Inhoudsopgave
2.2 Beleid provincie Groningen
3.4 Landschap en cultuurhistorie
3.4.1 Vrijstaande kleine windturbines
3.4.2 Kleine windturbines op daken
Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving
Hoofdstuk 5 Inspraak en overleg
Hoofdstuk 1 Algemeen
1.1 Aanleiding
Duurzaamheid is ook voor de gemeente Eemsmond een van de speerpunten van het beleid. In het verlengde daarvan wil de gemeente inwoners en ondernemers ruimte bieden om, onder voorwaarden, zelf hun energie op te wekken. Een van de mogelijkheden is het toestaan van kleine windturbines waar het beleid tot dit moment gericht was op het uitsluiten ervan.
Het voorliggende facetbestemmingsplan is de uiteindelijke weerslag van het gemeentelijke beleid voor kleine windturbines.
1.2 Plangebied
Dit facetbestemmingsplan heeft betrekking op een groot deel van het grondgebied van de gemeente Eemsmond. In de regels bij dit bestemmingsplan is aangegeven op welke bestemmingsplannen dit facetbestemmingsplan van toepassing is.
1.3 Begripsbepaling
Algemeen
Kleine windturbines zijn over het algemeen in maat en schaal kleinere windturbines, die bedoeld zijn om voor eigen gewin energie op te wekken. Daarmee is het onderscheid met de grotere windturbines, die door commerciële partijen worden geplaatst en geëxploiteerd meteen gemaakt.
Kleine windturbines (ook wel “urban windturbines” of “stedelijke windturbines“ genoemd) zijn windturbines die speciaal zijn ontwikkeld voor de toepassing in woonwijken en op of naast gebouwen. Dit betekent dat ze optimaal functioneren onder het windregime in bebouwde omgeving en plotselinge windvlagen en turbulenties goed kunnen weerstaan.
De windturbines komen in vele soorten en maten voor. In dit bestemmingsplan wordt verschil gemaakt tussen kleine windturbines op daken en vrijstaande kleine windturbines op de grond.
Binnen kleine windturbines is verschil tussen turbines met een horizontaal liggende rotor en turbines met een verticale staande rotor.
Windturbines op daken met een horizontale of verticale rotor
Vrijstaande windturbines
De kleine vrijstaande windturbines zijn de windturbines zoals die in algemene zin bekend zijn met een lange staande as en twee of meer ronddraaiende wieken. Vrij op de grond staande kleine windturbines zijn vrijwel altijd turbines met wieken die op een horizontale rotor zijn geplaatst.
Hun omvang en hoogte is gering, zeker in vergelijking met commercieel geëxploiteerde windturbines.
Vrijstaande kleine windturbines
Kleine windturbines op daken
Voor windturbines op daken wordt vaak onderscheid gemaakt tussen windturbines met een horizontale rotor en een verticale rotor. Windturbines met een horizontale rotor zijn in de meeste gevallen ‘traditionele’ windturbines met twee, drie of meer wieken. De optimale stand van deze turbines is met de wieken naar de wind toe. Locaties in een open veld zijn voor deze turbines het meest gunstig. Ze presteren slechter in een turbulente omgeving omdat ze dan telkens opnieuw naar de optimale stand moeten zoeken. Windturbines met een verticale, staande rotor zijn innovatieve turbines, speciaal ontwikkeld voor de toepassing in bebouwde omgeving. Door hun bouw staan deze turbines altijd in de juiste positie ten opzichte van de wind.
In onderstaand overzicht zijn een aantal voorbeelden van kleine windturbines op daken verzameld.
1.4 Leeswijzer
In deze toelichting wordt ingegaan het gemeentelijke beleid rond kleine windturbines. In hoofdstuk 2 wordt stilgestaan bij het vigerende beleid van rijk, provincie en gemeente. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op de ruimtelijke randvoorwaarden voor het al dan niet toestaan van mini-windturbines. Hoofdstuk 4 omvat de juridische vormgeving en hoofdstuk 5 de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beleid
2.1 Rijksbeleid
Het rijk voert geen specifiek beleid voor kleine windturbines. Uiteraard heeft het Rijk duurzaamheidsambities, maar zij ziet daarin voor kleine windturbines tot nog toe slechts een bescheiden rol weggelegd. Er is dan ook geen stimuleringsprogramma voor kleine windturbines. Daarbij hanteert het rijk de volgende overwegingen:
-
Kleine windturbines vormen geen opwekkingspotentieel van betekenis voor de nationale duurzame energiedoelstelling.
-
Tot op heden is er nog een onbalans tussen de investering in kleine in relatie tot de energieopbrengst.
2.2 Beleid provincie Groningen
In de verordening van de provincie Groningen wordt gesproken over kleine windturbines als “door wind aangedreven molen die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit.”
In de verordening is aangegeven dat windturbines met een ashoogte langer dan 15 meter niet mogen worden toegestaan in bestemmingsplannen, met uitzondering van de vervanging van bestaande windturbines en in aangewezen concentratiegebieden.
In dit rapport wordt daarom voor op de grond staande kleine windturbines een maximale ashoogte aangehouden tot 15 meter.
Over kleine windturbines op daken wordt in de provinciale verordening niet gesproken.
2.3 Beleid gemeente Eemsmond
Hoewel de beleidsintenties van de gemeente zijn gericht op het stimuleren van duurzame opwekking van energie, is daarvoor nu nog weinig regelgeving. Belangrijkste kaders daarvoor zijn het bestemmingsplan en de welstandsnota.
Bestemmingsplannen
Op dit moment zijn er geen specifieke regels voor kleine windturbines opgenomen in bestemmingsplannen. Een mini-windturbine is een bouwwerk dat wordt gerekend tot de categorie ‘overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde’. Als het bestemmingsplan de bouw van een mini-windturbine niet toestaat, kan een nieuwe mini-windturbine worden gerealiseerd met een omgevingsvergunning (bouwen) via art4, bijlage II van het BOR. Dit zijn de zogenaamde “kruimelgevallen” volgens lid 3..De maximale hoogte van de turbine mag in dat geval 10 meter bedragen. In veel gevallen zal dit dus geen passende oplossing zijn.
Kleine windturbines op daken kunnen niet worden beschouwd als 'ondergeschikte bouwdelen'. In bestemmingsplannen zijn ondergeschikte bouwdelen op een dak (zoals schoorstenen en liftopbouw/installaties) bij recht toegestaan waarbij de hoogte van deze delen niet wordt meegerekend in de bouwhoogte van het gebouw. Dat betekent dat bouwwerken, zoals kleine windturbines op daken, nu via een aparte ruimtelijke procedure mogelijk gemaakt moeten worden. Zeker omdat de totale bouwhoogte (kleine windturbine inclusief gebouw) inclusief 10% overschrijding (algemene afwijking) in vrijwel alle gevallen zal worden overschreden.
Welstandsnota
Gelijktijdig met het ontwikkelen van dit bestemmingsplan wordt ook de welstandsnota van de gemeente herzien op het onderdeel mini-windturbines.
Hoofdstuk 3 Randvoorwaarden
Dit hoofdstuk gaat in op waar en onder welke voorwaarden kleine windturbines in de gemeente Eemsmond worden toegestaan. Daarbij spelen diverse (omgevings)aspecten een rol. Deze aspecten worden meegenomen in de overwegingen bij de te maken keuzes voor locaties voor kleine windturbines.
Relatie Wet Milieubeheer
Kleine windturbines met een rotordiameter groter dan 2 meter vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit (artikel 3.13 ev.). Dit kan worden afgeleid uit het Besluit omgevingsrecht Bijlage 1 onder 20.2). Deze windturbines worden als een zelfstandige inrichting gezien en moeten daarom voldoen aan de bepalingen ten aanzien van geluid, veiligheid en visuele hinder zoals die in het Activiteitenbesluit zijn opgenomen. Voor deze kleine windturbines vormt het Activiteitenbesluit dus het toetsende kader ten aanzien van milieu-aspecten. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling op grond van een goede ruimtelijke ordening dan ook niet noodzakelijk.
Kleine windturbines met een rotordiameter kleiner dan 2 meter vallen niet onder de regels van het Activiteitenbesluit. Voor deze windturbines kan worden volstaan met een omgevingsvergunning voor het bouwen. Omdat in de Wet Milieubeheer niet voor niets de kleine windturbines (rotordiameter <2m) zijn uitgezonderd vanwege de beperkte overlast die zij met zich meebrengen voor de omgeving, wil de gemeente ook niet op voorhand voor deze kleine windturbines een aanvullende regeling opnemen in het bestemmingsplan. Desondanks wil de gemeente, mocht daarvoor een noodzaak aanwezig zijn omwille van verschillende omgevingsfactoren, wel de mogelijkheid houden nadere eisen te stellen aan geluid, veiligheid en visuele hinder van kleine windturbines. In die gevallen zal de gemeente de normering zoals die in het Activiteitenbesluit is opgenomen voor windturbines aanhouden. Ook kan bij aanvraag bezien worden of de windturbine aan een keurmerk voldoet dat soortgelijke eisen stelt aan de turbine. In dat laatste geval kan de toetsing bij de omgevingsvergunning beperkt blijven tot de vraag of aan het betreffende keurmerk wordt voldaan.
In het navolgende wordt ingegaan op de normeringen vanuit het Activiteitenbesluit voor geluid, externe veiligheid en visuele hinder. Daarnaast wordt aanvullend nog ingegaan op de landschappelijke randvoorwaarden die de gemeente stelt voor het plaatsen van kleine windturbines.
3.1 Geluid
Een kleine windturbine produceert geluid. Hoeveel geluid precies is afhankelijk van het type en de windsnelheid.
In het activiteitenbesluit zijn geluidsnormen opgenomen voor windturbines (artikel 3.14a). Daarin staat dat een windturbine of een combinatie van windturbines voldoet ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein, en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein. Deze geluidsnormering wordt landelijk acceptabel geacht.
Er is op voorhand geen reden om hier in het algemeen een nog strengere normering voor te hanteren. In bijzondere omstandigheden, zoals cumulatie van verschillende geluidsbronnen of andere windturbines, kunnen op grond van artikel 3.14a, lid 2 en lid 3 maatwerkvoorschriften worden gesteld. Omdat het bestemmingsplan slechts een beperkt aantal kleine windturbines toestaat (namelijk niet meer dan nodig voor de eigen energievoorziening) per bouwvlak of bouwperceel, zijn deze omstandigheden vooralsnog niet te verwachten. Daarom zijn er bij dit bestemmingsplan ook geen algemene op het Activiteitenbesluit aanvullende richtlijnen voor cumulatieve toetsing (ten behoeve van meldingstoetsing) nodig geacht.
3.2 Externe veiligheid
Bij windturbines wordt vaak ook gesproken over externe veiligheid. In artikel 3.15a van het Activiteitenbesluit zijn hiervoor regels opgenomen.
Binnen het plangebied waarop dit facetbestemmingsplan van toepassing is, liggen gasleidingen en tracé's voor hoogspanningsleidingen. Om te voorkomen dat door een defect aan een windturbine deze leidingtracé's kunnen worden beschadigd (bijvoorbeeld door een afgebroken wiek) zijn in de regels bij dit bestemmingsplan afstandsmaten opgenomen voor kleine windturbines tot deze tracé's.
3.3 Visuele hinder
Draaiende wieken van een windturbine zorgen mogelijk voor slagschaduw en lichtreflectie. Er zijn op dit moment nog weinig objectieve gegevens bekend over de slagschaduw van kleine windturbines. Dit wordt veroorzaakt doordat de technologie voor de kleine turbines sterk in ontwikkeling is. Daardoor ontbreken ook duidelijke richtlijnen.
De positionering van kleine windturbines kan veel uitmaken in het al dan niet optreden van visuele hinder. Door een goede positionering van kleine windturbines, waarbij rekening wordt gehouden met zonlicht en schaduwwerking kan het effect van slagschaduw en lichtreflectie worden beperkt.
Net als voor geluid en veiligheid zijn in het Activiteitenbesluit normen opgenomen voor lichtschittering en slagschaduw. Daarin is onder andere vastgelegd dat een automatische stilstandvoorziening kan worden voorgeschreven bij hinder als gevolg van slagschaduw. Slagschaduw en lichtschittering moeten zoveel mogelijk worden beperkt (artikel 3.13 Activiteitenbesluit) door de toepassing van niet-reflecterende materialen of coatinglagen op de betreffende onderdelen.
Aanvullend op de bepalingen in het Activiteitenbesluit wordt in dit bestemmingsplan als regel aangehouden dat de afstand tussen de turbine en de meest nabijgelegen gevoelige bestemming minimaal viermaal de ashoogte van de turbine bedraagt. Gevoelige bestemmingen zijn bestemmingen waar permanent verblijf is toegestaan, zoals een woning (bedrijfswoningen uitgezonderd) of verpleeghuis.
Van deze minimale afstandsmaat kan worden afgeweken als kan worden aangetoond dat er van slagschaduw geen sprake is of als deze zo kan worden beperkt dat van hinder in redelijkheid geen sprake meer is.
3.4 Landschap en cultuurhistorie
De gemeente Eemsmond is rijk aan oude dorpsgezichten en weidse landschappen. De landschappelijke en cultuurhistorische waarden van landschap, dorpen en bebouwing wil de gemeente bewaken. Dat betekent dan ook dat niet overal in de gemeente de bouw van kleine vrijstaande windturbines of windturbines op daken wordt toegestaan.
3.4.1 Vrijstaande kleine windturbines
Gebieden
Vrijstaande kleine windturbines passen niet binnen de historische dorpskernen in Eemsmond. Door hun forse afmeting zijn ze sterk dominant in het ruimtelijk beeld. De gemeente kiest er dan ook voor de bouw van deze windturbines te beperken tot het buitengebied en de bedrijventerreinen: Edama, Kaapweg en Uithuizen Noord. In de Eemshaven is de bouw van hogere windturbines toegestaan. Dit bestemmingsplan is daarom daar niet van toepassing.
Daarbij is de plaatsing van vrijstaande kleine windturbines in de openbare ruimte niet toegestaan, omdat de kleine windturbines nadrukkelijk zijn bedoeld voor het winnen van duurzame energie voor privé-gewin. De koppeling met het eigen erf is daarmee gemaakt.
Randvoorwaarden inpassing
Plaatsing
Vrijstaande mini-windturbines zijn bedoeld voor het privé-gewin. Daarom staan ze altijd op hetzelfde erf als het (hoofd)gebouw dat de energie benut. In het buitengebied kan daarvoor het bouwperceel worden aangehouden.
Omwille van het ruimtelijk beeld staan vrijstaande windturbines nooit voor de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw en bij voorkeur zelfs achter de achtergevel van het hoofdgebouw.
Vrijstaande kleine windturbines staan ook niet in openbaar gebied of dusdanig dicht bij openbaar gebied dat de wiekslag boven openbaar gebied plaatsvindt.
Aantal
Voor vrijstaande windturbines op de grond is geen maximum aantal opgenomen. Wel geldt de beperking dat niet meer windturbines worden gebouwd dan noodzakelijk is om in het eigen energieverbruik te voorzien.
Hoogte
Voor vrijstaande mini-windturbines wordt een ashoogte aangehouden tot maximaal 15 meter, conform de bepalingen in de provinciale verordening.
3.4.2 Kleine windturbines op daken
Gebieden
Kleine windturbines op daken hebben een impact op de ruimtelijke verschijningsvorm van gebouwen en daarmee op hun omgeving. Deze kleine windturbines worden daarom alleen toegestaan in gebieden waarvan wordt verwacht dat ze geen (grote) verstoring opleveren voor het straatbeeld.
Daarom worden beschermde dorpsgezichten, de historische dorpskernen en (rijks)monumenten, vanwege hun bijzondere ruimtelijke kwaliteit, uitgezonderd van de mogelijkheden tot plaatsing van een kleine windturbine op het dak. Op de kaart in de bijlage bij de regels zijn deze gebieden aangegeven. Bij de begrenzing van de gebieden is overeenstemming gezocht met bestaande gebiedsbegrenzingen vanuit de welstandsnota of uit bestemmingsplannen, zoals de grenzen van de rijksbeschermde dorpsgezichten.
Het buitengebied is vanwege de windvang een geschikte plek voor het opwekken van windenergie. Maar het buitengebied wordt ook gekenmerkt door vele boerderijen die door hun uitstraling en met hun silhouet een belangrijke kwaliteit vormen van het buitengebied. Vanuit ruimtelijk kwaliteitsoogpunt is het realiseren van mini-windturbines op daken van boerderijen daarom niet gewenst.
Randvoorwaarden inpassing
Plaatsing
Voor kleine windturbines op daken is voldoende windvang voor een goed rendement van belang. Daarom is de plaatsing van een kleine windturbine op een dak op voldoende hoogte van belang. Kleine windturbines op daken zijn dan ook uitsluitend toegestaan op gebouwen met een bouwhoogte van minimaal 9 m, waarbij de windturbine altijd op het dak en op een hoogte van minimaal 6 meter vanaf de grond wordt gebouwd.
Voor de plaatsing van kleine windturbines op daken kunnen de volgende regels worden aangehouden:
-
op schuine daken niet hoger dan 1/3 van de dakhoogte;
-
op platte daken ten minste de ashoogte van de kleine windturbine terugliggend van de dakrand.
Uitleg 1/3 dakhoogte
Aantal
Het aantal kleine windturbines is sterk bepalend voor het uiteindelijke aanzien van een erf of gebouw. Vrij snel is een visueel verzadigingspunt bereikt in het aantal kleine windturbines op korte afstand van elkaar.
Voor kleine windturbines op daken worden de volgende uitgangspunten genomen:
-
niet meer dan nodig om in het eigen energieverbruik te kunnen voorzien;
-
op schuine daken maximaal 1 per dak;
-
op platte daken maximaal 3 per gebouw.
Hoogte
De provinciale verordening geeft geen specifieke regels ten aanzien van kleine windturbines op daken. Daarbij kan de denklijn worden aangehouden dat ook voor kleine windturbines op daken een maximale ashoogte geldt tot 15 m. Dat betekent dat het hoogste punt van de as, gemeten vanaf de grond, niet hoger mag zijn dan 14,99 m (tot 15 m hoog).
Voor de kleine windturbines op daken geldt daarnaast als vertrekpunt dat het een technisch object is, enigszins vergelijkbaar met een zendmast of een schotelantenne. Het is een toevoeging op of aan het gebouw. Een kleine windturbine zal daarom altijd ondergeschikt aan het gebouw moeten zijn.
Van groot belang voor het aanzicht van de gebouwen waarop een kleine windturbine wordt geplaatst is, naast het aantal windturbines, dan ook de verhouding in hoogte tussen windturbine en gebouw. In dit bestemmingsplan is daarom voor een maximale aslengte van 3 m gekozen, waarbij het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid heeft om van deze maat af te wijken als uit een goede onderbouwing blijkt dat een grotere lengte past binnen de ruimtelijke karakteristiek van de omgeving en bij de vormgeving en maatvoering van het pand waarop de windturbine wordt geplaatst.
Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving
De voorliggende regeling is juridisch vormgegeven als een facetbestemmingsplan. Dat wil zeggen dat de herziening niet rechtstreeks is verwerkt in de onderliggende bestemmingsplannen, maar dat het plan slechts een facet van deze onderliggende plannen herziet. Ten aanzien van het onderwerp dat het facetbestemmingsplan regelt, komen die regels in de onderliggende bestemmingsplannen die voor wat betreft dat onderwerp die in strijd zijn met dit facetbestemmingsplan te vervallen. De overige regels in de onderliggende bestemmingsplannen blijven onverkort van toepassing.
In de regels bij dit bestemmingsplan is een lijst opgenomen van bestemmingsplannen waarop het onderhavige bestemmingsplan van toepassing is.
De facetregeling herziet zowel bestaande digitale als bestaande niet digitale bestemmingsplannen. De eerste categorie bestaat uit plannen die zijn opgesteld conform IMRO2008/20102 en SVBP2008/2012 en digitaal ter inzage zijn gelegd als ontwerp. De tweede categorie bestaat uit de oudere plannen die als ontwerp ter inzage zijn gelegd voor 1 januari 2010. Conform artikel 8.1.2 van het Besluit ruimtelijk ordening (Bro) zijn de eisen op het gebied van elektronische beschikbaarstelling en vaststelling niet van toepassing op deze tweede categorie. De gemeente heeft er echter voor gekozen één facetbestemmingsplan te maken, dat voor alle genoemde bestemmingsplannen geldt.
Het facetbestemmingsplan wordt ook digitaal beschikbaar gesteld en wat betreft de regels en verbeelding is aangesloten op de wettelijke standaardiseringsvereisten van het SVBP 2012 en zijn een overgangsregeling en een anti-dubbeltelregel uit het Bro opgenomen.
Het facetbestemmingsplan regelt dat kleine windturbines bij recht niet zijn toegestaan in onderliggende bestemmingsplannen, maar via een afwijking van het facetbestemmingsplan wel te realiseren zijn. Dit betekent dat de bouw van kleine windturbines in beginsel niet is toegestaan. In afwijking hiervan kan het bevoegd gezag onder voorwaarden een omgevingsvergunning verlenen voor het bouwen van kleine vrijstaande windturbines in het buitengebied op agrarische bouwpercelen, op bouwpercelen van voormalige boerderijen, bij bedrijven in het buitengebied en op een aantal bedrijventerreinen bij de kernen met een maximale ashoogte tot 15m.
Daarnaast is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het onder voorwaarden toestaan van windturbines op daken van gebouwen met een bouwhoogte van ten minste 9m. Deze windturbines zijn niet toegestaan binnen de beschermde dorpsgezichten Warffum en Wadwerderweg en in gebieden met belangrijke (cultuurhistorische) waarden. Deze gebieden en de begrenzing daarvan zijn ontleend aan de welstandsnota.
Hoofdstuk 5 Inspraak en overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft tussen 4 december 2015 en 14 januari 2016 ter inzage gelegen waarbij de mogelijkheid is geboden tot het geven van een reactie. In dezelfde periode is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de diensten en instanties in het kader van het wettelijke vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening. Van zowel burgers als overlegpartners zijn reacties ingekomen.
De beantwoording van deze in totaal zeven reacties is als bijlage aan dit plan toegevoegd. De daaruit voortvloeiende aanpassingen of aanvullingen zijn in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt.