direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Aagtsweg 3 Eenrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1663.BG2009herz10-VS02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Aagtsweg 3 te Eenrum is een melkveehouderij gevestigd, hierna te noemen plangebied. Op 11 juli 2014 heeft initiatiefnemer een aanvraag om een omgevingsverguning ingediend, bij de gemeente De Marne. om zijn melkveehouderij uit te breiden. Het voorliggende wijzigingsplan heeft betrekking op het realiseren van een nieuwe stal en het vergroten van het bouwvlak.

1.2 Juridische aspecten

Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Buitengebied (vastgesteld 16-12-2008). Het perceel heeft hier de bestemming Agrarisch-Landschappelijke en natuurlijke waarden. De betreffende gronden zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Het bouwperceel heeft op dit moment een omvang van 1,5 hectare. Om het bouwplan te kunnen realiseren moet het bouwvlak worden vergroot tot 2 hectare.

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwvlak tot 2 hectare op basis van artikel 3, lid 8 sub d van het bestemmingsplan 'Buitengebied'. De volgende voorwaarden zijn hierin opgenomen:

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de uitbreiding van het in artikel 3, lid 2, sub a, onder 1 genoemde aaneengesloten oppervlak dan wel, in afwijking van artikel 3, lid 2, sub a, onder 2, ten behoeve van het bouwen aan de overzijde van de weg, tot ten hoogste 2 ha, met dien verstande dat:

  • deze wijzigingsbevoegdheid niet van toepassing is voorzover de gronden zijn aangegeven met ‘bouwperceel 1 ha’;
  • middels een bedrijfsplan wordt aangetoond dat vergroting uit het oogpunt van de toekomstige bedrijfsvoering nodig is;
  • geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
  • er een plan wordt gemaakt waarbij in ieder geval aandacht wordt gegeven aan de volgende randvoorwaarden:
  • a. het respecteren van de historische gegroeide landschapsstructuur;
  • b. het afstand houden tot ruimtelijke elementen;
  • c. een goede infrastructurele ontsluiting;
  • d. een zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
  • e. een erfinrichting die zorgvuldig is ingepast in het landschapstype, zoals ook verwoord in de Nota agrarische schaalvergroting en landschap.


Het voornemen voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied. Dit wijzigingsplan 'Aagtsweg 3 Eenrum' vergroot het bouwvlak van 1,5 hectare tot 2 hectare.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 gaat in op de huidige en toekomstige situatie in het plangebied. In hoofdstuk 3 komt het relevante beleid op provinciaal en gemeentelijk niveau aan bod. Hoofdstuk 4 benoemt vervolgens de ruimtelijke aandachtspunten. De onderwerpen die in dit hoofdstuk aan bod komen, zijn bodem, archeologie, water, natuur en ecologie, geluid, milieuzonering bedrijven, luchtkwaliteit en externe veiligheid. In hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving van het plan beschreven. De hoofdstukken 6 en 7 verwoorden achtereenvolgens de economische uitvoerbaarheid en de resultaten van inspraak en overleg.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente De Marne, aan de Aagtsweg 3 te Eenrum. In de huidige situatie is op het perceel een agrarisch bedrijf gevestigd. De hoofdtak van het agrarisch bedrijf is een melkveehouderij. Op het perceel bevinden zich de bedrijfswoning met 2 schuren en een melkveestal. Tussen deze schuren is nog een kleine kapschuur aanwezig voor jongvee. Achter de bebouwing liggen 4 grote en 2 kleinere sleufsilo's.

Op het bedrijf mogen 190 melkvee en 135 stuks jongvee worden gehouden.

Onderstaande (lucht)foto's geven een beeld van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.BG2009herz10-VS02_0001.jpg"

Luchtfoto, bron: Google earth

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.BG2009herz10-VS02_0002.jpg"

Betonpad naast de melkveestal

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt aan de zuidzijde van de huidige melkveestal een nieuwe veestal gebouwd. Onderstaande afbeelding geeft een overzicht waar de nieuwe veestal zal worden gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.BG2009herz10-VS02_0003.jpg"

Locatie nieuwe melkveestal, bron Omgevingsburo Wiegersma

Van een gedeelte van het dak van de bestaande melkveestal (over een lengte van 50 meter, zijnde 10 spanten, tot een hoogte van 4 meter) worden de onderste 2 rijen golfplaten verwijderd. Het dak van de nieuw te bouwen melkveestal kan hierdoor geplaatst worden op het dak van de bestaande melkveestal. Hierdoor ontstaat een grote melkveestal met twee zadeldaken.

Het bestaande pad, naast de melkveestal (zoals weergegeven in paragraaf 2.1) zal worden verlegd en worden gesitueerd naast de nieuwe melkveestal. De twee kleinere sleufsilo's worden eveneens verlegd.

Het bedrijf is goed ontsloten, door de bouw van de nieuwe melkveestal zullen hier geen veranderingen optreden. In het plangebied zijn geen opstallen aanwezig die niet meer in gebruik zijn, hierdoor is geen sprake van sanering.

Landschappelijke inpassing

Eenrum is een wierdendorp op de rand van het Hoog van Winsum en naast de voormalige loop van de Hunze in het noordwesten van Groningen. Dit gebied wordt ook wel het “Land van Aagt” genoemd. De boerderijen even ten westen van Eenrum liggen op de voormalige dijk en zijn
historisch gezien geen onderdeel van het dorp.

De landschappelijke inpassing is gericht op het herstel van de positie van de woning, als voorzijde van het erf, verduidelijking van de erfsituatie, het loskoppelen van het erf bij het dorp en het verkleinen van de visuele impact van de te realiseren nieuwbouw. De landschappelijke inpassing is opgenomen in de bijlage. Op 19 mei 2015 heeft de gemeente een overeenkomst gesloten met initiatiefnemer over de landschappelijke inpassing.

Onderstaande afbeelding geeft een impressie van het beplantingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1663.BG2009herz10-VS02_0004.jpg"

Bron: landschappelijke inpassing - Libau

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provincie

3.1.1 Provinciaal Omgevingsplan en Omgevingsverordening

Het Provinciaal Omgevingsplan (POP) en de provinciale Omgevingsverordening zijn op 17 juni 2009 vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Groningen. De partiële herziening 2014 van de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009 is in werking getreden op 1 oktober 2014.

Het POP is een geïntegreerd document met daar in het omgevingsbeleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer, water en de ruimtelijke ordening. De verordening stelt, ter borging van de provinciale ruimtelijke belangen, regels en geeft instructies aan, in het bijzonder, het lokaal bestuur.

Uitbreiding agrarisch bouwperceel

De omgevingsverordening van de provincie Groningen geeft aan dat een bestemmingsplan in de gemeente De Marne niet voorziet in uitbreiding van agrarische bouwpercelen tot een omvang groter dan 2 hectare.

In het voorliggende plan is sprake van het vergroten van het agrarisch bouwperceel (tot 2 hectare). Artikel 4.19a lid 4 van de provinciale verordening geeft aan dat indien een plan voorziet in de uitbreiding tot een omvang groter dan 1 hectare, er in de toelichting een beschrijving van de wijze waarop bij de situering., omvang en vormgeving van het agrarische bouwperceel rekening is gehouden. De provinciale verordening geeft een aantal voorwaarden waarmee rekening gehouden moet worden. In paragraaf 2.2 zijn een aantal van deze punten nader uitgewerkt. Artikel 4.19a lid 4 onder b is nader uitgewerkt in paragraaf 4.6 'milieuzonering'. In de regels zijn voorwaarden opgenomen betreffende de nachtelijke lichtuitstraling.

De ontwikkelingen zijn passend binnen het beleid van de provincie Groningen.

3.2 Gemeente

Het plangebied ligt in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied. Op basis van artikel 3 lid 8 sub d van het bestemmingsplan Buitengebied kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het vergroten van het bouwperceel tot ten hoogste 2 hectare.

Gelet op het belang van de agrarische sector in de gemeente, biedt de gemeente de ruimte om schaalvergroting te realiseren. De gemeente wil dit op alle plaatsen waar dit binnen de kaders van natuur, landschap en milieu tot de mogelijkheden behoort. Bij bedrijfsuitbreiding wordt steeds vaker tegen de grenzen van het agrarisch bouwperceel aangelopen. Daarnaast wordt de sector ruimte gegeven voor alternatieve bedrijfsvoeringen wat daarmee bijdraagt aan de dynamiek van het buitengebied. Het verzoek past binnen de gemeentelijke wens tot bevordering van de plattelandseconomie en dynamiek. Om agrarische bedrijven als functionele drager van het landschap overeind te houden behoeven ze ontwikkelingsruimte en schaalvergrotingsmogelijkheden. Het toestaan van economische bedrijvigheid op het gebied van de agrarische dienstverlening houdt de bestaande werkgelegenheid op het platteland in stand.

De ontwikkelingen passen binnen het beleid van de gemeente.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijke aandachtspunten

4.1 Bodem

Ten behoeve van het onderzoek naar bestaande verontreinigingen is de provinciale Bodeminformatiekaart (internetversie) op 14 oktober 2014 geraadpleegd. De bodeminformatiekaart geeft voor het plangebied bekende (historische) gegevens. Uit de informatie blijkt dat in het plangebied een dieseltank (ondergronds) en een opslag voor huisbrandolie (ondergronds). Beide tanks zijn in 1997 gesaneerd en hebben de status van onverdacht.

Een agrarisch erf wordt gezien als een terrein met een middelmatige kans op ernstige bodemverontreiniging, omdat er op agrarische bedrijven veel gewerkt wordt met bodembedreigende stoffen zoals diesel, smeerolie en bestrijdingsmiddelen. De uitbreiding vindt plaats op landbouwgrond. De gronden ter plaatse van de uitbreiding worden niet verdacht van bodemverontreiniging. Voor het uitbreiden van de stal is op voorhand geen nader bodemonderzoek vereist omdat:

  • het niet gaat om verblijfsruimte voor mensen;
  • de uitbreiding niet plaatsvindt op van bodemverontreiniging verdachte grond. De uitbreiding vindt namelijk plaats in het buitengebied op schone landbouwgrond. De gronden ter plaatse van de uitbreiding worden niet verdacht van bodemverontreiniging.

Op grond van 2.10 van de Wabo wordt een omgevingsvergunning geweigerd indien de aanvraag niet voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening. In de bouwverordening is vastgelegd dat er geen bouwwerken mogen worden gebouwd op verontreinigde bodem. Bij de aanvraag omgeving- en/of milieuvergunning worden bodemonderzoeksresultaten verplicht gesteld.

4.2 Archeologie

De Monumentenwet heeft als doel het bieden van bescherming aan karakteristieke monumenten (gebouwen zijnde), archeologische monumenten en stads- en dorpsgezichten. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn opgenomen in de Monumentenwet. Een van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat er bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen rekening dient te worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

De beleidsadvieskaart van de gemeente De Marne, geeft voor het plangebied het volgende aan:

- boerderijplaats, onderzoek bij ingrepen groter dan 15 m²;

- mogelijke vijver/viskenij, cultuurhistorisch waardevol: aandachtspunt.

Libau heeft een bureauonderzoek (rapport 14-256) uitgevoerd voor de ontwikkelingen in het gebied. Uit het bureauonderzoek is het volgende naar voren gekomen. Het plangebied ligt in het oude kwelderland van Hunsingo, op een kwelderwal langs de voormalige Hunzeboezem. De kwelders waren vanaf de ijzertijd geschikt voor bewoning. De oudst bekende bewoningresten op de kwelderwal waarop het plangebied ligt dateren uit de late middeleeuwen. De boerderij heeft mogelijk een middeleeuwse oorsprong, maar dat deel van het plangebied dat is geregistreerd als boerderijplaats is, omvat de voormalige boomgaard en ligt buiten het oude erf. De kans op het aantreffen van bewoningsresten is daarom klein. Voor het overige deel van het plangebied geldt een lage verwachtingswaarde, vervolgonderzoek is hierom niet nodig.

Indien er onverhoopt archeologische resten (sporen en vondsten) worden aangetroffen, dan geldt krachtens de Monumentenwet (1988) een meldingsplicht. In dat geval dienen deze zo spoedig mogelijk te worden gemeld bij de gemeente De Marne en Libau.

Het archeologisch bureauonderzoek is opgenomen in de bijlagen.

4.3 Water

Artikel 3.1.6 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat er in ruimtelijke plannen een waterparagraaf moet worden opgenomen. In de toelichting moet worden aangegeven op welke wijze er rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige situatie, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.

De watertoets heeft op 16 oktober 2014 plaatsgevonden door het invullen van de digitale watertoets. De vragenlijst is volledig ingevuld. De watertoets geeft aan dat de wijziging van de bestemming en/of de omvang van onderdelen in het plan invloed hebben op de waterhuishouding. Ze raken de belangen van het waterbeheer en/of die van de initiatiefnemer.

Toename verhard oppervlak

In het plangebied neemt de verharding toe. Indien het verhard oppervlak in een ruimtelijk plan toeneemt met meer dan 750m2 is het vereist om de mogelijkheden voor afkoppelen van regenwater te onderzoeken en vast te leggen.

Het waterschap heeft echter aangegeven dat voor de ontwikkelingen in het plangebied geen watercompensatie hoeft plaats te vinden. Aan de oostzijde van de woning is een gracht aanwezig, met voldoende bergingscapaciteit. Het hemelwater zal worden afgevoerd op die gracht.

Tussen de gemeente De Marne en initiatiefnemers is een convenant opgesteld, waarin initiatiefnemers zich verplichten om, conform het advies van waterschap Noorderzijlvest d.d. 28 juli 2014, het hemelwater dat op de nieuw te bouwen ligboxenstal valt af te voeren op de gracht rond het woongedeelte.

Overleg

Het waterschap Noorderzijlvest geeft aan dat het voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets van belang is om het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met de adviezen in het document. Het waterschap Noorderzijlvest verzoekt om geinformeerd te worden over de wijze waarop het plan verder zal worden voorbereid.

De watertoets is opgenomen in de bijlagen.

4.4 Natuur en ecologie

Wet- en regelgeving

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet (Ffw) en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998), de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009.

Soortbescherming

FLORA- EN FAUNAWET

Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'.

INVENTARISATIE

Omgevingsburo Wiegersma heeft het plan getoetst aan de Flora- en Faunawet. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de brief “Laan Aagtsweg 3 Eenrum / ecologie” (Omgevingsburo Wiegersma, 21 november 2014) die als separate bijlage in het wijzigingsplan is opgenomen.

In de beoordeling wordt aangegeven dat het plangebied waarop de nieuwe stal is geprojecteerd direct aansluit op de huidige bedrijfsvoering. De locatie van de nieuwbouw, wordt in de huidige situatie al intensief gebruikt. Zo ligt er een kavelpad waarvan dagelijks meerdere malen gebruik wordt gemaakt voor onder andere het brengen van voer in de melkstal, stalling van machines en materialen. Het deel dat nu in gebruik is als weiland wordt gebruik voor de productie van gras of beweiding. Vanwege het intensieve gebruik, wordt de aanwezigheid van beschermende soorten niet aannemlijk geacht.

Ter plaatse van het realiseren van de nieuwe stal, is momenteel een groensingel aanwezig, bestaande uit struiken en (kleine) bomen. De groensingel wordt in de toekomstige situatie verwijderd. Initiatiefnemer streeft ernaar om de groensingel voor 1 maart te verwijderen, omdat vogels er in het broedseizoen mogelijk nesten in bouwen. In de directe omgeving zijn meerdere groensingels aanwezig, waarin dieren ook zouden kunnen schuilen en/of verblijven.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Natuurbeschermingswet 1998, het provinciaal omgevingsplan en de provinciale verordening.

NATUURBESCHERMINGSWET 1998

In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het Natuurbeleidsplan waarin het concept van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is opgenomen.

ONDERZOEK

Omgevingsburo Wiegersma heeft het bouwplan getoetst aan de Nbw 1998. De resultaten hiervan zijn opgenomen in de brief “Laan Aagtsweg 3 Eenrum / Natuur” (Omgevingsburo Wiegersma, 29 september 2014) die als separate bijlage in het wijzigingsplan is opgenomen.

Uit de brief komt naar voren dat ten aanzien van het project aandacht nodig is voor een toename van de ammoniakemmissie. Een toename van de ammoniakemissie kan namelijk leiden tot een toename van de ammoniakdepostie op beschermde gebieden. Een toename van de depositie van ammoniak in voor verzurings- en vermestingsgevoelige gebieden kan leiden tot negatieve effecten. Het Natura 2000-gebied Schiermonnikoog is het meest nabij gelegen beschermde gebied. Hoewel het aantal stuks melkvee en jongvee in het voornemen zal toenemen ten opzichte van de referentiedatum van het Natura 2000-gebied Schiermonnikoog, zal als gevolg van het toepassen van een emissiearme vloer, de ammoniakemissie niet toenemen.

Het plan heeft mogelijk gevolgen voor beschermde natuurgebieden. De provincie moet voor het plan een Verklaring van geen bedenkingen afgeven. Deze verklaring zal deel uitmaken van de omgevingsvergunning.

ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland, dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. De EHS is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de EHS is in de provincie Groningen uitgewerkt in het Provinciaal Omgevingsplan 2009-2013 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009.

Het plangebied is niet op of nabij gronden gelegen die zijn aangewezen als EHS of bos- en natuurgebieden buiten de EHS. Deze gebieden kennen daarnaast geen externe werking. Het project is op dit punt dan ook niet in strijd met de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009.

Conclusie

In het kader van de Omgevingsvergunning zal op grond van de Nbw 1998 (Handelingen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden) een Vvgb worden aangevraagd. Het ligt in de verwacht dat deze zal worden afgegeven. Het project is daarnaast op het punt van natuur niet in strijd met de Omgevingsverordening provincie Groningen 2009.

Ten aanzien van de Flora- en Faunawet is initiatiefnemer zich bewust van de algemene zorgplicht. De zorgplicht wordt tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden in acht genomen.

4.5 Geluid

Het realiseren van een melkveestal wordt niet aangemerkt als geluidgevoelig object. Toetsing aan de Wet geluidhinder is dan ook niet nodig.

4.6 Milieuzonering bedrijven

Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten.

In het plangebied is een agrarisch bedrijf (melkveehouderij) gevestigd. De Wet geurhinder en veehouderij geeft onder andere afstanden voor dieren met geuremissiefactoren en dieren zonder geuremissiefactoren. Rundvee heeft geen geuremissiefactor. De minimumafstand van het emissiepunt van het dierenverblijf tot de gevel van geurgevoelige objecten bedraagt buiten de bebouwde kom 50 meter. De dichtstbijzijnde burgerwoningen staan op ruime afstand (circa 300 meter).

Ten aanzien van de ontwikkelingen in het plangebied, treden er geen belemmeringen op voor het aspect milieuzonering.

4.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de nor-men (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

BESTEMMINGSPLAN

Het plan biedt de mogelijkheid tot het uitbreiden van het agrarisch bedrijf (melkveehouderij). Er wordt een nieuwe schuur/stal voor melkkoeien bijgebouwd. Het aantal stuks dieren neemt gering toe. Deze ontwikkeling leidt niet tot een verkeerstoename van meer dan 1.200 motorvoertuigen per etmaal. Het bestemmingsplan kan daarom worden beschouwd als een nibm-project.

ACHTERGRONDNIVEAUS

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.


Grenswaarden luchtconcentraties NO2 en PM10  
Luchtconcentratie   Norm  
NO2    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
PM10    
jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moest al aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.


Achtergrondniveaus luchtkwaliteit  
Stof   2010   2015   2020  
       
PM10   20 µg/m3   16,9 µg/m3   16,1 µg/m3  
NO2   9,2 µg/m3   9,2 µg/m3   8,1 µg/m3  

Conclusie

Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft.

Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Inrichtingen

Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Om te bepalen of in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen liggen, is de risicokaart van de provincie Groningen geraadpleegd.

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig. Hierdoor treden er geen planologische beperkingen op voor de ontwikkelingen in het plangebied.

4.8.2 Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het Rijk is bezig met het opstellen van nieuwe wetgeving rond transportroutes, het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) met het bijbehorende Basisnet. Dit besluit gaat de huidige circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vervangen en treedt te zijner tijd in werking.

Daarnaast heeft de provincie Groningen in het Provinciaal Basisnet Groningen (Gedeputeerde Staten, d.d. 20-04-2010), in relatie tot het Besluit transportroutes externe veiligheid, rond alle provinciale wegen in haar provincie zones aangewezen (ook voor spoorwegen en vaarwegen).

In de nabijheid van het plangebied zijn geen transportroutes waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt aanwezig.

4.8.3 Buisleidingen

Op 01-01-2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.


In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmeringenstrook (5 m en 4 m bij leidingen met een druk tot en met 40 Bar), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

In de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Hierdoor treden er geen planologische beperkingen op voor de ontwikkelingen in het plangebied.

4.8.4 Vormvrije mer

In het Besluit m.e.r. onder nr. 14, 9e in de D lijst staat dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren 340 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwlijk jongvee tot 2 jaar. Zoals blijkt uit de planbeschrijving blijft het aantal stuks vee onder de drempelwaarde zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Maar sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011, is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets (vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
- belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. (-beoordeling) noodzakelijk;
- belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.


In bijlage III van de EU richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. In dit geval is gekeken naar deze Europese criteria. De resultaten van de onderzoeken, zoals deze zijn samengevat in de voorgaande paragrafen van hoofdstuk 4 laten zien dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Zodoende kan worden geconcludeerd dat gezien de grootte en aard van de ingrepen er geen negatieve effecten zijn te verwachten. Op grond hiervan is het verrichten van een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Juridisch systeem

5.1 Juridisch systeem

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een wijzigingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het wijzigingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd. In de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij het moederplan.

Bij het wijzigingsplan hoort een toelichting.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

In het voorliggende plan worden de begrippen uit de Wabo gehanteerd.

5.2 Regels

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de bestemming.

5.2.1 Inleiding

Begrippen

In de regels zijn begripsomschrijvingen opgenomen. Het opnemen van begrippen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP 2012 worden ook conform de SVBP 2012 overgenomen.

Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, bouwhoogten, dakhelling en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met ventilatiekanalen, schoorstenen, en kroonlijsten en dergelijke. In de SVBP 2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing, worden deze één op één overgenomen.

5.2.2 Bestemmingsregels

De volgende onderdelen zijn in de bestemming onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijken van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving omvat een opsomming van de functies/gebruiksmogelijkheden binnen de gegeven bestemming. Deze opsomming is van wezenlijk belang, aangezien deze de basis vormt voor de overige regels die opgenomen zijn binnen die bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Nadere eisen

In de nadere eisen wordt de bevoegdheid aan Burgemeester en wethouders gegeven nadere eisen te stellen aan ondergeschikte zaken aan gebouwen, in dit geval de situering en de afmetingen van de gebouwen.

Afwijken van de bouwregels

In dit onderdeel wordt de bevoegdheid aan Burgemeester en wethouders gegeven om af te kunnen wijken van de bouwregels.

Specifieke gebruiksregels

In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. De specifieke gebruiksregels in dit plan geven aan welke gebruiksvormen in elk geval onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo vallen.

Afwijken van de gebruiksregels

In dit onderdeel wordt de bevoegdheid aan Burgemeester en wethouders gegeven om af te kunnen wijken van de gebruiksregels.

Wijzigingsbevoegdheid

In de wijzigingsbevoegdheid wordt de bevoegdheid aan Burgemeester en wethouders gegeven om (een deel van) de functie te wijzigen.

Bestemmingen

De gronden in het voorliggende wijzigingsplan zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Volgens de systematiek van het bestemmingsplan buitengebied worden de verschillende vormen van agrarische bedrijvigheid apart aangeduid, in dit geval betreft het de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf'. Daarnaast is het wonen ten behoeve van het bedrijf toegestaan, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden bedrijf en/of drie bed and breakfastkamers.

De gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak (met een oppervlakte van 2 hectare) worden gebouwd.

De boerderij is aangeduid als 'karakteristiek'. Dit betekent dat de uitwendige hoofdvorm moet worden behouden.

Voor wat betreft de bouw- en gebruiksregels, afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheid is aangesloten bij het moederplan. Daar waar die regels afweken van de provinciale verordening zijn deze hiermee in overeenstemming gebracht.

5.2.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelbepaling wordt conform het Bro overgenomen in het bestemmingsplan.

Verder komen in dit hoofdstuk de  algemene afwijkingsregels aan bod.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Bro opgenomen. De peildata voor overgangsrechtelijke situaties aangaande bouwen en gebruik liggen op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Slotregel

In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de initiatiefnemer gedragen. Een exploitatieplan is voor dit wijzigingsplan niet nodig. Op 19 mei 2015 heeft de gemeente een overeenkomst gesloten met initiatiefnemer over de planschadevergoeding.

Hoofdstuk 7 Inspraak en vooroverleg

Het wijzigingsplan heeft in het kader van de inspraak voor een ieder gedurende zes weken ter inzage gelegd. Het voorontwerpplan is tevens voor overleg aan de betrokken instanties toegezonden. De resultaten van het overleg en de inspraak zijn n de bijlage Nota inspraak en overleg Aagtsweg 3 Eenrum opgenomen.

Het ontwerp van het wijzigingsplan heeft ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen op het ontwerpplan ingediend.