Plan: | Doniaweg-West Hallum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1722.20150977-VA01 |
Aan de westzijde van het dorp Hallum ligt een bedrijventerrein aan de Doniaweg. Dit is in de jaren zeventig van de vorige eeuw ontwikkeld, speciaal voor de grote bakkerijen van onder andere koek en wafels die tot die tijd in de kern van het dorp gevestigd waren. Al in een vroeg stadium verhuisde ook Transportbedrijf De Vries naar dat terrein, vooral omdat dit bedrijf het vervoer van en naar die fabrieken van oudsher verzorgde. Door de lange samenwerking zijn de bedrijfsvoering van het transportbedrijf en van de bakkerijen van elkaar afhankelijk geworden. De ligging van de betreffende bedrijven in elkaars nabijheid is daarom wenselijk. Deze bedrijven zijn in letterlijke en figuurlijke zin beeldbepalend, niet alleen voor het bedrijventerrein maar voor de gehele regio. Aan de oostzijde (de 'kop') van de Doniaweg bevindt zich tussen het bedrijventerrein en de Ljouwerterdyk een aantal burgerwoningen. Deze woningen beperken de uitbreidingsplannen van de bedrijven op het bedrijventerrein. In verband met de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein is het de bedoeling dat dit gebied bij het bedrijventerrein wordt getrokken. Omdat de meest nabije woningen worden opgekocht en gesaneerd, ontstaat ontwikkelruimte voor de omliggende bedrijven, waaronder ook het kraan- en (agrarisch) loonbedrijf aan de Doniaweg 12.
De eerste stap in dit proces was het realiseren van een uitbreiding voor Transportbedrijf De Vries. Hiervoor is onlangs een nieuw bestemmingsplan (Hallum - Meekmawei 15) vastgesteld.
Dit bestemmingsplan regelt de mogelijkheden om het bedrijventerrein verder uit te breiden in oostwaartse richting tot aan de Ljouwerterdyk. Het woongebied aan de kop van de Doniaweg wordt hierbij getransformeerd naar bedrijventerrein. In paragraaf 2.2 is de huidige situatie en het initiatief nader omschreven.
In paragraaf 1.1 is uitgelegd wat de aanleiding is voor de uitbreiding van bedrijventerrein. De ligging en begrenzing van het plangebied is hieronder weergegeven.
De ligging en begrenzing van het plangebied
De Doniaweg zelf wordt niet geregeld in dit nieuwe bestemmingsplan, hiervoor blijft de regeling uit het geldende bestemmingsplan (zie hiervoor paragraaf 1.3) van toepassing. Het perceel Doniaweg 12 is bij het plangebied betrokken omdat op deze wijze een aaneensluitend geheel van bedrijventerrein ontstaat. Het plangebied grenst aan de noordzijde aan het buitengebied, aan de west- en zuidzijde aan het bestaande bedrijventerrein en een agrarisch perceel en aan de oostzijde aan de Ljouwerterdyk en de naastliggende groenstrook.
Het plangebied is nu juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Grote Dorpen' (2009). Het plangebied heeft daarin de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Bedrijventerrein - 1' en 'Groen'. In de volgende afbeelding is dit verduidelijkt.
Fragment bestemmingsplan Grote Dorpen
De gewenste ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Er is dan ook een nieuwe juridisch-planologische regeling noodzakelijk die in de beoogde ontwikkeling voorziet. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie en de voorgestelde ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 wordt het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus beschreven. In hoofdstuk 4 worden de ontwikkelingen getoetst aan de omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt het juridische systeem toegelicht. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid verwoord.
De beoogde herontwikkeling van het woongebied naar bedrijventerrein is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan en wordt in dit hoofdstuk beschreven. Een beschrijving van de huidige situatie is ook in dit hoofdstuk opgenomen.
In de volgende afbeelding is de huidige situatie van het plangebied weergegeven.
Luchtfoto huidige situatie (bron: Bing Maps)
Aan de zuidkant van de Doniaweg bevinden zich 4 blokjes twee onder één kap woningen. Aan de noordzijde gaat het in hoofdzaak om vrijstaande woningen, met in een aantal gevallen forse bijgebouwen aan de achterzijde. In totaal gaat het om 17 woningen. In het noordoosten van het plangebied ligt een bedrijfshal met bedrijfswoning, waar momenteel een kraan- en een (agrarisch) loonbedrijf gevestigd is (Jan de Vries). Dit bedrijf wordt ontsloten door een toegangsweg parallel aan de Ljouwerterdyk die geschikt is voor het zware verkeer van en naar het bedrijf. Ten noordwesten van het plangebied bevindt zich nog een stuk weiland. Ten westen en noorden van dit weiland bevindt zich bedrijfsbebouwing. Aan de zuidzijde van de Doniaweg bevindt zich de bakkerij van Helwa en iets verder op de andere industriële bakkerijen op dit bedrijventerrein (Hellema en Van der Meulen).
Ten zuiden en oosten van de woningen aan de zuidzijde bevindt zich een voormalig stationsgebouw, waar nu een autogarage in gevestigd is. Ook bevindt zich hier een groot transformatorstation. Meer naar het oosten bevindt zich aan de andere kant van de Ljouwerterdyk de woonbebouwing van de kern Hallum. De meest nabijgelegen woningen liggen aan de Griene dyk op de hoeken met de Doniaweg-Oost aan de overzijde van de Ljouwerterdyk.
De volgende afbeelding geeft een goede indruk van de huidige staat van het gebied. Van de weg af oogt het als een woongebied, terwijl het toch aan alle kanten is omgeven door bedrijven. Voor de Doniaweg geldt ter hoogte van het woongebiedje een maximumsnelheid van 30 km/uur. Ten westen hiervan is een maximumsnelheid van 50 km/uur van toepassing. In het gebied zijn op dit moment geen andere relevante functies aanwezig dan het wonen. Bij de woningen zijn geen bedrijven van betekenis gevestigd.
Beeld van de situatie in 2010 (bron: Google Maps)
De gewenste ontwikkeling is dat het gebied van de burgerwoningen aan de Doniaweg onderdeel wordt van het bedrijventerrein. Voor de inrichting van het plangebied als bedrijventerrein is een globale verkaveling gemaakt. Deze is hierna opgenomen. Deze verkaveling is nog indicatief.
Indicatieve verkaveling
Uit deze tekening blijkt dat er sprake is van meerdere niet al te grote nieuwe bedrijfskavels. Het plangebied heeft een grootte van circa 1,7 hectare, waarvan het bestaande kraan- en een (agrarisch) loonbedrijf een grootte heeft van circa 0,5 hectare. De bruto toename aan bedrijventerrein is circa 1,2 hectare. Binnen deze oppervlakten is er totaal sprake van 10.900 m2 aan verkoopbare grond. De woningen aan de zuidzijde van de Doniaweg worden geamoveerd. Hier zijn bedrijfskavels met een totale oppervlakte van iets meer dan 3.000 m2 voorzien. Het is mogelijk dat hier een uitbreiding van Helwa komt met opslag en kantoren. Aan de noordzijde worden drie nieuwe kavels voorzien met een totale oppervlakte van rond de 6.000 m2. Niet alle woningen worden hier geamoveerd, per voorziene kavel blijft één woning staan, namelijk de meest oostelijke (Doniaweg 10) en westelijke (Doniaweg 28) woning en de woning aan de Doniaweg 20. Dit worden in de nieuwe situatie bedrijfswoningen. De kavelgrootte varieert tussen circa 1.500 en 2.500 m2. Aan de noordkant wordt verder de bestaande bedrijfskavel in westelijke en zuidoostelijke richting uitgebreid.
De bebouwingsregeling van het naastgelegen bedrijventerrein wordt hierbij doorgetrokken waarbij wordt uitgegaan van een maximale bouwhoogte van 10 meter en de begrenzing van de bouwmogelijkheden aan de zijde van de Doniaweg ter hoogte van de bestaande voorgevels van de huidige woningen.
In functioneel opzicht wordt in het plangebied het volgende mogelijk gemaakt:
Onder voorwaarden zijn er ook mogelijkheden voor bedrijven uit een hogere categorie en productiegebonden en perifere detailhandel.
Vooralsnog wordt de bestaande weginrichting en maximumsnelheid aan de Doniaweg gehandhaafd.
In dit hoofdstuk is ingegaan op het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Hierbij is eerst gekeken naar het rijksbeleid, vervolgens naar het provinciale beleid en tot slot het gemeentelijk beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen. Hierop wordt dieper ingegaan bij het provinciaal en gemeentelijk beleid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels over de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.
Hallum ligt binnen de 'radarverstoringsgebieden' van de radarstations Leeuwarden en Wier. Dit heeft tot gevolg dat er hoogtebeperkingen bestaan voor bouwwerken. Ter hoogte van Hallum bestaan er hoogtebeperkingen vanaf 89 meter boven NAP. Dit heeft op dit plangebied geen invloed.
Daarnaast ligt het plangebied en haar omgeving binnen het 'Waddengebied'. Daarbij geldt dat de bouwhoogte van nieuwe bebouwing in het stedelijk gebied aan moet sluiten bij bestaande bebouwing en dat de aard of functie van de nieuwe bebouwing moet passen bij de aard van het omringende landschap. In het vorige hoofdstuk is aangegeven dat de bebouwingregeling aansluit bij het huidige bedrijventerrein. Het past hiermee bij de aard van het omliggende landschap. Daarmee wordt voldaan worden aan het Barro.
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden:
Ad 1.
De gemeenten in Noordwest-Fryslân hebben in een regionaal bedrijventerreinenplan afspraken gemaakt over de mogelijkheden voor (reguliere) bedrijventerreinen. Het plangebied is in dit plan opgenomen en paragraaf 3.3.1 gaat hier nader op in. Voor de herontwikkeling van het plangebied naar bedrijventerrein biedt het beleidsstuk de mogelijkheden. De uitbreiding van het bedrijventerrein in Hallum past binnen deze gereserveerde ruimte. Recentelijk is de gemeente echter toegetreden tot de marktindeling van Noordoost-Fryslân. De eerder gemaakte afspraken over Hallum zijn hierin overgenomen.
De uitbreiding van het bedrijventerrein is sterk gerelateerd aan de bestaande bedrijven op het bedrijventerrein. Een aantal jaren geleden zijn overleggen opgestart om te komen tot een voor alle partijen (provincie, gemeente, ondernemers en omwonenden) acceptabele oplossing voor de milieuproblematiek in het plangebied en de omgeving. Het eindresultaat van deze overleggen is dat de woningen, die de uitbreiding van de bedrijven gelegen aan de Doniaweg tegengaan, geamoveerd worden en dat er hierdoor circa 1.2 hectare extra bedrijventerrein ontstaat. Dit bestemmingsplan vormt één van de sluitstukken van dit project, waarin de gemaakte afspraken een juridisch-planologische vertaling krijgen. Concreet ontstaan er vier kavels voor bedrijfsmatig gebruik en enkele losse delen van percelen die aan een bestaande bedrijf toegevoegd worden. In een convenant is afgesproken dat deze kavels grotendeels worden geleverd aan de ondernemers die het convenant met de provincie en de gemeente hebben ondertekend.
De nieuwe bedrijfskavels worden dan ook aangeboden aan ondernemers uit de regio zelf (voornamelijk ondernemers uit de gemeente Ferwerderadeel). Er is een lijst beschikbaar met intentieverklaringen met daarop concrete gegadigden die zich willen vestigen op het bedrijventerrein.
Hierbij is er sprake van een concrete en actuele ruimtelijke behoefte en wordt voldaan aan de eerste stap van de ladder.
Ad 2.
Het plangebied betreft een herstructureringsgebied dat gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee wordt voldaan aan de tweede trap van de ladder.
Ad 3.
Omdat bij trede 2 wordt geconcludeerd dat het plan voldoet aan de ladder, hoeft op stap 3 in beginsel niet te worden ingegaan. Ten overvloede kan hier worden gesteld dat de meeste werknemers en bezoekers van het bedrijventerrein komen naar het bedrijf met de vrachtwagen of auto. Het plangebied is hiervoor via de Doniaweg en de Ljouwerterdyk goed ontsloten in de regio. Ook voor langzaam verkeer is het perceel goed te bereiken. Hallum heeft openbaar vervoersverbindingen in de vorm van een buslijn. Hiermee wordt sowieso ook voldaan aan de derde trap van de ladder.
Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan 'Om de kwaliteit van de romte' (structuurvisie). De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in bestemmingsplannen rekening mee gehouden moet worden.
Het provinciaal beleid van de provincie Fryslân is opgenomen in het Streekplan Fryslân ‘Om de kwaliteit fan de romte’, vastgesteld op 13 december 2006. Hierin staan de ruimtelijke kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Het streekplan geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Fryslân aan voor de komende tien tot vijftien jaar.
De provincie zet in het Streekplan in op het bieden van ruimte voor ontwikkeling van lokale bedrijven in kleine kernen (waar Hallum onder valt). Dit draagt namelijk bij aan de levendigheid en de economische vitaliteit op het lokale schaalniveau. Deze ruimte wordt geboden binnen het bestaand bebouwd gebied en aan de rand van de kern. De provincie streeft daarbij naar verhoging van de ruimtelijke kwaliteit en de beleving daarbij. Maatwerk staat centraal. De ontwikkeling in het plangebied past goed binnen deze beleidsuitgangspunten. Bovendien wordt hiermee een milieuknelpunt opgelost waarmee de leefbaarheid voor het dorp toeneemt.
De ontwikkelingen in het plangebied passen binnen de uitgangspunten van het Streekplan.
In de Verordening Romte Fryslân 2014 (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden vertaald. Het plangebied is volgens de verordening gelegen binnen 'bestaand stedelijk gebied'. De uitbreiding van het bedrijventerrein is hiermee in overeenstemming met de verordening. Ten aanzien van de programmering van bedrijventerrein geldt dat een bestemmingsplan een uitbreiding van een bestaand bedrijfsterrein kan bevatten, indien dit wat betreft oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Uit paragraaf 3.3.1 blijkt dat hier sprake van is.
Voor werkfuncties en voorzieningen gelden ook vanuit de verordening per kerntype voorwaarden. Deze schrijven voor dat de volgende ontwikkelingen bij een 'overige kern' (zoals Hallum) zijn toegestaan:
Hier kan voor een incidenteel kantoor of bedrijf, van worden afgeweken, mits in het bestemmingplan is onderbouwd dat aard en schaal van de functie aansluiten bij aard en schaal van de Hallum. In het plangebied zijn geen zelfstandige kantoren toegestaan. Wel is er kantoor en opslagruimte mogelijk ten behoeve van de in de omgeving aanwezig zijnde koek-, banket- en beschuitfabrieken. Bij de uitbreiding van het loonbedrijf wordt de bestaande (planologische) situatie (bedrijven uit categorie 3.1 met mogelijkheden voor een agrarisch loonbedrijf) gecontinueerd. Voor het overige zijn er bij recht alleen mogelijkheden voor bedrijven uit ten hoogste categorie 2 met een maximale kavelomvang van 2.500 m². In het bestemmingsplan zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om bedrijven uit een hogere categorie en/of bedrijven met een grotere kavelomvang toe te staan. De voorwaarden bij deze mogelijkheden zijn afgestemd op de provinciale verordening.
In relatie tot de voorgenoemde voorwaarden is het ook goed om te benadrukken hoe prominent het bedrijventerrein voor het dorp Hallum in de loop der jaren/decennia is geworden (en daarnaast voor de regio). Het is een specifieke situatie, die in andere 'overige kernen' in Fryslân niet of nauwelijks voorkomt. Daardoor is nu de situatie ontstaan dat de uitbreiding waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld, past bij de aard en schaal van het bestaande bedrijventerrein en zelfs vereist is om de overige bedrijven op het terrein goed te kunnen laten functioneren, hoewel het terrein op zich in geen verhouding staat tot de aard en schaal van het (woon)dorp zelf. Ten opzichte van de omvang van het bedrijventerrein in zijn totaliteit is er echter juist sprake van een relatief geringe uitbreiding. Bovendien wordt door de transformatie van het woongebied naar bedrijventerrein een milieuknelpunt opgelost waar tussen de provincie, gemeente, ondernemers en omwonenden afspraken over zijn gemaakt. Samenvattend wordt gesteld dat voor het goed functioneren van de bedrijven in dit deel van Hallum - en daarmee van de economische motor van dat dorp en omgeving - een absolute noodzaak bestaat om, onmogelijk anders dan op déze locatie, een (naar de schaal van het bestaande bedrijventerrein) relatief geringe uitbreiding te realiseren voor enkele bedrijven.
Ten aanzien van perifere detailhandel is het vanuit de verordening mogelijk om deze functie toe te staan mits wordt gemotiveerd dat:
In het bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor perifere detailhandel. De voorwaarden bij de afwijkingsmogelijkheid zijn afgestemd op de provinciale verordening.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn in hiermee in overeenstemming met de verordening.
De gemeenten in Noordwest-Fryslân (het Bildt, Boarnsterhim, Ferwerderadiel, Franekeradeel, Harlingen, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Littenseradiel, Menameradiel) en de provincie hebben met elkaar afgesproken dat de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen in de periode 2010-2020 in regionaal verband opgepakt wordt.
Bij het opstellen van het plan zijn de stappen van de vroegere SER-ladder doorlopen; zorgvuldig ruimtegebruik via revitalisering dan wel invulling van nog beschikbare ruimte op bestaande terreinen. Met de herinrichting van het plangebied wordt tegemoet gekomen aan dit principe. Specifiek voor Hallum is in de programmering en fasering van het bedrijventerreinenplan 2 hectare aan plannen voor 2015 opgenomen. De ontwikkelingen in het plangebied (circa 1,2 hectare aan extra bedrijventerrein) zijn in overeenstemming met de beleidsuitgangspunten van het bedrijventerreinenplan.
De gemeente Ferwerderadiel heeft met de structuurvisie (2002) een ruimtelijk beleidskader geformuleerd waaraan ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst. Centraal in de visie staat de ambitie om de identiteit en de ruimtelijke kwaliteit van Ferwerderadiel te behouden en te versterken.
De identiteit van Ferwerderadiel wordt gekenmerkt door de elementen ruimte, rust, historie en natuur. Het behouden van deze identiteit is een uitgangspunt voor het ruimtelijke beleid van de gemeente. Dit wil echter niet zeggen dat er niets meer hoeft en kan gebeuren in Ferwerderadiel. Niets doen betekent dat het proces van vergrijzing, ontgroening en huishoudenverdunning doorgaat, dat daarmee het draagvlak voor de voorzieningen langzaam maar zeker wordt uitgehold, waardoor de leefbaarheid van de gemeente in gevaar komt.
In een gemeente met de omvang en het voorzieningenniveau zoals Ferwerderadiel, is het vasthouden van het inwoneraantal en daarmee het draagvlak voor de voorzieningen noodzakelijk om de leefbaarheid en vitaliteit van de gemeente te behouden. Het bouwen om het inwonertal op peil te houden en het voorzien in ruimte voor de economische ontwikkeling van de bestaande bedrijvigheid en werkgelegenheid is dan ook noodzakelijk.
Het voorliggende plan past goed binnen dit laatste beleidsuitgangspunt.
De gemeente Ferwerderadiel werkt samen met Wetterskip Fryslân, Provincie Fryslân, LTO-Noord en het Fryske Gea aan een plan van aanpak dat het kader vormt voor de integrale ontwikkeling van de gemeente. Daarbij is een inventarisatie gemaakt van wensen en opgaven die in de komende jaren moeten worden ingevuld.
Voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied worden in dit beleid geen concrete aanwijzingen of voorwaarden gegeven. Wel wordt aangegeven dat de ontsluiting van het bedrijventerrein aan de Doniaweg wordt verbeterd. Het saneren van de woningen in het oostelijke deel van de Doniaweg hangt hier nauw mee samen. Hierdoor is er geen sprake meer van indirecte hinder vanuit het omliggende bedrijven op de woningen.
Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken 'voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening'. De architectonische vormgeving valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief in de welstandsnota geregeld. De welstandsnota beweegt zich binnen de bebouwingsmogelijkheden die door het bestemmingsplan worden gegeven. Bij strijdigheid tussen welstandsnota en bestemmingsplan, gaat het bestemmingsplan voor.
Voor het plangebied is nu nog het welstandsgebied 'Lintbebouwing' van toepassing. In het bestaande deel van het bedrijventerrein is dit 'Bedrijventerrein'. Dit is in de volgende afbeelding aangegeven. De toetsing van de nieuwe uitbreiding aan de criteria van voor lintbebouwing is echter niet zinvol, omdat na de beoogde herstructurering hier een geheel andere functie van toepassing is.
Fragment Welstandsnota Ferwerderadiel
Voor het plangebied is daarom toetsing aan de criteria van 'Bedrijventerrein' logischer. Hierbij is binnen 'Bedrijventerrein' een D en een E aangeduid, wat zich richt op respectievelijk bedrijven aan een doorgaande weg en overige bebouwing. Voor bedrijven gelegen aan de doorgaande weg geldt dat vanwege de ligging aan de doorgaande weg er meer aandacht uitgaat naar de richting, relatieve omvang en de geleding. Hier is bij de positie van de nieuwe bouwvlakken rekening mee gehouden die de bestaande bebouwingskarakteristieken volgen. Bij nieuwbouw wordt deze op een goede manier binnen de criteria voor dit welstandsgebied ingepast.
Bij realisatie van nieuwe ontwikkelingen moet, met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan, worden onderzocht of in de toekomst sprake is van een goede omgevingssituatie. Daarbij wordt getoetst aan de sectorale wet- en regelgeving op het gebied van onder andere milieu, ecologie, archeologie en water. Bij de toetsing aan de omgevingsaspecten is gebruik gemaakt van een onderzoek naar de milieuaspecten dat door de FUMO is uitgevoerd.
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.
In bijlagen D van het Besluit m.e.r. (D11) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject genoemd. Als drempelwaarden gelden een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 200.000 m2. De uitbreiding van het bedrijventerrein valt onder de aangegeven drempelwaarde van 200.000 m2 en is daarom niet planmer-plichtig. Wel is een vormvrije m.e.r-beoordeling van belang. Door middel van de toetsing aan de verschillende milieuaspecten in de hierna volgende paragrafen wordt voorzien in deze vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de milieu-indeling op van 1 t/m 6, met bijbehorende richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.
Aan de overzijde van de Ljouwerterdyk komen naast de woonfunctie ook vele andere functies voor, zoals bedrijven, maatschappelijke voorzieningen en centrumvoorzieningen. Om deze reden kan dit deel van Hallum worden aangemerkt als een 'gemengd gebied'.
In paragraaf 2.2 is aangegeven welke mogelijkheden er in het plangebied bestaan. Bij het agrarisch loonbedrijf bestaan mogelijkheden voor bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.1. Dergelijke bedrijven hebben volgens de VNG-brochure een grootste afstand van 30 meter voor potentiële hinder ten opzichte van een gemengd gebied.
Voor het overige deel van het bedrijventerrein gelden mogelijkheden voor bedrijven uit milieucategorie 2 en kantoren en opslag ten behoeve van de in de nabijheid gelegen koek-, banket- en beschuitfabrieken. Voor kantoren en opslag mag worden verwacht dat de overlast op de omgeving relatief beperkt is en vergelijkbaar is met bedrijven uit milieucategorie 2. Voor milieucategorie 2 geldt bij een gemengd gebied een richtafstand van 10 meter. In het plan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om bedrijven uit categorie 3.2 te vestigen. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter. De dichtstbijzijnde (reguliere) woning aan de Doniaweg 6 en 11 zijn gelegen op een grotere afstand dan 50 meter.
Ten aanzien van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zijn er geen belemmeringen te verwachten.
Door het geven van een bedrijventerreinbestemming in het plangebied ontstaat er meer ontwikkelingsruimte voor de ten westen van het plangebied gelegen bedrijven. Gezien de in paragraaf 2.2 geschetste mogelijkheden, zijn er in het plangebied geen nieuwe bedrijven mogelijk die een belemmeringen kunnen vormen voor de activiteiten van de koek-, banket- en beschuitfabrieken.
De totale cumulatieve geluids- en geurbelasting van het nieuwe bedrijventerrein dient voor het dorp Hallum te resulteren in een situatie die aanvaardbaar is. De milieusituatie wordt nog nader onderzocht. Een volgende versie van het bestemmingsplan gaat hier nader op in. De bestaande mogelijkheden van de bedrijven vormt hierbij een van de uitgangspunten.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
In het voorliggende bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt, deze nemen juist af door de sloop van de woningen. Ook worden er geen mogelijkheden geboden voor nieuwe bedrijfswoningen en worden de bestaande (bedrijfs)woningen "strak" vastgelegd. Hiermee zijn de mogelijkheden in het bestemmingsplan in overeenstemming met de Wet geluidhinder.
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.
Wat betreft de toename van bebouwd oppervlak geldt het volgende. In het vigerende bestemmingsplan hebben de bouwvlakken in het plangebied een totale oppervlakte van 6.278 m2, met dit nieuwe bestemmingsplan hebben de bouwvlakken een totale oppervlakte van 11.828 m2. De totale bebouwingstoename bedraagt 5.550 m2.
Ter invulling van de watertoets is het bestemmingsplan aangemeld via www.dewatertoets.nl. Na het doorlopen van een aantal standaardvragen is gebleken dat voor het plan de normale procedure moet worden doorlopen. De ingevulde standaardvragen en de daarmee automatisch gegenereerde uitgangspuntennotitie, zijn in bijlage 3 opgenomen. Op basis hiervan worden met het waterschap nadere afspraken gemaakt en heeft het waterschap een wateradvies uitgebracht. Paragraaf 7.1 gaat hier nader op in en in bijlage 4 is het wateradvies opgenomen. De gemeente heeft een potentiële locatie beschikbaar voor de watercompensatie en stemt dit af met Wetterskip Fryslân. De andere adviezen worden bij de verdere uitwerking van het project opgevolgd.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
Voor het onderdeel bodem is het bodeminformatiesysteem geraadpleegd waarin de gemeente Ferwerderadiel en de provincie Fryslân haar bodeminformatie opslaat. Binnen het plangebied is in het verleden op diverse plaatsen bodemonderzoek uitgevoerd en heeft voor elk perceel waar mogelijk een bedrijf gevestigd is geweest een historisch bodemonderzoek plaatsgevonden. Uit de onderzoeken blijkt dat er in het verleden bodemverontreinigende activiteiten hebben plaatsgebonden maar dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging. Gezien de bedoeling van het bestemmingsplan om een woongebied te transformeren naar bedrijventerrein mag verwacht worden dat dit geen belemmeringen oplevert. Bij de verdere ontwikkeling van het plan moet bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning rekening gehouden met een aantal verdachte locaties. Vanuit bodem is het bestemmingsplan uitvoerbaar.
Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking treden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.
Om te achterhalen of mogelijk archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn, geeft de provinciale FAMKE informatie. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in twee tijdvakken ijzertijd-middeleeuwen en steentijd-bronstijd. Voor het plangebied geldt voor de periode ijzertijd-middeleeuwen dat deels een karterend onderzoek 2 (ingrepen groter dan 2.500 m2) en deels geen onderzoek nodig is. Voor de periode steentijd-bronstijd is geen onderzoek nodig.
Voor het bestemmingsplan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is in bijlage 1 opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt dat er geen archeologische indicatoren zijn gevonden en dat er geen aanleiding bestaat voor een archeologisch vervolgonderzoek. Voor archeologie zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied.
Door het transformeren van het woongebied naar bedrijventerrein is er geen sprake van cultuurhistorische waarden. Het dorp verdeelt zich aan weerszijden van de provinciale weg hiermee in de bedrijvengebied aan de westzijde en een woongebied (met bijbehorende functies) aan de oostzijde. Wel is er ten oosten van het plangebied sprake van het tracé van de voormalige spoorlijn. Hier zijn geen (bouw)mogelijkheden beoogd die de cultuurhistorische status van dit tracé kunnen schaden.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming. In verband met de beoogde ontwikkelingen in het plangebied is een ecologische quickscan uitgevoerd (zie hiervoor bijlage 2).
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde natuurgebied dat is beschermd onder de Natuurbeschermingswet betreft de Waddenzee, dat op ruim 3 kilometer afstand ligt. Gezien deze afstand en de relatief kleinschalige uitbreiding van het bedrijventerrein is het niet te verwachten dat de ontwikkelingen in het plangebied negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied.
De dichtstbijzijnde natuurgebieden betreffen kleine natuurgebieden die geen deel uitmaken van de EHS. Dit gebied ligt op een afstand van ongeveer 1 kilometer ten westen van het plangebied. Aangezien verreweg de meeste verkeersbewegingen van en naar het plangebied zich over de provinciale weg zullen voordoen en niet richting dit natuurgebied, heeft de uitbreiding van het bedrijventerrein naar verwachting geen negatieve gevolgen voor dit gebied. Dit blijkt ook uit de resultaten van het ecologisch onderzoek.
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.
In het ecologisch onderzoek is het plangebied ook wat betreft de soortenbescherming onderzocht. Hieruit blijkt dat er ten aanzien van de huismus, de gierzwaluw en vleermuizen vervolgonderzoek nodig is. Dit onderzoek is uitgezet en de resultaten hiervan worden bij de verdere uitwerking van het project opgevolgd.
In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. In het kader hiervan, dient in een bestemmingsplan beoordeeld te worden of er zich in het plangebied nieuwe ontwikkelingen voordoen die in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van luchtkwaliteit. Het betreft dus geen ontwikkelingen buiten het plangebied. Hiervoor zijn de volgende grenswaarden van toepassing:
Grenswaarden luchtkwaliteit
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland voor 2015 en 2025 geldt in Hallum een gemiddelde PM10-concentratie van minder dan 18 ìg/m3 in zowel 2015 als 2025. De gemiddelde NO2-concentratie bedraagt tussen de 10-15 ug/m3 in 2015 en minder dan 10 ug/m3 in 2025. De waarden liggen ver onder de grenswaarden. De luchtkwaliteit in de gemeente Ferwerderadiel is (gerelateerd aan de grenswaarden en het Nederlands gemiddelde) dan ook goed te noemen.
De bijdrage van ontwikkelingen aan luchtkwaliteit komt voort uit de verkeersaantrekkende werking van een functie. Bij de nieuwe bedrijfsbestemming in het plangebied is de verkeersaantrekkende werking hoger dan bij de vroegere woonbestemming. In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is aangegeven dat alleen grote projecten zoals woningbouwprojecten met meer dan 1.500 woningen of kantoorlocaties met een vloeroppervlak van meer dan 100.000 m2 in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling. Hier is in het plangebied geen sprake van, het gaat om een relatief kleinschalige ontwikkeling waarbij sprake is van een geringe toename van NO2 en PM10. Omdat uit de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland blijkt dat de achtergrondconcentraties van beide stoffen laag zijn, blijft de concentratie NO2 en PM10 verreweg onder de grenswaarden.
Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. De aanwezige kabels en leidingen zijn in beeld gebracht. Hiermee wordt bij de uitvoering van het plan rekening gehouden.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over "externe veiligheid" om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen, transportroutes en leidingen die invloed hebben op de functies die in het plangebied mogelijk zijn. De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting is een LPG-tankstation. De PR- en GR-contour van dit tankstation raken het plangebied niet. Dit tankstation staat op een afstand van ongeveer 350 meter oostelijk van het plangebied. In het plangebied zelf worden ook geen mogelijkheden geboden voor risicovolle inrichtingen. Verder ligt op ongeveer 250 meter van het plangebied een buisleiding. Het invloedsgebied van deze buisleiding valt niet over het plangebied en wordt dan ook buiten beschouwing gelaten.
Oostelijk loopt op enige afstand van het plangebied de provinciale weg N357. Alhoewel deze weg niet is aangewezen in de cRNVGS vindt hierover wel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Aangezien het plangebied binnen 200 meter vanaf de N357 ligt is deze weg relevant in verband met transport van gevaarlijke stoffen. Toetsingskader bij beoordeling van risico's van vervoer van gevaarlijke stoffen bij ruimtelijke ordeningsbesluiten is de cRNVGS. De transportroute heeft echter geen invloed op de uitbreiding van bedrijventerrein, omdat er in het plangebied geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk worden gemaakt.
Dit hoofdstuk beschrijft de juridische planopzet van dit bestemmingsplan. Daarbij is sprake van een algemene opbouw waaraan ieder bestemmingsplan in Nederland moet voldoen. Per bestemmingsplan is echter ook sprake van maatwerk. Dit komt onder meer tot uiting in de in het plan gehanteerde bestemmingen en regelingen die daarbij horen. De algemene opbouw en de toelichting per bestemming staan in dit hoofdstuk.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemming die in dit plan is opgenomen in de bestemming "Bedrijventerrein". Deze bestemmings is zoveel mogelijk afgestemd op de bedrijventerreinbestemming uit het bestemmingplan 'Grote Dorpen'.
In het gehele plangebied is de bestemming "Bedrijventerrein" van toepassing en zijn mogelijkheden opgenomen voor bedrijven. De mogelijkheden op de percelen zijn beschreven in paragraaf 2.2. De drie woningen die niet worden gesloopt, zijn als bedrijfswoning aangeduid en moeten als zodanig gebruikt worden. Het gebruik als zelfstandige woning is nadrukkelijk niet toegestaan. De bouwregels zijn afgestemd op het overige deel van het bedrijventerrein en de provinciale verordening. Dit houdt in dat de gebouwen binnen een bouwvlak gebouwd moeten worden met een maximaal bebouwingspercentage van 75% op een bouwperceel met een grootte van maximaal 2.500 m2. De maximale bouwhoogte is, net als in het overige deel van het bedrijventerrein, 10 meter.
In de bestemming zijn onder andere afwijkingsmogelijkheden opgenomen om onder voorwaarden een groter bouwperceel, een bedrijf uit een vergelijkbare milieucategorie en/of productiegebonden of perifere detailhandel mogelijk te maken. De voorwaarden die hieraan zijn gekoppeld, zijn afgestemd op de provinciale verordening (zie hiervoor paragraaf 3.2.2).
Om hogere bedrijfscategorieën te kunnen vestigen is een wijzigingsbevoegdheid in de bestemming opgenomen. Onder strikte voorwaarden, zoals opgenomen als toetsingscriteria bij de wijzigingsbevoegdheid in de regels, kunnen Burgemeester en Wethouders hiermee medewerking verlenen aan uitbreiding van de gevestigde koek-, banket- en beschuitfabrieken. Waar nodig zullen hierbij aanvullende maatregelen worden getroffen in het milieuspoor (bijvoorbeeld in de vorm van een maatwerkvoorschrift).
Ook bestaan er plannen om op termijn een deel van het gevestigde loon- en kraanbedrijf ten noorden van de Doniaweg af te splitsen om daarmee een nieuw bedrijf te vestigen aan de noordzijde van de Doniaweg, waarvoor deze wijzigingsbevoegdheid eveneens kan worden toegepast.
Het is van belang de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan te tonen. Dit vindt enerzijds plaats via de toetsing aan het beleid en de omgevingsaspecten, zoals in voorgaande hoofdstukken beschreven. Daarnaast is ook het aantonen van de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan van belang. Deze staan in dit hoofdstuk beschreven.
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft. In het verleden zijn er tussen de overheid en de bewoners en ondernemers aan de Doniaweg verschillende gesprekken gevoerd die uiteindelijk geleid hebben tot de oplossing die in dit (voorontwerp)bestemmingsplan is beschreven.
Over het voorontwerp van het bestemmingsplan is, overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening, gelegenheid tot inspraak geboden. Daarnaast is het plan in het kader van het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan de overleginstanties. Voor de resultaten van inspraak en overleg wordt verwezen naar het volgende hoofdstuk in deze toelichting.
Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro en afdeling 3.4 Awb). Eenieder kon tijdens deze periode een zienswijze indienen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. De gemeenteraad heeft tenslotte het bestemmingsplan ongewijzigd vastgesteld op 15 december 2016.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Over de verdeling van de kosten van de herstructurering zijn tussen de gemeente Ferwerderadiel, provincie Fryslân en de ondernemers op het bedrijventerrein financiële afspraken gemaakt. Deze afspraken garanderen de financiële haalbaarheid van het project. De gronden worden na herontwikkeling tegen marktconforme prijzen aangeboden.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Wanneer sprake is van bepaalde bouwplannen moet de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan vaststellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is, bijvoorbeeld door middel van een overeenkomst.
In de zin van de grondexploitatieregeling maakt het bestemmingsplan bouwplannen mogelijk waarvoor het opstellen van een grondexploitatieplan noodzakelijk is tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De gronden in het plangebied zijn in bezit van de gemeente. Bij de uitgiften van de gemeentelijke gronden worden de gemeentelijke kosten verrekend. Om deze reden is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk. De gemeente ziet hier dan ook vanaf.
In het kader van het Overleg ex artikel 3.1.1. van het Bro over het bestemmingsplan is het voorontwerp van het bestemmingsplan verzonden naar de betrokken wettelijke overleginstanties en nutsbedrijven. De volgende aangeschreven instanties hebben gereageerd:
Deze reacties zijn opgenomen in bijlage 4. De overlegreacties worden hieronder kort samengevat en van een antwoord voorzien.
Ad 1. Provincie Fryslân
De provincie acht het vanuit een 'goede ruimtelijke ordening' van belang de toegestane categorieën van bedrijven bij recht te beperken tot categorie 2, en alleen met een wijzigingsbevoegdheid bedrijven uit categorie 3.1 toe te staan, onder voorwaarden van milieutechnische inpasbaarheid en met uitzondering van de specifieke regeling voor het loonbedrijf.
Antwoord
Over dit aspect heeft de gemeente met provincie en (vertegenwoordigers) van de ondernemers een gesprek gehad. De gemeente is van mening dat de transformatie van het woongebiedje naar bedrijventerrein juist ook geïnitieerd is om de in de nabijheid gelegen koek-, banket- en beschuitfabrieken meer uitbreidingsmogelijkheden te geven, uiteraard indien dit vanuit de milieu- en omgevingsaspecten (onder andere richting de woonomgeving) passend is. Om deze reden wordt de afwijkingsmogelijkheid in artikel 3.6.1 sub c omgezet in een wijzigingsbevoegdheid waarmee alleen koek-, banket- en beschuitfabrieken tot ten hoogste milieucategorie 3.2 onder voorwaarden worden toegestaan, waar het gaat om het zuidelijke deel van het bedrijventerrein (ten zuiden van de Doniaweg). Een belangrijke voorwaarde hierbij is de milieutechnisch inpasbaarheid. Bij een milieucategorie 3.2 geldt op grond van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' een richtafstand van 50 meter binnen gemengd gebied, zoals hier het geval is. De dichtstbijzijnde (reguliere) woningen zijn gelegen op een grotere afstand dan 50 meter. Op voorhand is daarmee te zeggen dat de uitvoerbaarheid van de wijzigingsbevoegdheid niet in het geding is.
Daarnaast kunnen met toepassing van de bedoelde wijzigingsbevoegdheid ten noorden van de Doniaweg bedrijven tot en met categorie 3.1 worden toegestaan.
Standpunt
De overlegreactie van de provincie leidt tot een wijziging van het bestemmingsplan: de afwijkingsmogelijkheid in artikel 3.6.1 sub c wordt verwijderd en vervangen door een nieuwe wijzigingsbevoegheid waarmee koek-, banket- en beschuitfabrieken tot ten hoogste milieucategorie 3.2 onder voorwaarden worden toegestaan ten zuiden van de Doniaweg, en waarmee ten noorden van de Doniaweg bedrijven tot en met categorie 3.1 kunnen worden gerealiseerd.
Ad 2. Wetterskip Fryslân
Wetterskip Fryslân geeft een wateradvies waarin de volgende aspecten aan bod komen.
Ten aanzien van de toename van verharding dient een compensatienorm van 10% gehanteerd te worden. Dit houdt in dat tenminste 550 m2 aan nieuw oppervlaktewater gerealiseerd moet worden. Het waterschap verneemt graag van de gemeente op wat voor manier dit gerealiseerd wordt en verzoekt hiervoor met hen contact op te nemen.
Wat betreft het afvalwater- en regenwatersysteem is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. Voor het lozen van afvalwater geldt dat er bij de verdere uitwerking van de plannen sprake kan zijn van een toename van lozing van verontreinigd water op het oppervlaktewater. Om duidelijkheid te krijgen of hiervoor een melding of een vergunning nodig is, kan contact worden opgenomen met het Cluster Vergunningverlening van Wetterskip Fryslân. Met dit Cluster kan ook contact worden opgenomen indien er sprake is van wijzigingen in het rioleringsgebied, bijvoorbeeld voor de uitbreiding van het rioolstelsel. Tenslotte geldt voor het voor het aspect waterkwaliteit dat er bij de verdere uitwerking van de plannen sprak moet zijn van een emissievrij bouwwijze en onderhoudstechniek met milieuvriendelijke en duurzame materialen.
Antwoord
In het plangebied zelf is geen ruimte om de watercompensatie te realiseren. De gemeente stelt voor om in hetzelfde peilvak de benodigde watercompensatie te realiseren. Dit betreft de onderstaande locatie. De locatie is gelegen aan de Meekmawei, ongeveer 250 meter ten noordwesten van het plangebied.
Beoogde locatie watercompensatie
De betreffende gronden zijn eigendom van de gemeente, de compensatie kan worden gerealiseerd nadat er met de huidige gebruiker van die gronden is afgestemd. Over de watercompensatie worden nog nadere afspraken gemaakt met Wetterskip Fryslân.
Bij de verdere uitwerking van het project worden de andere adviezen opgevolgd en meegenomen.
Standpunt
Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.
Ad 3. Brandweer Fryslân
Ten aanzien van 'externe veiligheid' heeft Brandweer Fryslân geen opmerkingen. Brandweer Fryslân heeft dan ook geen aandachtspunten in het kader van externe veiligheid voor dit plan. Wel verzoekt Brandweer Fryslân hen te betrekken bij de verdere planontwikkeling en worden enkele eisen met betrekking tot de bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen genoemd waar bij de verdere planontwikkeling rekening mee gehouden moet worden.
Antwoord:
De gemeente neemt dit ter kennisname aan en Brandweer Fryslân wordt betrokken bij de verdere planontwikkeling waarbij rekening wordt gehouden met de genoemde eisen.
Standpunt:
Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.
Ad 4. Gasunie
De Gasunie geeft aan dat het plangebied buiten de 1% letaliteitsgrens van de dichtstbijzijnde leiding van de Gasunie ligt. De Gasunie ziet geen aanleiding om een reactie te plaatsen op het bestemmingsplan.
Antwoord
De gemeente neemt dit ter kennisname aan.
Standpunt
Deze reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 24 maart 2016 tot 22 april 2016 ter inzage gelegen. Er zijn geen reacties ontvangen. De inspraak leidt dus niet tot aanpassing van het plan.