direct naar inhoud van Regels
Plan: Aagtsweg 3 Eenrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1663.BG2009herz10-VS02

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Aagtsweg 3 Eenrum met identificatienummer NL.IMRO.1663.BG2009herz10-VS02 van de gemeente De Marne;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aan huis verbonden bedrijf:

een dienstverlenend bedrijf, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan- of uitbouw:

een onderdeel van een hoofdgebouw, alsmede een opzichzelfstaand gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bed and breakfastaccommodatie:

het tegen betaling aanbieden van logies en ontbijt in een bewoond pand;

1.8 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.9 bestaand:
  • a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing (de maatvoering van een bouwwerk, de afstand tot een bouwwerk of een te bebouwen percentage) die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een (omgevings)vergunning;
  • b. het onder a bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht, of een andere planologische toestemming;
1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bijgebouw:

een op zichzelf staand gebouw dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat niet voldoet aan de definitie van aan- of uitbouw;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbopnden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.20 dienstverlenend bedrijf:

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.21 gebouw:

ek bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf, waarbij in tegenstelling tot een intensieve veehouderij, hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond;

1.23 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel in architectonisch opzicht dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.24 intensieve veehouderij:

een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;

1.25 kampeermiddelen:

tenten, tentwagens, kampeerauto's of caravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen, gewezen voertuigen of gedeelten daarvan, voorzover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden gebruikt voor een recreatief nachtverblijf dan wel voor een nachtverblijf van het personeel, werkzaam op het kampeerterrein waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;

1.26 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.27 kleinschalige verblijfsrecreatie:
  • 1. het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste 15 kampeermiddelen;
  • 2. het houden van een kampeerterrein door een organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard voor ten hoogste 15 kampeermiddelen;
1.28 mestopslagplaats:

een ruimte in de grond of in de bebouwing waarin mest wordt of kan worden opgeslagen;

1.29 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.30 peil:
  • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang, dan wel vanaf enig ander vast punt in de omgeving;
  • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.31 permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.32 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.33 verblijfsrecreatie

alle ontspanningsactiviteiten waarbij wordt gebruikgemaakt van verblijfsaccommodatie buiten de eigen woonplaats, anders dan in enige vorm van hotel of pension, op een passagiersschip, of bij familie/kennissen;

1.34 vloeroppervlakte

totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle ruimten op de begane grond, de verdiepingen, de zolder en de bijbehorende aan- en uitbouwen;

1.35 voorgevelrooilijn:

langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.36 vrijgekomen en vrijkomende bebouwing:

gebouwen die, na 14 december 1994, blijvend zijn of worden onttrokken aan het bedrijfsmatig gebruik waarvoor deze oorspronkelijk zijn opgericht en/of bestemd;

1.37 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 1 m wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Landschappelijke en natuurlijke waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Landschappelijke en natuurlijke waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf', met dien verstande dat de emissie van ammoniak niet meer mag bedragen dan 2616,5 kg;
  • b. wonen ten behoeve van het bedrijf, eventueel in combinatie met een aan huis verbonden bedrijf;
  • c. behoud en herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • d. behoud van de uitwendige hoofdvorm van hoofdgebouwen, zoals mede bepaald door het gevelbeeld, de kapvorm, de nokrichting en de dakhelling van kappen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';

met daaraan ondergeschikt:

  • e. groenvoorzieningen;
  • f. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;

met dien verstande dat:

  • i. bed and breakfastaccommodaties tot een omvang van drie kamers zijn toegestaan;
  • j. onder de bestemming mede wordt begrepen de verkoop van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten, met dien verstande dat de inpandige vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 120 m2;
  • k. houtteelt en de aanleg van nieuw bos niet in de bestemming zijn begrepen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen dienen te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. het bouwen van kassen is niet toegestaan;
  • c. de bestaande uitwendige hoofdvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient te worden gehandhaafd;
  • d. de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mogen ten hoogste respectievelijk 8,5 m en 14 m bedragen, dan wel niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • e. de dakhelling van agrarische bedrijfsgebouwen bedraagt ten minste 15°, dan wel niet minder dan de bestaande dakhelling indien deze minder bedraagt;
  • f. het aantal bedrijfswoningen bedraagt niet meer dan één;
  • g. de oppervlakte van de bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m2, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  • h. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan de oppervlakte van de bedrijfswoning;
  • i. de goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij de bedrijfswoning bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 6 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.
3.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte en oppervlakte voor reclamedoeleinden ten behoeve van het op de gronden gevestigde bedrijf bedraagt ten hoogste respectievelijk 2 m en 2 m2;
  • c. de bouwhoogte van mestsilo's bedraagt ten hoogste 8 m inclusief afdekking;
  • d. de bouwhoogte van windturbines mag niet meer bedragen dan 15 m, waarbij de wieklengte van een windturbine niet meer bedraagt dan twee/derde van de askophoogte van een windturbine, met dien verstande dat het aantal windturbines niet meer bedraagt dan één;
  • e. de bouwhoogte van reclamemasten bedraagt niet meer dan 6 m;
  • f. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, bedraagt niet meer dan 12 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld en de landschappelijke waarden;
  • de verkeersveiligheid;
  • stedenbouwkundige karakteristieke gebouwen;
  • het uitzicht vanuit woningen;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de goothoogte, bouwhoogte en plaatsing van de met 'karakteristiek' aangegeven hoofdgebouwen en de plaatsing van overige bebouwing op het bijbehorende bouwperceel, met het oog op het streven naar handhaving van de karakteristiek;
  • b. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m2 en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m;
  • c. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de weg minder dan 20 m bedraagt;
  • d. de maximale breedte (gemeten langs de weg) van het bouwperceel;
  • e. de afstand tussen de gebouwen;
  • f. de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.4 Afwijken van de bouwregels
  • A. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bouwregels ten behoeve van:
  • 1. de bouw van een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • a. wordt gebouwd binnen de in lid 3.2.1, sub a genoemde oppervlakte;
    • b. aangetoond moet zijn dat de omvang van het bedrijf zodanig is dat sprake is van een structureel volwaardig tweepersoonsbedrijf en dat gelet op aard, omvang en continuïteit van het bedrijf permanent toezicht noodzakelijk is;
    • c. door middel van een ondernemersplan (en financiering) dient te zijn aangetoond dat het bedrijf de komende tien jaar als volwaardig tweepersoonsbedrijf blijft bestaan;
    • d. de haalbaarheid dient te zijn aangetoond;

  • 2. het vergroten van het oppervlak van de hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen of bijgebouwen ten behoeve van het wonen indien dit gebeurt als compensatie voor te slopen gebouwen op het bouwperceel en met dien verstande dat:
    • a. ten hoogste 50% van het te slopen oppervlak aan gebouwen mag worden herbouwd;
    • b. de vergroting niet meer dan 100 m² bedraagt;

  • 3. de bouw van ten hoogste één sanitairgebouw met een bouwhoogte van 4 m en een oppervlak van maximaal 25 m2 ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie, met dien verstande dat tevens een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6 sub d dient te zijn verleend.

  • B. De onder A bedoelde omgevingsvergunning mag daarnaast:
  • 1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in 3.1 omschreven waarden;
  • 2. geen negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
  • 3. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.

  • C. Indien de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voorgelegd aan het waterschap, met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundig advies.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, voor zover het betreft het gebruik van de nieuw te bouwen ligboxenstal, indien:
    • 1. de omvang, situering en verschijningsvorm van de nieuw te bouwen ligboxenstal niet in overeenstemming zijn met het landschapsinpassingsplan;
    • 2. de erfbeplanting niet wordt aangelegd overeenkomstig het landschapsinpassingsplan en deze vervolgens niet, zowel kwantitatief als kwalitatief, in stand wordt gehouden;
    • 3. het hemelwater van de nieuw te bouwen ligboxenstal niet wordt afgevoerd op de gracht rond de woning;
  • b. reclamedoeleinden anders dan reclame voor het op de gronden gevestigde bedrijf, met dien verstande dat lichtreclame niet is toegestaan;
  • c. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
  • d. verblijfsrecreatie, anders dan de onder 3.1 sub h bedoelde bed and breakfast waarbij het parkeren op eigen erf plaatsvindt;
  • e. detailhandeldoeleinden, anders dan bedoeld in 3.1 sub i;
  • f. de opslag van mest en voer buiten het bouwvlak;
  • g. het opwekken van elektriciteit door middel van (co)vergisting;
  • h. opgaande vormen van boom- en fruitteelt;
  • i. het gebruik van gronden ten behoeve van buitenopslag, tenzij er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing van de buitenopslag en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd;
  • j. het gebruik van verlichting in een nieuwe ligboxenstal die meer dan 150 lux bedraagt, tenzij de stal tussen 20.00 en 6.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling ten minste met 90% reduceren.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 ten behoeve van:

  • a. een paardenbak, met dien verstande dat:
    • 1. de paardenbak dient te worden gesitueerd binnen een afstand van 30 m ten opzichte van het als zodanig aangeduide woon- of bedrijfsperceel waarop de aanvraag van toepassing is;
    • 2. de afstand tussen de paardenbak en een bestaande woning van derden ten minste 50 m bedraagt;
    • 3. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m2 bedraagt;
    • 4. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
    • 5. de paardenbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
    • 6. de hoogte van lichtmasten niet meer bedraagt dan 3,5 m, waarbij de lampen zijn voorzien van een afschermende kap waardoor de lichtbundel uitsluitend is gericht op de bak;
    • 7. een goede landschappelijke inpassing is gewaarborgd;

  • b. bed and breakfast waarbij het aantal kamers meer dan twee bedraagt, met dien verstande dat parkeren op eigen terrein plaats dient te vinden;

  • c. het opwekken van elektriciteit door middel van (co-)vergisting van mest, indien:
    • 1. het bedrijf eigen geproduceerde mest verwerkt en daar eigen co-substraten aan toevoegt en het digestaat op de eigen gronden gebruikt;
    • 2. de (co-)vergisting plaatsvindt binnen het bouwvlak;
    • 3. de verkeersaantrekkende werking door vervoer van co-substraten en verwerking van het digestaat beperkt blijft;

en met dien verstande dat burgemeester en wethouders nadere voorwaarden kunnen stellen met betrekking tot de omvang en capaciteit van de (co-)vergistingsinstallatie in verband met milieuhygiënische en infrastructurele aspecten, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de (co-)vergistingsinstallatie. Leidraad is hierbij de Nota Mestvergisting van de provincie Groningen, die is vastgesteld in mei 2006;

  • d. kleinschalige verblijfsrecreatie, met dien verstande dat:
    • 1. de grootte van het erf minimaal 2.500 m2 moet bedragen;
    • 2. het aantal kampeermiddelen niet meer bedraagt dan 15;
    • 3. de afstand tot de dichtstbijzijnde woning minimaal 50 m dient te bedragen;
    • 4. het kleinschalige kampeerterrein door opgaande beplanting, bestaande uit inheemse soorten, dient te worden omzoomd;
    • 5. de bebouwde oppervlakte aan sanitaire voorzieningen niet meer bedraagt dan 25 m2;
    • 6. uitsluitend in de periode van 15 maart tot 31 oktober kampeermiddelen zijn toegestaan;

  • e. De onder a tot en met d genoemde afwijking mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in 3.1 omschreven waarden.
3.7 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gebouwen te slopen, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.

  • b. De onder a genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de krakteristieke hoofdvorm van de gebouwen;
    • 2. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld;
    • 3. de karakteristieke hoofdvorm in redelijkheid niet te handhaven is;
    • 4. het delen van een gebouw of bijgebouwen betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het toevoegen van een bedrijfstak aan een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de toegevoegde tak niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de agrarische hoofdactiviteit;
    • 2. de toegevoegde tak uitsluitend betrekking heeft op:
      • de sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functie, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij en kampeerboerderij;
      • de zorgfuncties, met dien verstande dat de zorgfunctie plaatsvindt binnen bestaande bebouwing, sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en sprake is van een verwevenheid tussen de zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
      • de detailhandel in hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten, met dien verstande dat de inpandige bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 120 m² ;
      • het bedrijf genoemd in de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
    • 3. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
    • 4. de bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat met uitzondering van buitenopslag bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgeoefend op het bijbehorende erf.

  • b. voorzover het agrarische bedrijfsgebouwen betreft, ten behoeve van:
    • 1. wonen;
    • 2. de aan het landelijke gebied gebonden niet-agrarische bedrijven;
    • 3. de sociale, culturele, medische en educatieve voorzieningen;
    • 4. de bedrijven genoemd in de bij de regels opgenomen Staat van bedrijven;
    • 5. de recreatieve functies in de vorm van groepsaccommodaties, hotels en/of pensions;
    • 6. maneges;
    • 7. zorgboerderijen;

met dien verstande dat:

  • een zelfstandige woonfunctie slechts is toegestaan in het hoofdgebouw op een perceel waar reeds een woning of bedrijfswoning aanwezig is;
  • de activiteiten genoemd onder 2 tot en met 7 zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie, waarbij het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf niet meer bedraagt dan het bestaande aantal;
  • de functiewijziging binnen de bestaande bebouwing dient plaats te vinden (behoudens geringe uitwendige aanpassingen), met dien verstande dat, met uitzondering van de buitenopslag, de bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgevoerd op het bijbehorende erf;
  • de vrijgekomen en vrijkomende agrarische bebouwing niet mag worden vergroot, er geen nieuwe gebouwen mogen worden opgericht en de gebouwen niet geheel of nagenoeg geheel mogen worden veranderd;
  • er zorg dient te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing. Een wijzigingsverzoek dient gepaard te gaan met een voorstel tot landschappelijke inpassing van de bebouwing waarbij tevens wordt bezien of de landschappelijk verstorende bebouwing kan worden afgebroken of verplaatst of aangepast;
  • er geen afbreuk mag worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
  • er geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking mag ontstaan;
  • indien sprake is van detailhandel, dan wordt deze beperkt tot het aanbieden en verkopen van ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten op een vloeroppervlakte van maximaal 60 m2;
  • nieuwvestiging van maneges uitsluitend mogelijk is in de nabijheid van kernen;
  • bij functiewijziging onafhankelijk advies wordt ingewonnen over de bescherming van de ruimtelijk relevante kenmerken.

  • c. activiteiten in de vorm van het opwekken van elektriciteit door middel van (co-) vergisting van mest, indien:
    • 1. het bedrijf eigen geproduceerde mest verwerkt en daar eigen en/of van derden afkomstige co-substraten aan toevoegt en het digestaat op de tot het bedrijf behorende gronden wordt gebruikt, dan wel naar derden afgevoerd, dan wel;
    • 2. met bedrijf aangevoerde mest geproduceerd door derden verwerkt en daar eigen en/of van derden afkomstige co-substraten aan toe voegt en het digestaat op de tot het bedrijf behorende gronden wordt gebruikt;
    • 3. de (co-)vergisting plaatsvindt binnen het bouwvlak;
    • 4. de verkeersaantrekkende werking door vervoer van co-substraten en verwerking van het digestaat beperkt blijft.

Burgemeester en wethouders kunnen nadere voorwaarden stellen met betrekking tot de omvang en capaciteit van de (co-)vergistingsinstallatie in verband met milieuhygiënische en infrastructurele aspecten, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de (co-)vergistingsinstallatie. Leidraad is hierbij de Nota Mestvergisting van de provincie Groningen, die is vastgesteld in mei 2006.

Indien de wijziging gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de wijzigingsaanvraag voorgelegd aan het waterschap, met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundig advies.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing is op artikel 3.2.2, sub f;
    • 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
    • 3. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

  • b. De onder a bedoelde omgevingsvergunning mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
      • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
      • het bebouwingsbeeld en de landschappelijke waarden;
      • de verkeersveiligheid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

6.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
6.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 6.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 6.1 met maximaal 10%.

6.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 6.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

6.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

6.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 6.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

6.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 6.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

6.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 6.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Aagtsweg 3 Eenrum.