parkeerterrein
Voor het overige bestaat het plangebied uit grasland met her en der verspreid een aantal bomen.
Foto's overig deel plangebied
Het plangebied is als openbare groenvoorziening bestemd. Het hoger gelegen deel is in gebruik als picknickplaats met parkeervoorziening, en biedt wijds uitzicht over de regio in de richting van Vaals / Aken.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld, waarin de toekomstvisie wordt gegeven van het kabinet met betrekking tot onder andere de ruimtelijke ordening. Deze structuurvisie vervangt (onder andere) de Nota Ruimte. Hiernavolgend wordt ingegaan op deze structuurvisie.
De structuurvisie beschrijft de principes voor de ruimtelijke inrichting in Nederland. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de beoogde ambities tot en met 2040. In de structuurvisie worden de hoofdlijnen van het beleid aangegeven, waarbij de nationale ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een grote rol speelt.
In deze structuurvisie wordt benadrukt dat het van het grootste belang is dat de concurrentiepositie van Nederland verbetert. Hiertoe is het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd, te weten:
Om de regeldruk te verlagen heeft het kabinet besloten dat de ruimtelijke afwegingen zo dicht mogelijk bij de burger plaats moet vinden. Daarom zal er op basis van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte naar gestreefd worden om zoveel mogelijk verantwoordelijkheden bij de gemeenten en provincies onder te brengen. Het Rijk zal zeer terughoudend, en met name achteraf, bij het toezicht betrokken zijn.
Er zijn echter wel enkele ontwikkelingen waarbij het Rijk bij voorbaat al aangeeft dat er een rijksverantwoordelijkheid aan de orde kan zijn. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien een onderwerp nationale baten/lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Voorbeelden hiervan zijn ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports. Maar ook onderwerpen waarover internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed. Daarnaast kunnen ook onderwerpen die provincie- of landgrensoverschrijdend of een hoog afwentelingsrisico kennen een rijksverantwoordelijkheid zijn.
Ontwikkelingen die niet onder het bovenstaande vallen zullen in principe alleen achteraf gecontroleerd worden door het Rijk. Rijkswaterstaat en de ministeries van Defensie en EL&I zullen als direct belanghebbenden wel de plannen vooraf blijven beoordelen.
De structuurvisie streeft een zorgvuldige en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen na. Hiertoe is in de structuurvisie een ladder voor duurzame verstedelijking ontwikkeld. De invulling van deze ladder wordt overgelaten aan de gemeenten en provincies. Zolang de ontwikkeling de rijksbeleidsdoeleinden niet frustreert, is er een grote mate van vrijheid voor de decentrale overheden. In paragraaf 4.1.2 wordt nader ingegaan op deze ladder voor duurzame verstedelijking.
Het Rijk streeft met het opstellen van de structuurvisie een goed werkende woningmarkt in Nederland na. Dit wil zeggen dat er qua omvang, kwaliteit en differentiatie een goede balans dient te zijn. Bovendien dient er ruimte te zijn voor het in stand houden van de bereikbaarheid van Nederland en dient er rekening gehouden te worden met het behoud van de natuur.
Meer specifiek heeft het Rijk in de provincie Limburg enkele belangrijke gebieden aangewezen. Het Rijk kent de Greenport Venlo en Brainport Zuidoost Nederland een belangrijke waarde toe voor de concurrentiepositie van Nederland. Het verstedelijkte gebied rondom Sittard-Geleen en Maastricht is zodoende dan ook aangewezen als een voor de concurrentiepositie essentieel gebied. Met name de bereikbaarheid van deze gebieden verdient derhalve extra aandacht.
Het Barro voorziet in de juridische borging van het nationale ruimtelijke beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Navolgende onderwerpen met nationaal belang zijn opgenomen in het Barro en de eerste aanvulling (Stb. 2012, nr. 388):
De zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid, Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Uitgangspunt voor toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking is dat sprake dient te zijn van een stedelijke ontwikkeling. Conform artikel 1.1.1, eerste lid aanhef onder i, Bro is de definitie van een stedelijke ontwikkeling een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Onderhavige herinrichting wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Met betrekking tot de te realiseren horecagelegenheid in relatie tot de ladder kan het volgende worden aangegeven. Op basis van jurisprudentie (o.a. uitspraak Raad van State d.d. 28 juni 2017, 201608869/1/R3) is te concluderen dat voor het toevoegen van meer dan 500 m2 BVO aan horeca de ladder van toepassing is. Tot 500 m2 BVO wordt niet beschouwd als een stedelijke ontwikkeling. Bij voorliggend planvoornemen wordt ruimschoots minder dan 500 m2 BVO aan horeca mogelijk gemaakt, namelijk circa 300 m².
Voorliggend project wordt gelet op vorenstaande niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in deze bepaling van het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.
In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding. Geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het Rijksbeleid vormt geen belemmeringen voor het planvoornemen.
Provinciale Staten van Limburg hebben op 12 december 2014 het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014 (POL2014) vastgesteld. In het POL2014 is de provincie opgedeeld in zoneringen.
Onderhavig plangebied is gelegen binnen de zoneringen 'Bronsgroene landschapszone' en 'Buitengebied'.
Uitsnede POL2014 kaart 'zoneringen' met aanduiding plangebied
Bronsgroene landschapszone
De 'bronsgroene landschapszone' betreft de beekdalen én gebieden met steilere hellingen met een grote variatie aan functies, die in hoge mate bepalend zijn voor het beeld van het Limburgs landschap. De provinciale beleidsaccenten zijn gericht op de kwaliteit en het functioneren van het regionale watersysteem, de ontwikkeling van de landbouw in balans met de omgeving, het versterken van de kernkwaliteiten landschap en cultuurhistorie en recreatief medegebruik.
Buitengebied
De gronden die gelegen zijn in de zone 'Buitengebied' betreffen alle gronden in het landelijk gebied die niet zijn gelegen in de 'Goudgroene natuurzone', 'Zilvergroene natuurzone' en/of 'Bronsgroene landschapszone'. Het betreffen met name gronden met een agrarisch karakter, waarbij (o.a.) ruimte wordt gegeven voor doorontwikkeling van agrarische bedrijven. De provinciale beleidsaccenten in de zone 'Buitengebied' zijn gericht op ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe (landbouw)bedrijfslocaties, het terugdringen van de milieubelasting vanuit de landbouw en de kwaliteit en het functioneren van de ondergrond.
Naast de indeling in zoneringen is tevens sprake van diverse provinciale beschermingsgebieden, waartoe op grond van de Omgevingsverordening Limburg 2014 specifieke regelgeving geldt.
Uitsnede kaart 'milieubeschermingsgebieden' met aanduiding plangebied
Onderhavig plangebied is blijkens de kaart 'milieubeschermingsgebieden' gelegen in het beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg.
In Nederland zijn in totaal 20 zogenaamde nationale landschappen aangewezen. Dit zijn landschappen met elk een unieke combinatie van cultuurhistorische en natuurlijke elementen. De Nationale Landschappen kenmerken zich door de specifieke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het landschap, zoals natuur, reliëf, grondgebruik en bebouwing.
De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen.
Op grond van de omgevingsverordening geldt primair een verbod op het verrichten van handelen in beekdalen, bronnen of bronzones, graften en holle wegen. Hiervan is ter plekke van onderhavig plangebied wel/geen sprake.
In paragraaf 6.5.1 wordt nader ingegaan op de kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg in relatie tot voorliggende planontwikkeling.
De nieuwe Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 juli 2022 in werking. De provincie moet dan beschikken over een Provinciale Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie is in dat verband doende het POL2014 te vervangen door de Omgevingsvisie Limburg (hierna ook: de POVl). De POVI richt zich op de langere termijn (2030-2050) en beschrijft onderwerpen zoals wonen, bodem, infrastructuur, milieu, ruimtelijke economie, water, natuur, luchtkwaliteit, landschap en cultureel erfgoed. Maar ook het aspect gezondheid en een gezonde leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie meegenomen.
De zoneringen op grond van het POL2014 zijn in de ontwerp POVI overgenomen op de kaart 'Limburgse principes'. In de ontwerp POVI zijn ter plekke van onderhavig plangebied de ‘Groenblauwe mantel’ (o.b.v. het POL2014 de ‘zilvergroene natuurzone’ en de ‘bronsgroene landschapszone’) en het ‘Buitengebied’ (o.b.v. het POL2014 ook het ‘buitengebied) van toepassing. Vanuit beleidsmatig oogpunt in relatie tot voorliggende planontwikkeling is geen sprake van relevante wijzigingen.
Uitsnede kaart 'Limburgse principes' ontwerp POVI met aanduiding plangebied
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het relevante provinciale beleid vormt dit geen belemmeringen voor de gewenste ontwikkelingen ter plekke van onderhavig planvoornemen.
De gemeente Simpelveld beschikt over de 'Strategische visie 2013-2023'. Deze visie is gebaseerd op een herijking van de in februari 2006 door de gemeenteraad van Simpelveld vastgestelde is de strategische visie 'Duurzaam leven in Simpelveld'.
Eén van de speerpunten van de gemeente Simpelveld is 'toerisme en recreatie'. De speerpunten zijn in de stratische visie uitgewerkt aan de hand van een afwegingskader. Dit kader wordt gevormd door de drie trends te weten schaalvergroting, decentralisaties en bezuinigingen plús de kernwaarden die gekozen zijn. Het afwegingskader vormt tevens de meetlat waartegen alle nieuwe ontwikkelingen worden afgezet. De uitwerking van het speerpunt 'toerisme en recreatie' wordt in de volgende matrix overzichtelijk weergegeven.
Deze nota is een actualisering en doorontwikkeling van de nota 'Stoom afblazen in Simpelveld' zoals die in 2004 door de gemeenteraad is vastgesteld. In de nota 'Verder stoom afblazen in toeristisch Simpelveld' wordt zowel teruggeblikt als vooruit gekeken en zijn de (te verwachte) ontwikkelingen in de sector toerisme en recreatie, de gemeente en de regio opgenomen.
In de nota is opgenomen dat de gemeente Simpelveld zich de komende jaren verder wil gaan profileren als een verpoosgemeente waar het voor toeristen, recreanten en dagjesmensen goed vertoeven is. De gemeente blijft zich inzetten voor de stimulering van het dagtoerisme. Onderdeel daarvan is het stimuleren en promoten van uitzichtplaats 'De Huls'.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting van het gemeentelijke beleid past onderhavige herinrichting van het plangebied en daarbij realiseren van een horecavoorziening binnen het door de gemeente gevoerde beleid.
In eerste instantie voorziet voorliggende planontwikkeling in het realiseren van een uitkijkpunt en een horecagelegenheid met terras en bijbehorende parkeervoorziening. Geïntegreerd in het uitkijkpunt en de horecagelegenheid wordt de sarcofaag van Simpelveld ('askist'). Vanwege het aflopende maaiveld wordt deels 'in de helling' gebouwd waarbij de bebouwing in zuidelijke richting is georiënteerd; bovenop bevindt zich het uitzichtpunt. Het terras bevindt zich aan de zuidzijde van het nieuwe gebouw.
Het totale programma van de bebouwing wordt voorzien binnen een vast te leggen bouwvlak van 1.035 m². Binnen dit bouwvlak wordt circa 325 m² aan bebouwing gerealiseerd. De horecagelegenheid is voorzien met een BVO van circa 300 m², waarvan circa 75 m² volledig ondergronds wordt gerealiseerd. In dit volledig ondergronds gedeelte zijn de toiletten, opslag, e.d. voorzien. De zitgelegenheid zelf inclusief bargedeelte is beoogd op circa 225 m². Het bebouwde oppervlak van het uitkijkpunt met askist bedraagt circa 25 m².
De bouwhoogte van de horecavoorziening zelf bedraagt circa 3,5 meter. Het daarboven gelegen gebouw met uitzichtpunt heeft een bouwhoogte van circa 7,55 meter (uitgaande van het bouwpeil van de horecavoorziening).
Uitsluitend worden horeca-activiteiten overdag beoogd, tussen 9:00 uur en 20:00 uur.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein langs de Hulsbergweg, alsook middels langsparkeren langs de St. Remigiusstraat. De bevoorrading en laden en lossen vindt plaats aan de zijde van de Hulsbergweg; vanuit de ontsluiting aan de St. Remigiusstraat is de mogelijkheid voor fietsparkeren.
Het voorlopige ontwerp van de horecavoorziening is bijgevoegd als Bijlage 2 en wordt aan de hand van de volgende figuren inzichtelijk gemaakt.
Situatietekening bouwplan
Dakaanzicht
Plattegrond
Doorsnede
Aan de hand van de volgende afbeeldingen wordt middels impressies de toekomstige situatie inzichtelijk gemaakt.
Impressies
In het kader van voorliggende ontwikkeling wordt het gehele plangebied heringericht. Vanuit het hoogste deel aan de Hulsbergweg wordt een wandel-/slingerpad aangelegd langs het uitzichtpunt, de horecagelegenheid, door het aflopende gelegen terrein, en aansluitend op de Lange Graaf. De hoogteverschillen in het terrein worden opgevangen met een aantal stapelmuren. Her en der verspreid in het als gras / gazon in te richten terrein worden 8 (houten) vlonders aangelegd die dienen als picknickplekken of zitplaatsen. Voor het overige wordt het terrein ingezaaid als ruw gras / (bloemen)weide. Bestaande bomen blijven zoveel als gehandhaafd, doch een aantal bomen zullen moeten worden verwijderd. In totaal wordt voorzien in ruim 60 verschillende soorten halfstam fruitbomen aan de randen van het plangebied.
Het inrichtingsplan / landschapsontwerp is in onderstaande figuur weergegeven alsook bijgevoegd als Bijlage 3.
Inrichtingsplan/landschapsontwerp
Bij de realisering van een planontwikkeling moet in de eerste plaats rekening worden gehouden met aspecten uit de omgeving die een negatieve invloed kunnen hebben op het plangebied. Dit geldt omgekeerd ook voor de uitwerking die het project heeft op zijn omgeving. Voor de locatie zijn in dit hoofdstuk de milieuaspecten bodem, geluid, milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid onderzocht.
Indien sprake is van een planologische functiewijziging, dient te worden bezien of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse geschikt is voor het voorgenomen gebruik. Bij voorliggende planontwikkeling is sprake van het deels wijzigen van de bestemming 'Groen' in 'Horeca'. Vanwege deze planologische functiewijziging dient de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te worden onderzocht.
Ten behoeve van voorliggende planontwikkeling is een verkennend bodem- en asbestonderzoek verricht voor het gehele plangebied. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 4. In de rapportage is het plangebied onderdeeld in het weiland/groen en de picknickplats. Op grond van het verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.
Weiland/groen
De bovengrond ter plekke van het weiland/groen is licht verontreinigd. Sprake is echter van dermate marginale overschrijdingen die veelvuldig in het gebied worden aangetroffen, en vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen directe belemmeringen opleveren voor de gewenste herinrichting van het gebied. De bovengrond kan op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit als klasse industrie grond worden bestempeld. De ondergrond is als klasse AW2000 grond bestempeld.
Picknickplaats
De bovengrond van de boringen ter plekke van de overharde stroken rondom de picknickplaats is in beginsel bestempeld als klasse AW2000 grond. Aangezien echter een verhoogde concentratie PFAS (som PFOS) is aangetroffen, en deze (lichte) overschrijding invloed heeft op de uiteindelijk kwalificatie van de bodem, is de bovengrond als klasse wonen grond gekwalificeerd. De overige boringen zijn geplaatst ter plekke van de verhardingen. De bovengrond ter plekke is als klasse industrie grond bestempeld; er zijn geen directe belemmeringen en/of beperkingen voor de beoogde herinrichting van het perceel. De ondergrond is op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan als klasse AW2000 grond bestempeld.
Op grond van het verrichte onderzoek is geconcludeerd dat er geen aanleidingen zijn om over te gaan tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Gelet op vorenstaande vormt het aspect bodem geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Met betrekking tot het aspect geluid (van externe komaf) kan sprake zijn van geluidbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Onderhavig plangebied is enkel gelegen binnen de wettelijke geluidzone van de St. Remigiusstraat, alwaar een maximum snelheidsregime geldt van 50 km/u. Van industrielawaai en/of spoorweglawaai is geen sprake.
In het kader van de Wet geluidhinder worden de volgende objecten beschermd tegen geluid:
Een 'ander geluidsgevoelig gebouw' is conform artikel 1 van de Wet geluidhinder aangewezen in het Besluit geluidhinder (Bgh). Als 'ander geluidsgevoelig gebouw' zijn in artikel 1.2 Bgh aangewezen:
Een 'geluidsgevoelig terrein' is conform artikel 1 Wet geluidhinder aangewezen in het Besluit geluidhinder (Bgh). Als 'geluidsgevoelig terrein' zijn in artikel 1.2 Bgh aangewezen:
Gelet op vorenstaande (limitatieve) lijst is bij voorliggende planontwikkeling geen sprake van het realiseren van een (nieuw) geluidgevoelig object/gebouw/terrein. Er behoeft dan ook gelet op de Wet geluidhinder geen akoestisch onderzoek te worden verricht.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect geluid geen belemmeringen voor de beoogde planontwikkeling.
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat (andersom) nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden. Het waar mogelijk scheiden van bedrijven en woningen bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:
De gemeente beslist zelf of zij op een bepaalde locatie bedrijven of woningen wil mogelijk maken. Dit besluit dient echter wel zorgvuldig te worden afgewogen en te worden verantwoord.
Voorliggende planontwikkeling maakt nieuwe bedrijfsmatige horeca-activiteiten mogelijk. Met betrekking tot de geluidbelasting van onderhavige ontwikkeling op geluidgevoelige objecten in de omgeving (woningen) dient te worden aangetoond dat de ontwikkeling geen onevenredige toename van de geluidbelasting op gevoelige objecten met zich meebrengt.
In dit verband is de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009' geraadplaagd. De beoogde horeca-activiteiten ter plekke van onderhavig plangebied dienen te worden geschaard onder de categorie 'Logies-, maaltijden- en drankenverstrekking' (SBI-2008: 55) en daaronder vallende subcategorie 'restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen, e.d.' (SBI-2008: 561). Voor deze bedrijfsactiviteiten dient een minimale richtafstand van 10 meter in acht te worden genomen vanwege de aspecten geur, geluid en gevaar.
De hiervoor genoemde richtafstand dient in beginsel te worden gemeten vanaf de grens van de (nieuwe) inrichting tot aan de gevels van gevoelige objecten (woningen). De meest nabij gelegen woningen ten opzichte van de nieuwe horeca-inrichting betreffen de woningen aan de St. Remigiusstraat 34 en 51. De afstand tussen de inrichtingsgrens en de gevels van deze woningen bedraagt in beide gevallen circa 20 meter. Deze afstand is (ruimschoots) groter dan de minimaal te hanteren richtafstand van 10 meter. Noemenswaardig in dit verband is tevens dat de afstand tussen de nieuw vast te leggen bestemming 'Horeca' en de omliggende bestemmingen 'Wonen' - binnen welke bestemmingen mogelijk gevoelige objecten rechtstreeks zouden kunnen worden opgericht - tenminste 17 meter (woning St. Remigiusstraat 51) bedraagt en daarmee tevens voldoet aan de minimale richtafstand van 10 meter.
Omdat een horeca-inrichting een verkeersaantrekkende werking genereert, is - ondanks dat voldaan wordt aan de te hanteren minimale richtafstanden - een akoestisch onderzoek industrielawaai verricht. De rapportage van dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. Op grond van het onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau
Voor wat betreft het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau worden de omliggende woningen overeenkomstig de VNG-publicatie getoetst aan de geluidgrenswaarden van stap 2 voor “Rustige woonwijk”, zijnde 45 dB(A) etmaalwaarde.
Maximaal geluidniveau
Voor wat betreft het maximaal geluidniveau worden de omliggende woningen overeenkomstig de VNG-publicatie getoetst aan de geluidgrenswaarden van stap 2 voor “Rustige woonwijk”, zijnde 65 dB(A) etmaalwaarde.
Indirecte hinder
Met betrekking tot het aspect indirecte hinder als gevolg van af- en aanvoerend verkeer van en naar de inrichting wordt voldaan ter plaatse van de gevels van geluidgevoelige objecten aan de geluidgrenswaarde van stap 2 uit de VNG publicatie, zijnde 50 dB(A) etmaalwaarde.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.
Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste bepalingen inzake de luchtkwaliteit opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna ook: Wmb). Omdat de luchtkwaliteitseisen op zijn genomen in titel 5.2 van de Wmb, staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de inwerkingtreding van de Wet luchtkwaliteit is het Besluit luchtkwaliteit 2005 komen te vervallen.
Het doel van titel 5.2 Wm is om de mensen te beschermen tegen de negatieve gevolgen van luchtverontreiniging op hun gezondheid. In de wet- en regelgeving zijn de richtlijnen uit de Europese regelgeving opgenomen, waaraan voorgenomen ontwikkelingen dienen te voldoen.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen de luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid van een bestuursorgaan ex. artikel 5.16 Wm:
Deze Algemene maatregel van Bestuur (AmvB) legt vast wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de toename van concentraties van bepaalde stoffen in de lucht. Een project is NIBM wanneer het aannemelijk is dat het een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Het NSL is vanaf augustus 2009 van kracht, zodat de 3% grens aangehouden dient te worden.
In de regeling NIBM is (onder andere) aangegeven dat een plan tot 1.500 woningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de toename van de concentratie fijn stof en stikstofdioxide in de lucht. Voorliggend plan voorziet niet in een planontwikkeling die qua omvang vergelijkbaar is met het realiseren van 1.500 woningen. Op basis hiervan mag worden geconcludeerd dat voorliggende planontwikkeling NIBM is.
NIBM-tool InfoMil
Ook zal het plan niet leiden tot een dusdanig aantal toenemende verkeersbewegingen dat de grenswaarde van de luchtkwaliteit daarmee wordt overschreden. InfoMil heeft een NIBM-tool ontwikkeld waarmee een 'worst-case' berekening kan worden verricht voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit. Dit rekenmodel toont aan dat tot 1.370 extra voertuigen (weekdaggemiddelde) niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Hierbij wordt uitgegaan van 0% vrachtverkeer. Bij het invoeren van 5% vrachtverkeer bedraagt het genoemde aantal 932 voertuigen.
Dit besluit is gericht op de beperking van de vestiging in de nabijheid van provinciale en rijkswegen van gevoelige bestemmingen, zoals gebouwen voor kinderopvang, scholen, verzorgings- of verpleegtehuizen. Het besluit is gericht op de bescherming van mensen die verhoogd gevoelig zijn voor fijn stof en stikstofdioxide (m.n. kinderen, ouderen en zieken).
Dit besluit is niet van toepassing op onderhavig planvoornemen.
Gelet op vorenstaande uiteenzetting met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit leidt voorliggende planontwikkeling, binnen de daartoe gestelde wettelijke (onder)grenzen, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit
Bij onderhavige planontwikkeling is sprake van het realiseren van één extra zogenaamd (beperkt) kwetsbaar object in het kader van externe veiligheid. Zodoende wordt hierna het beleid omtrent externe veiligheid beschouwd en wordt een afweging gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid.
Het beleid in het kader van de externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving voor wat betreft handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen, als op het vervoer van deze stoffen.
Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) vloeit de verplichting voort om in het kader van ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico's worden beoordeeld op twee soorten risico: het groepsrisico en het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen tegelijkertijd komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek. In het Bevi is een verantwoordingsplicht binnen het invloedsgebied opgelegd, i.c. het gebied binnen de zogenaamde 1%-letaliteitsgrens, zijnde de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf.
Voor elke verandering van het groepsrisico, dit kan een af- of toename zijn, in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd. Deze verantwoording ziet toe op de wijze waarop de toelaatbaarheid van de verandering van het groepsrisico in de besluitvorming is betrokken.
Samen met de hoogte van het groepsrisico, worden ook andere aspecten meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Hieronder vallen onder meer de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid van een calamiteit.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans dat een onbeschermd individu in een jaar komt te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron. Voorbeelden van risicobronnen zijn bedrijven, wegen en spoorlijnen. De 10-6-contour is de maatgevende grenswaarde. Dit houdt in dat er een kans van 1 op 1 miljoen is op overlijden.
Ten behoeve van de beoordeling van de voor onderhavige (beperkt) kwetsbaar object mogelijke externe veiligheidsrisico's, is de Risicokaart Limburg geraadpleegd. Op de risicokaart is informatie opgenomen over transportroutes, buisleidingen, en risicovolle inrichtingen.
Risicokaart Limburg met aanduiding plangebied
Risicovolle inrichtingen (Bevi)
Sinds 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van kracht, op basis waarvan overheden verplicht zijn afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Voorliggend plangebied is gelegen op ruim 625 meter afstand ten opzichte van de inrichting 'E.A.L.M. Engelen', gelegen aan de Molsberg 83. Zowel de plaatsgebonden risicocontour als het groepsrisico vanwege deze inrichting vormen geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen, gelet op de ruime afstand.
Transportroutes (Bevt)
In de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) worden normwaarden gegeven voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Overeenkomstig het Bevt hoeft geen beperkingen aan het ruimtegebruik van een plan te worden gesteld in het gebied dat op meer dan 200 meter van een route of tracé ligt. Indien de risicobron op minder dan 200 meter afstand van het plangebied is gelegen, dient een berekening plaats te vinden van de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren of de (toename van de) hoogte van het groepsrisico.
Op circa 850 meter afstand ten opzichte van onderhavig plangebied is de A76 gelegen waarover volgens de Risicokaart transport van gevaarlijke stoffen plaats vindt. Gelet op deze ruimte afstand vormt dit transport geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen.
Transportleidingen gevaarlijke stoffen (Bevb)
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Deze AMvB regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen, zoals aardgas.
Bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond waarvan de bouw van een kwetsbaar object bij een buisleiding wordt toegelaten:
Op circa 580 meter ten noordoosten van onderhavig plangebied zijn twee ondergrondse buisleidingen gelegen in beheer van de Gasunie. Op circa 715 meter ten noord(west)en van het plangebied is eveneens een ondergrondse buisleiding van GAsunie aanwezig.
Onderhavig plangebied valt buiten de plaatsgebonden risicocontouren en is niet gelegen binnen het invloedsgebied van de diverse leidingen .
Als gevolg van onderhavige planontwikkeling ontstaan er geen (extra) risico's in het kader van externe veiligheid. Daarbij kan worden gesteld dat de zelfredzaamheid in casu goed te noemen is. Ook is de bereikbaarheid van de locatie bij een eventuele calamiteit goed. Hierdoor is de planontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord te noemen.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Naast de diverse milieutechnische aspecten, zoals uiteengezet in Hoofdstuk 5 dient tevens te worden gekeken naar de overige ruimtelijke aspecten. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de aspecten archeologie, kabels en leidingen, verkeer en parkeren, waterhuishouding, natuur- en landschap, flora en fauna en duurzaamheid.
Archeologische waarden zijn bij wet beschermd (Monumentenwet 1988, hoofdstuk vijf 'Archeologische monumentenzorg'). Gemeenten zijn verantwoordelijk voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.
Voor (gemeentelijke) bestemmingsplannen betekent dit concreet het volgende:
Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect 'archeologie' in ruimtelijke plannen.
In de wet wordt het culturele erfgoed, en dan met name het archeologische erfgoed, beschermd. Onder archeologisch erfgoed worden alle fysieke overblijfselen verstaan, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. De fysieke overblijfselen kunnen zich zowel in als boven de grond bevinden.
De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:
In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is bepaald dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen bodemarchief. De gemeente is dus het bevoegde gezag indien het gaat om het toetsen van de archeologische onderzoeken en Programma's van Eisen. Voorheen werd dit door de provincie gedaan, maar deze beperkt zich momenteel tot zaken die van provinciaal belang zijn.
Gemeenten dienen in beginsel te beschikken over een archeologische basiskaart. Daarnaast beschikt de provincie Limburg over de Cultuurhistorische Waarden Kaart, waarin binnen diverse kaartlagen bijvoorbeeld de archeologische verwachtingswaarde kan worden bekeken en de in het verleden gedane vondsten.
Bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen, of bij vrijstellingen op bestaande plannen, dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden er in de bodem verwacht worden en hoe men met deze waarden om zal gaan. Op basis hiervan kunnen gemeenten bij de verlening van omgevingsvergunningen eisen stellen met betrekking tot het aspect archeologie.
Ten behoeve van het gemeentelijk archeologiebeleid is een archeologische verwachtingskaart opgesteld. De verschillende archeologische verwachtingskaarten geven inzicht in de aanwezigheid en verwachte aanwezigheid van archeologische resten in de gemeente.
De gemeente Simpelveld beschikt over een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Gelet op deze kaart is het volledige onderhavige plangebied gelegen in twee waardecategorieën:
Uitsnede archeologische verwachtingskaart met aanduiding plangebied
De gemeente Simpelveld heeft de archeologische verwachtingswaarden vertaald in de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5' in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016'. Gelet op de regels van deze dubbelbestemming is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk, indien bodemverstorende activiteiten bij een diepte groter dan 40 cm plaatsvinden en als de oppervlakte meer bedraagt dan 2.500 m² (cat. 4) en 10.000 m² (cat. 5).
Ter plekke van de ter realiseren horeca-inrichting is een lage archeologische verwachtingswaarde. Geen sprake is van een bodemvertoring met een oppervlak groter dan 10.000 m². Ten behoeve van deze bebouwing is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Het aan te leggen wandel-/slingerpad is gelegen in zowel een middelhoge als lage verwachtingswaarde. De maximale te verstoren oppervlakten worden vanwege het aanleggen van het pad nergens overschreden, zodat ook hiervoor geen archeologisch onderzoek behoeft te worden uitgevoerd.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect archeologie geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling. In alle gevallen geldt dat indien bij toekomstig graafwerk archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, deze direct gemeld dienen te worden bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11.
Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Er is op dat gebied derhalve geen sprake van bijbehorende (planologische) beschermingszones en/of belangen van derden op dit punt.
De aanwezigheid van kabels en leidingen met betrekking tot de nutsvoorzieningen in de omgeving is evident. Bij het nader uitwerken van de aansluitingen, dient met de verschillende netwerkbeheerders contact te worden opgenomen.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
Met betrekking tot onderhavige planontwikkeling dienen de (eventuele) verkeerskundige gevolgen alsmede het parkeren inzichtelijk te worden gemaakt.
De bestaande ontsluitingen van het parkeerterrein vanuit de St. Remigiusstraat en de Hulsbergweg worden opgeheven. Aan de St. Remigiusstraat wordt circa 40 meter 'hogerop' een nieuwe ontslutiing gerealiseerd. Deze zal dienst gaan doen als toevoer van de bevoorrading van de horeca-inrichting. Ook wordt via deze nieuwe constructie het fietsparkeren ontsloten.
Het nieuwe wandelpad begint ter hoogte van bestaande aansluiting op de Hulsbergweg en wordt geheel zuidelijk aan de Lange Graaf aangetakt.
Voorts wordt in het kader van voorliggende planontwikkeling het bovenste gedeelte van de Hulsbergweg een tweerichtingsstraat voor auto's. Daartoe zal een wegreconstructie worden doorgevoerd. Het instellen van tweerichtingsverkeer is noodzakelijke ten behoeve van de bereikbaarheid c.q. ontsluiting van de parkeerplaatsen aan de noorzijde van het plangebied aan de Hulsbergweg, komende vanuit de Sint Remigiusstraat. Voorts wordt met het instellen van dit tweerichtingsverkeer de bereikbaarheid van een aantal bungalows mogelijk, komende vanaf de Huls via Remigiusstraat. De tot heden gebruikte 'routing' via de grote parkeerplaats is na realisatie van voorliggende planontwikkeling immers niet meer mogelijk.
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie kan gebruik worden gemaakt van de CROW publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Op grond van deze kencijfers kan voor een 'restaurant' gemiddeld bezien uitgegaan worden van een parkeernorm van 10 parkeerplaatsen per 100 m² BVO. Voorliggende planontwikkeling voorziet in 300 m² BVO (nieuwe) horeca, waardoor een parkeerbehoefte is voor het kunnen stallen van 30 auto's.
Gelet op de situatietekening van het bouwplan wordt in 20 parkeerplaatsen langs de Hulsbergweg gerealiseerd. Voorts is sprake van bestaand langsparkeren aan de St. Remigiusstraat ter hoogte van het plangebied. Ter plekke is wordt - na herinrichting vanwege de nieuwe ontsluiting ter plekke - ruimte ingericht voor 10 auto's.
In het kader van voorliggende planontwikkeling wordt voorzien in afdoende parkeergelegenheid om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte.
Voor een 'restaurant' zijn in de CROW publicatie 317 zijn géén kengetallen opgenomen. De verkeersgeneratie is erg afhankelijk van het beoogde horeca-concept en het verwachte aantal bezoekers. Verder is de gemiddelde verblijfsduur van bezoekers van belang, alsook de wijze van vervoer van en naar de horeca-inrichting.
Ten behoeve van planontwikkeling is een bezoekersprofiel opgesteld:
De verkeersgeneratie (uitgedrukt in motorvoertuigen per etmaal) van het plangebied kan aan de hand van de volgende formule worden berekend:
aantal gasten * % per auto * 2
bezettingsgraad
Op basis van deze berekening bedraagt de verkeersgeneratie vanwege voorliggende planontwikkeling
250 * 75% * 2 = 187,5 motorvoertuigen/etmaal
2
Het verkeer van en naar het plangebied zal nagenoeg geheel worden afgewikkeld via de St. Remigiusstraat. Deze weg is in het Gemeentelijk Verkeer en Vervoer Plan van de gemeente Simpelveld aangewezen als een gebiedsontsluitingsweg. Dergelijke wegen zijn zodanig ingericht om meerdere duizenden voertuigbewegingen per werkdagetmaal te kunnen afhandelen. Het hiervoor berekende aantal voertuigbewegingen vanwege voorliggende planontwikkeling is ten opzichte van de totale wegcapaciteit een beperkte hoeveelheid. Problemen in de verkeersdoorstroming, -veiligheid, en -afwikkeling behoeven derhalve niet te worden verwacht. Verkeerskundige maatregelen vanwege voorliggende planontwikkeling zijn niet noodzakelijk.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
In het Nationaal waterplan is het (strategische) waterbeleid van het Rijk vastgelegd. De hoofdlijnen van het Nationaal waterplan luiden als volgt (artikel 4.1, lid 2 Waterwet):
Het Nationaal waterplan kent een looptijd van 2016 tot 2021 en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.
De provincie Limburg kent ook als uitgangspunt dat verdroging zo veel mogelijk moet worden tegengegaan en dat de waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Verder sluit de provincie aan bij het beleid van de Vierde Nota Waterhuishouding om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied.
Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het Waterschap onder andere dat, ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies, afgestemd te worden. Naast die ecologische functie dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties.
Vanaf 1 november 2003 zijn de overheden wettelijk verplicht om alle ruimtelijke plannen, die van invloed zijn op de waterhuishouding, voor advies voor te leggen aan de waterbeheerders. Tot juli 2004 kwam het voor dat voor de watertoets verschillende waterbeheerders (waterschapsbedrijf, waterschap, provincie en Rijkswaterstaat) apart moesten worden benaderd. Die gaven dan afzonderlijke wateradviezen. De Limburgse waterbeheerders hebben afgesproken om alle aanvragen in het hun betreffende gebied af te handelen via één loket: het zogenaamde watertoetsloket. Het loket is ondergebracht bij het waterschap.
Raadpleging van de digitale watertoets leert dat onderhavig plangebied niet is gelegen in een gebied met waterschapsbelang. Sinds de nieuwe keur van april 2019 dienen alle plannen te worden voorgelegd aan het waterschap middels het daartoe opengestelde mailadres. Vervolgens brengt het waterschap advies uit.
Uitsnede kaart digitale watertoets met aanduiding plangebied
Op welke wijze wordt omgegaan met het afval- en hemelwater binnen het onderhavige plangebied wordt hierna uiteengezet.
Afvalwater
Het afvalwater als gevolg van onderhavige planontwikkeling zal worden geloosd op de gemeentelijke riolering van de gemeente. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het afvoeren van afvalwater via de gemeentelijke riolering vereist en daarmee tevens de beste optie.
Hemelwater van onverhard en semi-verhard terrein
Het hemelwater dat valt op de onverharde en semi-verharde terreindelen binnen het plangebied zal, zo nodig na beperkte oppervlakkige afstroming, rechtstreeks infiltreren in de bodem.
Hemelwater (dak)verhardingen
Het hemelwater dat valt op de nieuwe (dak)verharding zal worden opgevangen en oppervlakkig worden afgevoerd, hetzij via aanwezige paden hetzij via goten, naar een te realiseren hemelwatervoorziening.
Capaciteit hemelwatervoorziening
Het streven is om bij nieuwbouw 100% van het verharde oppervlak af te koppelen. Om te beoordelen hoe groot de te realiseren hemelwatervoorziening moet zijn, dient op basis van de nieuwe Keur van het Waterschap Limburg per 1 april 2019 een te realiseren hemelwatervoorziening te worden gedimensioneerd op een extreme bui van met een neerslaghoeveelheid van 80 millimeter in 2 uur, met een noodoverlaat.
Het voornemen is om ter plekke van onderhavig plangebied bebouwing met een totaal oppervlak van circa 325 m² te realiseren ten behoeve van een horecagelegenheid. Voorts wordt voorzien in circa 475 m² beton- en asfaltverharding binnen het plangebied. De totale capaciteit van de te realiseren hemelwatervoorziening(en) bedraagt (80 x 80 =) 64 m³.
Uitwerking hemelwatervoorziening
Indien een concrete aanvraag omgevingsvergunning wordt ingediend voor het realiseren van de bebouwing en verhardingen op basis van voorliggend bestemmingsplan, dient ten behoeve van de uitwerking van een hemelwatervoorziening rekening te worden gehouden met vorenstaande kengetallen. Gelet op de grootte van onderhavig plangebied is afdoende ruimte beschikbaar voor het kunnen realiseren van een adequate hemelwatervoorziening.
Opvang schoon hemelwater
In de hemelwatervoorziening dient enkel schoon hemelwater te worden opgevangen, waaraan geen verontreinigde stoffen worden toegevoegd. Uitloging bij infiltratie wordt voorkómen door alleen schoon hemelwater te infiltreren. Een infiltratievoorziening kan in dat opzicht tevens dienst doen als bodempassage, waarmee gezorgd wordt dat het hemelwater wordt ontdaan van (diffuse) verontreinigingen alvorens het infiltreert.
Voorkomen van wateroverlast
Door bij het bepalen van het bouwpeil en afschot hiermee rekening te houden, wordt voorkomen dat water in de te realiseren gebouwen kan vloeien.
Gelet op vorenstaande vormt het aspect waterhuishouding geen belemmeringen voor onderhavige planontwikkeling.
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet.
Zoals reeds eerder geconstateerd in paragraaf 3.2.2 is het plangebied gelegen in het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg'.
In de Omgevingsverordening Limburg 2014 wordt ten aanzien van het beschermingsgebied 'Nationaal Landschap Zuid-Limburg' voorgeschreven dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in deze gebieden – waarvan in casu sprake is – een beschrijving bevat van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, de wijze waarop met de bescherming en versterking van de kernkwaliteiten is omgegaan en hoe de negatieve effecten zijn gecompenseerd.
De kernkwaliteiten zijn voor het Nationaal Landschap Zuid-Limburg betreffen: 'schaalcontrast van zeer open naar besloten', 'het groene karakter', 'reliëf en ondergrond' en 'rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed'. Bij (ruimtelijke) ontwikkelingen binnen een nationaal landschap dienen de geformuleerde kernkwaliteiten in acht te worden genomen. Dienaangaande het volgende.
Schaalcontrast van zeer open naar besloten
Onderhavig plangebied vormt een helling tussen het het hoog gelegen buurtschap Huls en de lager gelegen dorpskern Simpelveld. Vanuit het hoger gelegen deel van het plangebied is sprake van een wijds open uitzicht in de richting van Vaals - Aken. Het plangebied zelf is een veelal open gebied bestaande uit grasland en her en der een aantal bomen. Ten gevolge van onderhavig planvoornemen is het juist de bedoeling om gebruik te maken van het wijdse open uitzicht. Ook is geen sprake van de aanplant van hoog opgaande beplanting, behoudens twee nieuwe bomen. Per saldo neemt het aantal bomen binnen het gebied af, waardoor het open karakter ter plekke meer wordt benadrukt. .
Het groene karakter
Voorliggend planvoornemen voorziet in het realiseren van nieuwe bebouwing ter plekke van huidig veelal voor parkeerterrein en picknickplaats verharde gronden. De nieuwbouw gaat gepaard met een herinrichting van het plangebied, waarin het groene karakter mede centraal staat in de beleving van het gebied. Er is geen sprake van aantasting van het groene karakter.
Reliëf en ondergrond
Het plangebied kenmerkt zich door een aanzienlijk hoogteverschil van circa 20 meter. Hiervan wordt juist gebruik gemaakt door het hoogste terreindeel te gaan benutten als uitzichtpunt, de horecagelegenheid als het ware 'in de helling' te bouwen, en het wandelpad al slingerend met de hoogtelijnen mee aan te leggen. Geen sprake is van een aantasting van het bestaande reliëf en de bestaande ondergrond.
Rijk en gevarieerd cultuurhistorisch erfgoed
Van deze kernkwaliteit is ter plekke van onderhavig plangebied geen sprake. Wel voorziet de planontwikkeling in het bieden van een plaats van de sarcofaag van Simpelveld, met als doel om hiermee een belangrijk cultuurhistorisch onderdeel en verhaal van de gemeente Simpelveld aan de mensen te tonen.
De Wet natuurbescherming (Wnb) vormt in Nederland het wettelijke kader voor o.a. de aanwijzing en bescherming van Natura 2000-gebieden. Projecten en andere handelingen die de kwaliteit van natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of die een significant verstorend effect kunnen hebben op soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mogen niet plaatsvinden zonder vergunning (artikelen 2.7 en 5.6 Wet-Nb).
Vanwege de in de omgeving gelegen Natura2000-gebieden is ten behoeve van voorliggend planvoornemen een stikstofberekening uitgevoerd om na te gaan of voorliggend voornemen een significant negatieve effecten kan hebben op gevoelige habitattypen in deze Natura2000-gebieden of overige natuurgebieden.
Uitsnede POL2014-kaart 'natuur' met aanduiding plangebied
De rapportage van de stikstofberekeningen is bijgevoegd in Bijlage 6. Uit de berekening met AERIUS blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op een op voor stikstof gevoelige natuurgebieden. De depositie bedraagt 0,00 mol potentieel zuur/ha/jaar. Negatieve effecten op instandhoudingsdoelen van N2000 gebieden ten gevolge van stikstof kunnen met zekerheid worden uitgesloten.
Gelet op de terreingesteldheid ter plekke van het plangebied is een quickscan flora en fauna verricht om te beoordelen of eventuele aanwezige beschermde soorten planten en/of dieren verstoord worden vanwege voorliggende planontwikkeling De rapportage van de quickscan is bijgevoegd als Bijlage 7. Op grond van het verrichte onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan:
Gelet op vorenstaande vormt het aspect natuurbescherming geen belemmeringen voor voorliggende planontwikkeling.
Vorenstaande laat onverlet dat artikel 1.11 Wet natuurbescherming voorziet in een algemene verplichting voor een ieder om voldoende zorg te dragen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Afdeling 6.2 van de Wet ruimtelijke ordening draagt de titel 'Grondexploitatie'. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de mogelijkheden voor gemeenten (en ook provincie en Rijk indien deze als planwetgever optreden) om langs publiekrechtelijke weg eisen te stellen aan het in exploitatie brengen van gronden. Het gaat dan onder andere om eisen op het gebied van kostenverhaal, sociale woningbouw, particulier opdrachtgeverschap en fasering van de invulling van den openbare ruimte. Ook zijn in afdeling 6.2 Wro twee bepalingen opgenomen over de wijze waarop langs privaatrechtelijke weg eisen gesteld kunnen worden aan het in exploitatie brengen van gronden.
Afdeling 6.4 Wro beschrijft een publiekrechtelijk stelsel waarbinnen door gemeenten (en in voorkomend geval provincie of Rijk) eisen gesteld kunnen worden aan de grondexploitatie. Dit publiekrechtelijk instrumentarium is aanvullend van aard. Het primaat ligt bij vrijwillige civielrechtelijke afspraken. Deze civielrechtelijke afspraken worden gemaakt in hetzij een anterieure overeenkomst (er is nog geen exploitatieplan vastgesteld) hetzij een posterieure overeenkomst (er is al een exploitatieplan vastgesteld).
Artikel 6.12, lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad wordt verplicht om de gronden, waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, een exploitatieplan op te stellen. Artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan om welke bouwplannen het gaat. Onder artikel 6.2.1, sub a, zijn vervolgens gevallen opgenomen waarvoor geen exploitatieplan behoeft te worden opgesteld.
Voorliggende planontwikkeling betreft een initiatief van de gemeente zelf waarmee rekening is gehouden in de gemeentelijke begroting.
Artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening biedt de grondslag voor de vergoeding van zogenoemde planschade. Deze schadevergoeding wordt (in beginsel) door het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente toegekend aan degene die als gevolg van een planontwikkeling schade lijdt.
Artikel 6.4a Wro bepaalt dat de gemeente de mogelijkheid heeft om met een initiatiefnemer van een planontwikkeling een overeenkomst te sluiten. De strekking van dergelijke planschadeovereenkomst is dat de door derden geleden schade geheel (of gedeeltelijk) voor rekening komt van de initiatiefnemer, omdat de schade voortvloeit uit het op zijn of haar verzoek ten behoeve van een planontwikkeling wijzigen van het bestemmingsplan of verlenen van een omgevingsvergunning.
Voorliggende planontwikkeling betreft een initiatief van de gemeente zelf waarmee rekening is gehouden in de gemeentelijke begroting, waarbij tevens het verhaal van planschade is betrokken.
De gemeente heeft het traject om te komen tot de beoogde herinrichting voor wat betreft de communicatie naar de burgers vanaf het begin breed opgepakt. Zo is er in 2018 – 2019 een werkgroep opgericht waarin vertegenwoordiging van de buurt, externe adviseur en ambtelijke en bestuurlijke vertegenwoordiging van de gemeente zitting hebben genomen. De plannen en de vervolgstappen zijn in de werkgroep besproken en er is ruimte geboden voor inbreng en discussie.
Voorts heeft er op 18 februari 2019 een informatieavond voor de burgers plaatsgevonden en is het Voorlopig Ontwerp gepresenteerd. Deze avond werd druk bezocht en de burgers zijn in de gelegenheid gesteld om hun opmerkingen op het plan te maken. Van de inbreng van die avond is een verslag gemaakt en dit verslag is op de gemeentelijke website geplaatst zodat eenieder hiervan kennis heeft kunnen nemen. Tevens zijn de gemaakte opmerkingen aan Bureau Verbeek ter heroverweging meegegeven. Het doel van deze informatieavond is om te bezien in hoeverre de gemeente, in alle redelijkheid gezien, aan de ingebrachte zaken tegemoet kan komen teneinde het plan kwalitatief te verbeteren en recht te doen aan het belangrijke aspect van 'vooroverleg burgers' cq burgerparticipatie.
Met de burgers is destijds afgesproken dat op het moment dat het Definitief Ontwerp gereed is en voordat het bestemmingsplan formeel in procedure wordt gebracht, het plan nog eenmaal aan de burgers fysiek zal worden gepresenteerd met uitleg over op welke wijze de gemeente is omgegaan met de op 18 februari 2019 ingebrachte zaken. Dan ligt het accent meer op het zenden van informatie. Gelet op de Coronacrisis is dit niet meer mogelijk.
Als alternatief is ervoor gekozen om - voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure - een voorontwerp bestemmingsplan te publiceren waarop door eenieder de mogelijkheid bestond om inspraak te leveren. Het voorontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf 9 juni 2021 tot en met 20 juli 2021 voor inspraak ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn diverse inspraakreacties ingekomen.
Gelijktijdig met tervisielegging van het voorontwerp bestemmingsplan is het voorontwerpplan op grond van artikel 3.1.1 Bro toegezonden aan de (wettelijke adviseurs) provincie Limburg, het Waterschap Limburg, de Nederlandse Gasunie, en de Parkstad regio.
De ingekomen inspraakreacties en adviezen van de wettelijke adviseurs zijn samengevat en voorzien van een reactie in de Nota van inspraak en vooroverleg. Deze nota is toegevoegd als Bijlage 8. De ingekomen inspraakreacties en adviezen hebben niet geleid tot het doorvoeren van aanpassingen in voorliggend bestemmingsplan.
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Behalve een vernieuwd stelsel voor processen voor de ruimtelijke ordening in Nederland, zijn met de inwerkingtreding van de Wro ook de resultaten van DURP (Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen) wettelijk verankerd. Dit houdt in dat nagenoeg alle instrumenten uit de Wro door bronhouders digitaal beschikbaar zijn, waardoor de bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar worden. Hiervoor is het pakket 'RO Standaarden 2012' ontwikkeld, dat wettelijk is vastgelegd in de bij de Wro behorende 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Vergelijkbaarheid van bestemmings-, wijzigings- en inpassingsplannen wordt door de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012) op drie manieren gerealiseerd:
Vanaf 1 januari 2010 dient een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar te zijn. Voorliggend bestemmingsplan voldoet aan deze digitaliseringverplichting.
Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het plan. Beide planonderdelen dienen in onderling verband te worden bezien. De regels en de verbeelding zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden, aangezien op de verbeelding de bestemmingen visueel zijn weergegeven en de regels onder andere het gebruik en de bouwmogelijkheden bij deze bestemmingen geven.
De toelichting van het bestemmingsplan is niet juridisch bindend, maar is wel een belangrijk onderdeel van het totale plan. De toelichting geeft namelijk een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten zoals deze aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting een belangrijk hulpmiddel bij de interpretatie van het plan.
Conform de SVBP2012 dienen de regels van een bestemmingsplan volgens een bepaalde opbouw te worden opgesteld, waarbij opgemerkt dient te worden dat niet elk bestemmingsplan alle elementen van navolgende opbouw bevat:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
De regels van de verschillende bestemmingen worden als volgt opgebouwd, waarbij eveneens geldt dat een bestemmingsregel niet alle elementen hoeft te bevatten:
Vorenstaande gestandaardiseerde opbouw is gehanteerd bij het opstellen van de regels behorende bij voorliggend bestemmingsplan. Daarbij hebben verder de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' het uitgangspunt gevormd.
De 'vroegere' plankaart wordt in het kader van het huidige planologische regime aangeduid als 'verbeelding'. Op een verbeelding wordt de grens van het plangebied weergegeven waarbinnen onder meer de verschillende (dubbel)bestemmingen, bouwvlakken en bouw-/functie-/maatvoeringsaanduidingen (en de ligging daarvan) visueel zijn weergegeven.
Verder voorziet een verbeelding in de naam van het van toepassing zijnde bestemmingsplan en een IDN-nummer, conform het 'Handboek gebiedsgerichte besluiten gemeente Simpelveld'. Dit zijn verplichtingen in het kader van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.
De verbeelding is direct (juridisch) verbonden met de bijbehorende regels. In deze regels worden de condities en voorwaarden gesteld behorende bij de verschillende bestemmingen.
Hierna wordt een toelichting gegeven op de in voorliggend bestemmingsplan gehanteerde planologisch-juridische regeling en de daaromtrent gemaakte keuzen.
Bij voorliggend bestemmingsplan is de bestemming 'Horeca' in het noordelijke deel van het plangebied vastgelegd ter plekke van de beoogde bebouwing en terras. Binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de nieuwe horeca-inrichting inclusief het uitzichtpunt kunnen worden gerealiseerd. De voor het concrete bouwplan benodigde bouwhoogten van (circa) 3,5 meter voor de horeca-inrichting en (circa) 7,5 meter voor het uitzichtpunt zijn als zodanig vastgelegd. Ook is het (buiten)terras specifiek aangeduid op de verbeelding. Ten laatste is de 'askist' specifiek aangeduid, waaraan gekoppeld is de hoger toegestane bouwhoogte.
Het merendeel van het plangebied is bestemd voor 'Groen', overeenkomstig de bestemmingswijze in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016'. Specifiek is aan deze bestemming gekoppeld het inrichtingsplan van Bureau Verbeek, zodat dit publiekrechtelijk is geborgd. Binnen de bestemming 'Groen' zijn (o.a.) parkeervoorzieningen toegestaan.
In voorliggend bestemmingsplan zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde – Archeologie 4' en 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen, conform het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016', om een kader te bieden voor toekomstige bodemingrepen.
In voorliggend bestemmingsplan is voorts de dubbelbestemming 'Waarde – Ecologie' opgenomen, conform het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016', om een kader te bieden voor de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden.
De wettelijke (formele) bestemmingsplanprocedure, die circa 26 weken in beslag neemt, bestaat uit navolgende stappen:
Het ontwerp van voorliggend bestemmingsplan heeft vanaf ...-...-2021 tot en met ...-...-2021 voor zienswijzen ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn wel/geen zienswijzen ingekomen.