Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Dorpsstraat 46, Koekange
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1690.BP00395-0401
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
 
Aan de Dorpsstraat 46 in Koekange is een bedrijfsperceel aanwezig van een bouwbedrijf, bestaande uit een bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw, met bijhorende erf en tuin. De toekomstig eigenaar van dit perceel wil dit perceel gaan gebruiken voor reguliere bewoning c.q. burgerbewoning. De bedrijfsactiviteiten op het perceel zullen daarbij worden gestaakt en niet worden hervat.  Om het bedrijfsperceel geschikt te maken voor reguliere bewoning is een nieuw bestemmingsplan nodig.
1.2 Ligging en begrenzing
 
Het genoemde perceel is gelegen in gemeente De Wolden, in de noordwestelijke rand van de dorpskern van Koekange.
 
Ligging in omgeving
 
Het plangebied wordt gevormd door het genoemde perceel. Kadastraal is dit perceel bekend als gemeente De Wijk, sectie K, nummers 609 en 1046. Daarnaast maakt een gedeelte van het aangrenzende, noordwestelijk gelegen en ongenummerde perceel onderdeel uit van het plangebied. Dat gedeelte hoort niet bij het perceel Dorpsstraat 46. Echter, de geldende bedrijfsbestemming voor de Dorpsstraat geldt ook voor een klein gedeelte voor het ongenummerde perceel. Derhalve maakt ook dat gedeelte onderdeel uit van het plangebied. Het betreft een gedeelte van het perceel dat kadastraal bekend is als gemeente De Wijk, sectie K, nummer 1045.
 
Luchtfoto omgeving met het plangebied globaal, rood omkaderd.
  
1.3 Geldend, planologisch regime
 
Voor het plangebied geldt de beheersverordening Koekange. Deze verordening is vastgesteld door de gemeenteraad op 10 oktober 2013. In de verordening heeft het plangebied de bestemming Bedrijf. Gronden met die bestemming zijn in hoofdzaak bestemd voor bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2. Daarnaast is specifiek voor het plangebied bepaald dat ter plaatse een bouwbedrijf is toegestaan (milieucategorie 3.1). Gebouwen en overkappingen dienen binnen het aangegeven bouwvlak te worden gepositioneerd. Het aantal bedrijfswoningen mag per bouwperceel niet meer dan het bestaande aantal bedragen, wat voor het plangebied een maximum aantal van één inhoudt.
Binnen de gegeven bestemming is het alleen toegestaan de aanwezige woning te gebruiken voor wonen als dat ten behoeve van het aanwezige bedrijf is. In de beoogde, toekomstige situatie zal het plangebied voor wonen worden gebruikt, zonder dat sprake is van bedrijfsactiviteiten. Om te voorzien in de beoogde situatie is een nieuw bestemmingsplan nodig, waarmee de bedrijfsbestemming wordt omgezet in een woonbestemming.
 
Uitsnede kaart beheersverordening met in rood omkaderd het plangebied
1.4 Leeswijzer
 
De toelichting vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het relevante beleidskader. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid aangetoond en wordt ingegaan op enkele, andere planologische aspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.  
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
 
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen van het kabinet voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeenten hebben meer bevoegdheden in de ruimtelijke ordening gekregen. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
 
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
 
Provincies en gemeenten hebben in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden gekregen. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten weten beter wat er speelt in de regio en wat bewoners, bedrijven en organisaties willen. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
 
Uit de SVIR volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor het toekennen van een woonbestemming aan het bedrijfsperceel in het plangebied.
2.2 Omgevingsvisie Drenthe
 
Op 2 juni 2010 is de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk–economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen, te weten:
  • De provinciale structuurvisie op grond van de Wro;
  • Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm);
  • Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving;
  • Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer.
 
De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna.
 
De missie uit de Omgevingsvisie luidt: 'Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten'. De kernkwaliteiten zijn:
  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • menselijke maat;
  • veiligheid;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal).
 
De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. Hieronder volgen de relevante delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief.
 
Wonen
De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de Gemeentelijke structuurvisie of het Woonplan. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus. Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Verdichting gaat vóór uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.
 
Zorgvuldig ruimtegebruik
De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in de provincie. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.
 
Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten worden in de Omgevingsvisie nader gespecifeerd. Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein, hebben zijn ze vertaald naar indicatoren.  De volgende indicatoren zijn van belang.
Ten aanzien van landschap is de ligging in een wegdorpenlandschap van belang, waarbij het gaat om het behouden en versterken van de openheid en de smalle verkavelingsstructuur. Daarnaast gaat het om het het behouden en versterken van de karakteristieke macrogradiënten van het Drents Plateau in relatie tot de aangrenzende en lager liggende veengebieden.
Aardkundige waarden vormen een kernkwaliteit van Drenthe. Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren. Voor de aardkundige waarden onderscheid de provincie drie beschermingsniveaus, die verschillen in de mate van inzet van de provincie. Voor het plangebied geldt het laagste beschermingsniveaus. Daarvoor verwacht de provincie passende inzet van gemeente om aardkundige waarden adequaat te betrekken in ruimtelijke plannen.
Ook ten aanzien van archeologie onderscheid de provincie verschillende beschermingsniveaus. Voor het plangebied geldt een generiek beschermingsniveau. Uitgangspunt van de provincie is hier dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen
Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Twee doelstellingen staan hierin centraal. Ten eerste wil de provincie de cultuurhistorie herkenbaar houden. Het provinciaal belang cultuurhistorie is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken. De provincie doet dat door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van onze partners. Het veiligstellen van cultuurhistorische waarden en tegelijkertijd het bieden van ruimte voor ontwikkelingen, vraagt om een heldere wijze van sturing. De provincie maakt onderscheid tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. Voor het plangebied geldt het sturingsniveau 'respecteren'. Daarbij richt de provincie zicht op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. De initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten. De provincie beoordeelt de plannen en initiatieven daarop.
 
Conclusie
Het hergebruiken van een bestaand bedrijfsperceel, binnen de bestaande, bebouwde kom van een dorp, voor een nieuwe woonfunctie leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik, zonder dat een van de provinciale kernkwaliteiten in het gedrang komt. Dit bestemmingsplan is dan ook in overeenstemming met de Omgevingsvisie. 
 
2.3 Provinciale omgevingsverordening Drenthe
 
De Provinciale omgevingsverordening Drenthe ziet erop toe dat het beleid uit de Omgevingsvisie Drenthe.  operationeel wordt. De volgende bepalingen zijn relevant voor de beoogde ontwikkeling.
 
Werken met kernkwaliteiten (artikel 3.7)
 
  1. Als kernkwaliteiten worden aangewezen de thema’s en gebieden zoals die zijn neergelegd op de bij deze verordening behorende kaarten D4 t/m D9 waarbij voor de kaart D7 (Kernkwaliteit landschap) geldt dat van een provinciaal belang alleen sprake is in de situaties zoals in de Omgevingsvisie (hoofdstuk 4) omschreven.
  2. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:
    1. wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie;
    2. maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.
Toetsing
Voor het plangebied zijn qua kernkwaliteiten alleen landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang. Onderhavig plan heeft geen gevolgen voor de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de omgeving. In hoofdstuk 3 wordt daar dieper op ingegaan.
2.4 De Wolden Structuurvisie 2030
 
De gemeenteraad stelde op 10 maart 2011 de Structuurvisie De Wolden 2010-2030 vast. Met deze structuurvisie legt De Wolden een basis voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling voor de komende 20 jaar. De structuurvisie is een nadere uitwerking van de strategische toekomstvisie “De Wolden actief en betrokken”, die in 2004 is vastgesteld.
 
Het zijn van een plattelandsgemeente vindt zijn oorsprong bij de gemeentelijke herindeling in 1998. De bewoners van de voormalige gemeenten Ruinen, Ruinerwold, De Wijk en Zuidwolde hebben gekozen voor het samengaan op basis van de plattelandskenmerken van de gemeenten.  In de gemeente De Wolden anno 2010 is het hebben van een landelijk karakter nog steeds belangrijk. Een groot buitengebied, het ontbreken van steden en stedelijke voorzieningen, de aanwezigheid van grotere kernen met de scholen, supermarkten en sportvelden; kleine kernen met kleine scholen en een verenigingsleven én lintbebouwing zonder voorzieningen, is kenmerkend. Opvallend aspect van het plattelandskarakter is het dynamische landschap, dat is gevormd door een verweving van functies. Landbouw vindt plaats naast natuurontwikkeling en recreatie komt voor in en nabij de meest aantrekkelijke gebieden. In kernen en buitengebied wordt gewoond.
 
Ook in de toekomst blijft het belangrijk om voldoende ruimte te creëren voor woningbouw. Een kenmerk van de plattelandsgemeente is dat er verspreid en in lage dichtheid wordt gewoond. De bewoners zijn tevreden over hun woonomgeving. Een deel van de nieuw te bouwen woningen wordt geclusterd aan de kerndorpen, een deel aan de kleine kernen en nieuwe ontwikkelingen worden onder voorwaarden in het buitengebied toegestaan volgens het principe van landschappelijk bouwen. De grootte van de ontwikkelingen oftewel het aantal woningen moet passend zijn bij de aard en schaal van het dorp.
 
De vijf grootste dorpen van de gemeente, die worden gezien als de belangrijkste dorpen van de sociale structuren, worden aangemerkt als kerndorpen. Het gaat hierbij om Zuidwolde, De Wijk, Ruinen, Ruinerwold en Koekange. Bij alle kerndorpen zet de gemeente in op nieuwbouw (het creëren van aanbod) passend bij de aard en schaal van de dorpen. In de omgeving van Koekange zijn de beek en de linten structuurbepalende elementen. Het hoofdlint, door Koekange heen, kan worden verdicht met individuele woningen of bedrijven. Het dorp Koekange zelf kan naar de noordkant worden uitgebreid, in de oksel van het dorp, of naar de zuidkant (Langedijk).
 
Onderhavig plan voorziet in een nieuwe functie op een bestaand erf in een van de oude bebouwingslinten van Koekange, passend in de aard en schaal van Koekange. Onderhavig plan is dan ook in lijn met de structuurvisie voor gemeente De Wolden
Hoofdstuk 3 Bestaande en nieuwe situatie
3.1 Bestaande situatie
 
Omgeving
Het gebied rond het dorp maakt landschappelijk deel uit van het wegdorpenlandschap van de laagveenontginningen. Kenmerkend voor een wegdorp is dat de nederzetting gelegen is langs een lineaire eenheid (lintdorp), wat veelal resulteert in een strookvormige verkaveling. De Koekanger Aa (vroeger het Oude Diep) vormt de oorsprong van het dorp. Vanuit hier werd het veengebied ontgonnen. Met een goed herkenbare lineaire structuur van de oorspronkelijke bebouwing is Koekange dus duidelijk aan te merken als wegdorp. De lineaire structuur loopt parallel aan de rivier. Kenmerk van een wegdorp is dat aan één of twee zijden van de weg bebouwing aanwezig is. Naast dit onderscheid kunnen de lintdorpen in Zuidwest-Drenthe worden onderverdeeld in één- of tweerijige wegdorpen. Wat betreft Koekange is een tweerijige structuur herkenbaar met de Dorpsstraat en de Koekangerdwarsdijk als structuurbepalende elementen. Na de Tweede Wereldoorlog heeft het dorp zijn woonfunctie enigszins uitgebreid met meer projectmatige uitbreidingen buiten de linten.
 
Het plangebied maakt onderdeel uit van het oude bebouwingslint van Koekange langs de Dorpsstraat. Ter hoogte van het plangebied is laanbeplanting aanwezig en bestaat de bebouwing hoofdzakelijk uit vrijstaande woningen op ruime kavels. Er zijn enkele bedrijven aanwezig, maar de woonfunctie overheerst. Kenmerkend  is dat de Dorpsstraat duidelijk in de overgang tussen buitengebied en dorpskern ligt. Aan de zuidwestelijke zijde van de Dorpsstraat sprake is van een meer dorpse bebouwing, terwijl aan de erven aan de noordoostelijke zijde een meer landelijk karakter hebben. Aan de noordoostelijke zijde is sprake van een aaneenschakeling van voormalige boerderijen, woningen waarvan de architectuur is afgeleid van boerderijen, ruime tuinen en weilandjes. Achter die zone begint het buitengebied. De voorgevelrooilijn kent aan de noordoostelijke zijde van de Dorpsstraat grote verspringingen tussen de verschillende percelen, in tegenstelling tot de zuidwestelijke zijde van de Dorpsstraat.
 
Luchtfoto omgeving
 
Plangebied
In het plangebied is, op circa 30 meter afstand van de weg, de bedrijfswoning aanwezig. De bebouwing op de belendende percelen is op ruime afstand gelegen. De bedrijfswoning betreft een volume dat is afgeleid van een hallehuisboerderij: een bouwlaag met een forse kap met wolfseinden. De oppervlakte van dit hoofdgebouw bedraagt circa 200 m². Aan de noordwestelijke zijde van dat volume is een uitbouw gerealiseerd met een kap die dwars staat op het hoofdvolume. Aan de zuidoostelijke zijde van het hoofdgebouw is een aanbouw c.q. veranda aanwezig met een lage, flauwe kap.
 
Bezien vanaf de openbare weg, direct achter de bedrijfswoning, is het bedrijfsgebouw gesitueerd. Dit betreft een volume dat ruim 500 m² meet en dat bestaat uit één bouwlaag met een kap. In dit volume is een werkplaats, een werktuigenberging en opslagruimte gesitueerd. Tussen het bedrijfsgebouw en de zuidoostelijke perceelsgrens is een verhard bedrijfsterrein aanwezig.
 
Het perceel wordt ontsloten op de Dorpsstraat via een erftoegangsweg die langs de zuidoostelijke perceelgrens loopt. Voor het overige bestaat het plangebied uit een eenvoudig ingerichte tuin.
 
De bedrijfswoning
 
Het bedrijfsgebouw
Luchtfoto plangebied
        
 
3.2 Nieuwe situatie
 
Het bedrijfsperceel in het plangebied heeft lange tijd te koop gestaan. Al die tijd heeft zich geen koper aangediend die, binnen de gegeven mogelijkheden, bedrijfsactiviteiten wil ontplooien op het perceel. Dit geeft een goede indicatie van de zeer beperkte behoefte aan een dergelijk type bedrijfsperceel op deze plek.
 
De toekomstig eigenaar van het perceel heeft geen voornemen om ter plekke een bedrijf te continueren of te starten en wil het perceel alleen gebruiken voor het wonen. De ruimtelijke uitstraling zal hierbij niet veranderen en zelfs verbeteren. De reeds aanwezige gebouwen en het reeds aanwezige erf zullen voor de nieuwe functie worden gebruikt. Veranderingen in de verschijningsvorm van het erf zijn niet aan de orde. Ook sluit de nieuwe functie goed aan bij de omgeving, waar de woonfunctie reeds de overheersende functie is. Tevens leidt de beoogde functiewijziging tot een milieukundige verbetering. Ter plaatse is nu een bouwbedrijf toestaan met diverse, omliggende woningen binnen zijn potentiële invloedssfeer. Door nu, middels een woonbestemming, de bedrijfsbestemming op te heffen, kan (potentiële) milieuhinder dan ook worden voorkomen.
 
De nieuwe woonfunctie leidt tot een lagere parkeerbehoefte dan de nu toegestane en aanwezige functie. Op het perceel is ruimschoots voldoende ruimte aanwezig voor het parkeren.
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid en overige aspecten
4.1 Milieuaspecten
4.1.1 Inleiding
 
 Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. 
In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
4.1.2 Bodem
 
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.
 
Op de locatie zijn in het verleden enkele potentieel bodembedreigende activiteiten verricht: timmerwerkplaats met opslag gevaarlijke stoffen. Bij milieucontroles op de locatie maakte het bedrijf echter steeds een ordelijke indruk en zijn nooit noemenswaardige tekortkomingen geconstateerd. Hierdoor is de kans dat de bodem op de locatie ernstig verontreinigd is geraakt gering. Aangezien veranderingen in de verschijningsvorm van het erf op dit moment niet aan de orde zijn, kan het uitvoeren van een bodemonderzoek op dit moment achterwege blijven. Indien er in de toekomst toch ontwikkelingen op de locatie plaatsvinden, dan dient in het kader van de Wabo-vergunningaanvraag een bodemonderzoek op de locatie te worden verricht.
4.1.3 Milieuzonering
 
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
 
Milieuzonering heeft twee doelen:
  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
 
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
 
In het plangebied is nu een milieubelastende functie toegestaan, een bouwbedrijf, en milieugevoelige functie: de bedrijfswoning. In de nieuwe situatie zal alleen nog sprake zijn van een milieugevoelige functie: een woning. Daarom is alleen sprake van inwaartse zonering.
 
De enige, relevante milieubelastende functie in de omgeving is het bedrijf aan de Dorpsstraat 44. Zowel in de bestaande situatie (grondboorbedrijf) als in de planologische situatie betreft het een bedrijf in maximaal milieucategorie 2. Derhalve geldt een milieuzone van 30. Het plangebied ligt binnen die zone. De woning in het plangebied is echter een bestaande, milieugevoelige functie. Het beschermingsniveau van die woning verandert niet door dit bestemmingsplan; het betreft een bestaande situatie. Milieuzoneringen staan de wenselijkheid en/of uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
4.1.4 Geluid
 
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van een verkeersweg.
Dit plan voorziet niet in de realisatie van een nieuwe, geluidgevoelige functies. Los van de geldende bestemming, betreft de woning een bestaande situatie in de zin van de Wgh. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
4.1.5 Luchtkwaliteit
 
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
 
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.  Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.
 
Het bestemmingsplan betreft het herbestemmen van een bestaande woning. Daarom kan worden geconcludeerd dat dit plan niet in betekende mate bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit en dat luchtkwaliteitsonderzoek niet nodig is.
4.1.6 Externe veiligheid
 
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
 
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
 
Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van Bevi-bedrijven en van transportassen voor gevaarlijke stoffen.
4.1.7 Milieueffectrapportage
 
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.--beoordeling over te gaan.
4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten
 
Op de gemeentelijke, archeologische beleidskaart ligt het plangebied in een zone die is aangeven met 'historische kernen'. Daarbij gaat het om het oude bebouwingslint van Koekange. Hier geldt een onderzoeksplicht voor ingrepen die een groter grondbeslag zijn dan 100 m². Dit is doorvertaald in de geldende beheersverordening.
 
In het plangebied zijn geen nieuwe bodemingrepen gepland die groter zijn dan 100 m². Het bestemmingsplan betreft een andere gebruik voor bestaande gebouwen. Archeologisch onderzoek is hier daarom niet noodzakelijk.
 
Het plangebied maakt onderdeel van het oude bebouwingslint van Koekange, die cultuurhistorische waarde vertegenwoordigt. Met dit bestemmingsplan blijft die waarde onveranderd. Voor het overige zijn in het plangebied geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig. Ook monumenten zijn niet aanwezig.
4.3 Ecologie
 
Met dit bestemmingsplan krijgt een bestaand bedrijfsperceel een woonbestemming. De gebruiksintensiteit zal daarbij afnemen. Bouwkundige veranderingen aan de buitenzijde van de aanwezige gebouwen zijn niet voorzien. Ook op de onbebouwde gronden zijn geen werkzaamheden voorzien, waarbij natuurwaarden in het geding kunnen zijn. Beschermde flora en fauna staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
4.4 Waterparagraaf
 
Met dit bestemmingsplan krijgen bestaande gebouwen en een bestaand erf, in een bebouwde kom, een andere functie. De gebruiksintensiteit zal daarbij afnemen en een toename van het verhard oppervlak wordt daarbij niet voorzien. Ook andere veranderingen in de waterhuishouding worden niet voorzien. Het plangebied is aangesloten op de riolering voor de vuilwaterafvoer. Hemelwater wordt op het perceel zoveel als mogelijk geïnfiltreerd in de bodem en, als dat niet mogelijk is, afgevoerd naar het omliggende slotenstelsel. In het plangebied en de omgeving zijn geen problemen bekend met het grondwater of de hemelwaterafvoer.  Concluderend zijn negatieve effecten op de waterhuishouding niet aan de orde.
4.5 Economische uitvoerbaarheid
 
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan niet de bouw van een nieuwe woning (of een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, hoeft er geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten over eventuele planschade. Hierin is geregeld dat eventuele kosten voor planschade voor zijn rekening komen. Dat laatste geldt ook voor de kosten voor dit bestemmingsplan. Deze herziening heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen.
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
 
In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling.
5.1 Algemeen
 
Voor dit bestemmingsplan zijn de regels van de beheersverordening Koekange (zie paragraaf 1.3) als basis basis gebruikt. Vervolgens is de geldende bedrijfsbestemming, voorzover het om het toekomstige woonperceel gaat, omgezet naar de bestemming Wonen. Het kleine, resterende gedeelte van het plangebied betreft agrarisch grond en krijgt overeenkomstig de bestemming Agrarisch. Vervolgens zijn beide bestemmingen aangepast op nieuwe inzichten, ontdaan van overbodige onderdelen en toegesneden op de bestaande en/of toekomstige situatie. Resultaat hiervan dat voor het plangebied geen wezenlijk andere regels gaan gelden dan voor de andere, vergelijkbare woonpercelen in Koekange.
5.2 Bestemmingen
 
In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen.
 
Agrarisch
Aan de achterzijde van het nieuwe woonperceel is een strook(je) agrarisch grond aanwezig, die bij de geldende bedrijfsbestemming van het perceel hoort, maar niet bij het perceel zelf. Middels de bestemming Agrarisch wordt daar de bedrijfsbestemming opgeheven en wordt voorzien in het agrarische gebruik. Qua bouwwerken zijn in deze bestemming alleen erf- en terreinafscheidingen toegestaan.
 
Wonen
Met de bestemming Wonen wordt voorzien in het gewenste gebruik van het plangebied voor het wonen. Binnen deze bestemming is één woning toegestaan. Voor de bestaande woning c.q. het hoofdgebouw op het perceel is een bouwvlak aangegeven. Voorts zijn bouwregels opgenomen voor het hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken.
 
Waarde – Archeologie
Met de dubbelbestemming Waarde – Archeologie worden de naar verwachting aanwezige waarden in de bodem van een planologische beschermingsregeling voorzien. Deze regeling is materieel geheel gelijk aan de geldende regeling voor archeologie in de beheersverordening Koekange.
Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg
6.1 Vooroverleg
 
Het concept van dit bestemmingsplan is toegezonden aan de provincie Drenthe. In reactie daarop heeft de provincie Drenthe laten weten dat in dit bestemmingsplan geen provinciale belangen in het geding zijn en dat dit bestemmingsplan geen aanleiding geeft tot op- en aanmerkingen.
 
Dit plan is niet toegezonden aan de Rijksoverheid in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met dit plan zijn geen nationale belangen in het geding zijn. Aangezien dit bestemmingsplan alleen de functiewijziging van een bestaande erf in de bebouwde kom betreft en aangezien het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding (zie paragraaf 4.4) is het vooroverleg met het waterschap ook achterwege gebleven.
6.2 Voorontwerp
 
De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft slechts een beperkte invloed op zijn omgeving. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan ter inzage gelegen.
6.3 Ontwerp
 
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 28 juli 2016 tot en met 7 september 2016 ter inzage gelegen. Toen zijn geen zienswijzen ingediend.