Plan: | Facetplan kleine windturbines, kleinschalige zonneparken en leidingnet |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1731.FacetbpWindturbine-VST1 |
Dit facetbestemmingsplan heeft betrekking op het mogelijk maken van kleinschalige windturbines, kleinschalige grondgebonden zonneparken, grondgebonden zonnepanelen bij agrarische bouwpercelen en de bijbehorende leidingen in het buitengebied en op de bedrijventerreinen van de gemeente Midden-Drenthe.
Deze ontwikkelingen zijn op dit moment nog niet mogelijk volgens de nu geldende bestemmingsplannen. Er is echter wel interesse getoond om kleinschalige windturbines te plaatsen en kleinschalige zonneparken (maximaal 2,5 ha) te realiseren. De gemeente Midden-Drenthe wil in deze behoefte voorzien en om die reden kleinschalige windturbines en zonneparken mogelijk maken via een vergunningstelsel. Om deze redenen is dit bestemmingsplan opgesteld. Ook worden een aantal voorwaarden gekoppeld aan de bouw van de windturbines en zonneparken. Deze voorwaarden worden opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Omdat op lang niet alle agrarische daken zonnepanelen kunnen worden geplaatst, doordat die daken niet sterk genoeg zijn, wordt er in dit facetbestemmingsplan ook een regeling opgenomen om grondgebonden zonnepanelen te kunnen plaatsen op het agrarisch bouwperceel of - als daar niet genoeg ruimte is - achter het agrarisch bouwperceel, direct aansluitend daaraan
Dit bestemmingsplan voorziet dus in het planologisch mogelijk maken van de kleinschalige windturbines, kleinschalige zonneparken en bijbehorende leidingen in de gemeente Midden-Drenthe. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de wettelijke bevoegdheid om dit bestemmingsplan op te stellen.
Tot slot wordt nog opgemerkt dat het met dit bestemmingsplan goed beschouwd gaat om een facetbestemmingsplan: dit bestemmingsplan wijzigt ter plaatse van haar plangebied de nu geldende regels slechts gedeeltelijk.
Het plangebied van dit bestemmingsplan beslaat een groot deel van het grondgebied van de gemeente: het buitengebied en de bedrijventerreinen. Onderstaande afbeelding geeft globaal het plangebied aan van dit facetbestemmingsplan. In Artikel 3 van de regels is een opsomming opgenomen van alle bestemmingsplannen waar dit facetbestemmingsplan op van toepassing is.
Figuur 1. Plangebied (Bron: BügelHajema Adviseurs)
In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie Drenthe en gemeente Midden-Drenthe. Hoofdstuk 3 gaat vervolgens in op de ruimtelijke randvoorwaarden voor het al dan niet toestaan van kleinschalige windturbines. Hoofdstuk 4 gaat in op de juridische vormgeving van het plan. Ten slotte gaat Hoofdstuk 5 kort in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het Rijk voert geen specifiek beleid voor kleinschalige windturbines. Uiteraard heeft het Rijk duurzaamheidsambities, maar zij ziet daarin voor kleine windturbines tot nog toe slechts een bescheiden rol weggelegd. Er is dan ook geen stimuleringsprogramma voor kleine windturbines. Daarbij hanteert het rijk de volgende overwegingen:
Op 3 oktober 2018 zijn de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en de Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld. Op basis van de Omgevingsvisie dienen de kernkwaliteiten landschap, cultuurhistorie en archeologie in onderhavig plan aan de orde te komen. Ook energie is een belangrijk thema in het kader van dit plan. Hieronder komen deze zaken aan de orde.
ENERGIENEUTRAAL
De provincie heeft als ambitie dat Drenthe in 2050 volledig energieneutraal is. Daarmee conformeert zij zich aan het klimaatakkoord van Parijs. Dat betekent dat Drenthe in 2050 100% van het energiegebruik hernieuwbaar produceert. De ambities zijn tevens verwoord in de Energieagenda 2016-2020 'Op weg naar een duurzame Drentse energiehuishouding' van de provincie Drenthe. Om de doelen te bereiken, zet de provincie volop in op energiebesparing, waardoor de vraag naar energie wordt beperkt. In de resterende energievraag in Drenthe wil de provincie voorzien door de productie van hernieuwbare energie, met behoud van leveringszekerheid en betaalbaarheid. De energieopgave wordt integraal aangepakt, zodat technologische, financiële en maatschappelijke innovaties en ontwikkelingen, ruimtelijke inpassing en de sociaal maatschappelijke impact daarvan, in samenhang worden beschouwd. De provincie wil de energieopgave realiseren, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is. De kernkwaliteiten komen hieronder aan de orde.
Om de Drentse energieopgave verder vorm te geven en de realisatie ervan te versnellen gaat de provincie samen met de gemeenten, waterschappen en andere partners een Regionale Energiestrategie (RES) uitwerken. De Drentse RES heeft een koppeling met het Integraal Nationaal Energie en Klimaatplan (INEK).
Om in 2050 energieneutraal te kunnen zijn, moet in Drenthe in 2030 40% hernieuwbare energie worden geproduceerd. Dat komt naar inschatting overeen met de productie van 20 Petajoule hernieuwbare energie. Er wordt gestreefd naar een mix van energie uit wind, zon, biomassa, en bodemenergie. Een wezenlijk onderdeel van deze productie wordt gerealiseerd met 285,5 megawatt aan windturbines, zoals afgesproken in het Nationaal Energie Akkoord.
Voor opstellingen van zonnepanelen op de grond hanteert de provincie een 'Ja, mits'-benadering. Voor grondgebonden opstellingen zijn de voorwaarden dat er sprake moet zijn van een combinatie met andere functies en/of dat het op gebiedsniveau tot integrale meerwaarde leidt. Het behoud van biodiversiteit en bodemkwaliteit zijn aspecten die ook meewegen. De provincie is ervan overtuigd dat er met deze voorwaarden voldoende ruimte in Drenthe gevonden kan worden om met zonne-energie wezenlijk bij te dragen aan de energiedoelstelling. Voor de verduidelijking, inspiratie, goede voorbeelden en de gekozen ontwerpprincipes met nadere toelichting is een handleiding door de provincie opgesteld, die als Bijlage 4 Handreiking landschappelijke inpassing zonneakkers is toegevoegd. Deze handleiding komt hieronder aan de orde.
Er wordt ruimte gegeven aan de productie van windenergie op logische locaties, waar het dynamische en technische karakter van windturbines aansluit bij verwante functies en overeenstemmen met het karakter van de plek en de omgeving. Daarnaast ziet de provincie mogelijkheden in landschappen waarin turbines minder waarneembaar of dominant zijn, zoals in bossen en kleinschalige landschappen.
Artikel 2.22 van de Omgevingsverordening bepaalt dat een ruimtelijk plan kan voorzien in de toepassing van windenergie, wanneer het gaat om kleine installaties met een ashoogte van maximaal 15,00 m, wanneer uit het desbetreffende plan blijkt dat dit gebeurt op een wijze die passend is binnen het landschap.
Artikel 2.24 van de Omgevingsverordening bepaalt dat een ruimtelijk plan kan voorzien in de realisatie van zonne-akkers indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit gebeurt op een wijze die passend is binnen het landschap, er sprake is van een combinatie met andere functies (en/of er sprake is van een meerwaarde voor andere provinciale doelen en belangen) en indien geborgd is dat op de gebruikte locatie de installatie(s) na uit gebruik name worden verwijderd.
RADIOASTRONOMIE
Relevant is verder nog artikel 2.25 van de Omgevingsverordening met betrekking tot radioastronomie. Een ruimtelijk plan kan, voor zover deze gebieden bestrijkt die zijn aangeduid als 'Zonering radioastronomie zone I', alleen voorzien in nieuwe bebouwings- en gebruiksmogelijkheden als hierbij geen elektromagnetische velden ontstaat die een storend effect heeft op de waarnemingen van de radiotelescopen in die gebieden.
Een ruimtelijk plan kan, voor zover dat gebieden bestrijkt die zijn aangeduid als 'Zonering radioastronomie zone II', alleen voorzien in bedrijfsvestiging, -uitbreiding, intensivering van verkeer en andere activiteiten als hierbij geen elektromagnetische velden ontstaat die een storend effect heeft op de waarnemingen van de radiotelescopen in die gebieden.
Het plangebied ligt deels in zone I en II van de radiotelescoop in Hooghalen en voor een klein deel in zone II van de radiotelescoop in Dwingeloo en in de overlegzone/zone II rondom het buitenstation van LOFAR, net over de gemeentegrens in de gemeente Coevorden. Ten behoeve van deze zones is een specifieke regeling opgenomen.
LANDSCHAP
Voor wat betreft de landschappelijke inpassing van zonneakkers vormt de Handreiking Landschappelijke inpassing zonneakkers in Drenthe het kader. Deze handreiking kan helpen om elk aspect van de landschappelijke inpassing verder te vullen, zodat de kwaliteit van het landschap goed geborgd blijft. Het gaat hierbij om de volgende aspecten:
Deze aspecten zijn nader geconcretiseerd in de regels.
CULTUURHISTORIE
Het is vanuit de landschappelijke inpassing van belang dat ook cultuurhistorie wordt meegenomen in onderhavig plan, ten behoeve van het opstellen van ruimtelijke kaders. Het relevante provinciale beleid is weergegeven in het cultuurhistorisch Kompas Drenthe. In het cultuurhistorisch Kompas Drenthe wordt gewerkt met drie sturingscategorieën:
I. Respecteren;
II. Voorwaarden verbinden;
III. Eisen stellen.
Hieronder wordt uiteengezet wat het beleid is van de drie categoriën.
Hieronder is het schematisch weergegeven.
Figuur 2. Cultuurhistorisch Kompas (Bron: provincie Drenthe)
Hieronder is de kaart weergegeven met de verschillende deelgebieden en sturingscategorie. De gemeente valt in de deelgebieden nummers 2, 4 (voorwaarden verbinden) en 8 (eisen stellen). Deze komen hieronder aan de orde.
Figuur 3. Cultuurhistorisch Kompas metdeelgebieden en sturingscategorie (Bron: provincie Drenthe)
Gebied 2: Drentse Hoofdvaart
Met een reeks aan sluizen, sluisgebouwen en bijbehorende bebouwing is de Drentse Hoofdvaart een kenmerkende cultuurhistorische lijn door het Drentse landschap. Naast een recreatieve vaarverbinding is de naastgelegen weg bovendien een belangrijke schakel in de Drentse infrastructuur. De rol van de Drentse Hoofdvaart als verbindingsas staat daardoor in sommige gevallen op gespannen voet met de aanwezige cultuurhistorische samenhang. Door voorwaarden te verbinden wil de provincie bewerkstelligen dat de cultuurhistorische samenhang van de Drentse Hoofdvaart consequent als één van de vertrekpunten wordt meegenomen in de planvorming. De provincie wij wil zich daar enthousiasmerend en meedenkend in opstellen. De ambitie richt zich op:
Gebied 4: het esdorpenlandschap rond Mars en Westerstroom
Dit gebied wordt getypeerd door een gaaf en kleinschalig esdorpenlandschap, waar de beekdalen dominant aanwezig zijn. Vooral het gebied rond Oosterhesselen is van cultuurhistorische waarde. De authenticiteit van het landschap heeft een grote aantrekkingskracht op recreanten en toeristen. De nabijheid van Coevorden en Emmen zorgen voor een beperkte stedelijke (uitbreidings) druk op het gebied. Voor de beekdalen wordt een waterbergingsopgave verwacht.
Gebied 8: Drentsche Aa
De kleinschaligheid en authenticiteit van het cultuurlandschap rond de Drentsche Aa maakt het gebied cultuurhistorisch bijzonder waardevol. Het cultuurlandschap staat aan de randen echter onder druk van verstedelijking en toeloop vanuit de as Groningen – Assen. Ook natuurontwikkeling en waterberging zorgen voor veranderingen in dit gebied. Omdat de cultuurhistorische waarden zo groot zijn, zal de provincie eisen stellen aan ontwikkelingen in dit gebied, zodat de cultuurhistorische draagkracht van het gebied gewaarborgd blijft en uitgangspunt is bij ontwikkelingen. In deze sturing zal de provincie zich richten op alle onderdelen van de cultuurhistorie die de samenhang en de karakteristiek van het gebied onderschrijven. De ambities richten zich op:
De bovenbeschreven zaken zijn waar dat nodig is opgenomen in de regels met een specifieke bepaling omtrent voorwaarden verbinden en eisen stellen. In het eerste kwartaal van 2021 zal de gemeente de gemeentelijke Cultuurhistorische Waardenkaart vaststellen, die ook op betreffende provinciaal beleid gebaseerd is.
ARCHEOLOGIE
In de provinciale Omgevingsvisie is ook het aspect archeologie als kernkwaliteit benoemd. De algemene doelstellingen voor archeologie zijn:
Bij de sturing op het provinciaal belang zijn er vier beschermingsniveaus:
De inhoudelijke Informatiekaart Archeologie geeft een overzicht van de archeologische waarden en verwachtingen die van provinciaal zijn. Het beleid met kaarten is juridisch ingekaderd middels de provinciale Omgevingsverordening. Hetgeen hierin is omschreven is overgenomen in het gemeentelijke beleid. Dit komt op de verbeelding en in de regels terug, zo ook in de paragraaf omtrent archeologie.
Conclusie
Wanneer het onderhavige planvoornemen om kleinschalige windturbines en zonneparken in het buitengebied en op de bedrijventerreinen van Midden-Drenthe te plaatsen wordt getoetst aan de geldende regelgeving en het beleid van de provincie Drenthe, is de conclusie dat het planvoornemen met de regels en het beleid van de provincie overeenkomt. Daarmee vormt dit onderdeel geen belemmering voor de planologische ontwikkeling van dit bestemmingsplan.
De gemeenteraad heeft op 28 juni 2012 de structuurvisie Midden-Drenthe 2030 'Platteland leeft!' vastgesteld. De structuurvisie gaat uit van een grote diversiteit tussen de dorpen van het buitengebied van de gemeente. De gemeente wil ruimte voor een grote diversiteit in het woningaanbod, verschillende vormen van landbouw, natuurontwikkeling koesteren en haar toeristische aantrekkelijkheid vergroten. Om deze speerpunten na te streven maakt de gemeente keuzes. Een van die keuzes houdt in dat de gemeente inzet op de pijlers wonen, landbouw, natuur en recreatie. Daarnaast moeten nieuwe ontwikkelingen in de gemeente passen binnen de landschappelijke schaal van de betreffende locatie en moet een dergelijk nieuwe ontwikkeling bijdragen aan de levendigheid van deze dorpen en buurten.
De Duurzaamheidsvisie beschrijft hoe de gemeente Midden-Drenthe de komende jaren aan de slag gaat met duurzaamheid. Met inwoners, ondernemers en andere stakeholders is besproken welke projecten worden opgezet en met wie wordt samengewerkt om de projecten te realiseren.
De gemeente sluit zich aan bij de doelstelling uit het Nationaal Klimaatakkoord en de daaruit voortkomende Regionale Energie Strategie. Concreet zien de doelstellingen er voor de gemeente als volgt uit:
Uit gesprekken met stakeholders en inwoners, zijn de volgende zeven uitgangspunten opgehaald voor duurzame elektriciteit:
De uitgangspunten uit de Duurzaamheidsvisie zijn vertaald in de regels van dit facetbestemmingsplan. Daarbij wordt voor kleinschalige zon-initiatieven een maximale omvang aangehouden van 2,5 ha.
De gemeenteraad heeft op 1 februari 2018 de Welstandsnota Midden-Drenthe 2018 vastgesteld. Met de welstandsnota is een deel van het beleid voor de openbare ruimte vastgelegd. In de welstandsnota gaat het daarbij om de vraag hoe allerlei bouwwerken 'eruit zien'. Op zichzelf, maar ook kijkend naar de gebouwen er om heen en naar de openbare ruimte (de straat, het groen en dergelijke). Het gaat de gemeente om de kwaliteit van de ruimtelijke omgeving. De welstandsnota draagt bij aan het versterken van deze kwaliteit.
Door de hele welstandsnota heen loopt als rode draad de richtlijn: houd bij het bouwen rekening met de omgeving. Daarmee verbindt de gemeente de sociale en ruimtelijke component in de gemeente. Midden-Drenthe is een gemeente waarin naoberschap aanwezig is. Dat wil ze zo houden en zo mogelijk uitbouwen. Dat naoberschap betekent ook dat inwoners bij bouwplannen rekening houden met de gevolgen voor de omgeving.
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling (het via een vergunningstelsel mogelijk maken om kleinschalige windturbines, zonneparken in het buitengebied en op de bedrijventerreinen en grondgebonden zonnepanelen bij agrarische bouwpercelen van de gemeente Midden-Drenthe te plaatsen) geldt dat niet alle milieuaspecten zoals die normaal in een bestemmingsplan worden besproken voor de onderhavige ontwikkeling relevant zijn. De omgevingsaspecten die wel een rol spelen, zullen in dit hoofdstuk per aspect worden besproken. Deze aspecten worden meegenomen in de overwegingen bij de te maken keuzes voor locaties voor kleine windturbines en zonneparken.
Relatie Wet Milieubeheer
WINDTURBINES
Kleinschalige windturbines met een rotordiameter groter dan 2,00 m vallen onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 3.13 en verder). Dit kan worden afgeleid uit het Besluit omgevingsrecht, Bijlage 1, onder 20.2. Deze windturbines worden als een zelfstandige inrichting gezien (ook als ze bij een woning worden opgericht) en moeten daarom voldoen aan de bepalingen ten aanzien van geluid, veiligheid en visuele hinder zoals die in het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn opgenomen. Voor deze kleinschalige windturbines vormt het Activiteitenbesluit milieubeheer dus het toetsingskader ten aanzien van milieuaspecten. Als er 3 of meer windturbines met een rotordiameter groter dan 2,00 m bij elkaar worden gezet, dan is een omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) verplicht.
Kleinschalige windturbines met een rotordiameter kleiner dan 2,00 m vallen niet onder de regels van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor deze windturbines kan worden volstaan met een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Omdat in de Wet milieubeheer de kleine windturbines (rotordiameter kleiner dan 2,00 m) zijn uitgezonderd vanwege de beperkte overlast die zij met zich meebrengen voor de omgeving, wil de gemeente Midden-Drenthe niet op voorhand voor deze kleinschalige windturbines een aanvullende regeling opnemen in het bestemmingsplan. Desondanks wil de gemeente, mocht daarvoor een noodzaak aanwezig zijn omwille van verschillende omgevingsfactoren, wel de mogelijkheid houden nadere eisen te stellen aan geluid, veiligheid en visuele hinder van kleinschalige windturbines. In die gevallen zal de gemeente de normering zoals die in het Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen voor windturbines aanhouden. Ook kan bij een aanvraag bekeken worden of de windturbine een NEN-EN-IEC 61400-2 certificering heeft danwel voldoet aan Handreiking miniwind en kleine windmolens van Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA). In dat eerste geval kan de toetsing bij de omgevingsvergunning beperkt blijven tot de vraag of het bedoelde certificaat aanwezig is.
ZONNEPARK
Een zonnepark is geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer en valt dus niet onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit.
In de volgende paragraaf wordt eerst besproken wat voor typen windturbines mogelijk zijn. De paragrafen van dit hoofdstuk gaan verder per thema in op de normeringen vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor geluid, externe veiligheid, ecologie en visuele hinder. Daarnaast wordt aanvullend nog ingegaan op de landschappelijke randvoorwaarden die de gemeente stelt voor het plaatsen van kleine windturbines en zonneparken.
In de categorie kleinschalige windturbines (windturbines met een hoogte van maximaal 15,00 m) maken verschillende merken uiteenlopende windturbines. Al die windturbines zijn echter tot twee typen te onderscheiden:
Turbines met een horizontale as zijn het type dat in Nederland veruit het meeste voorkomt. Van dit type windturbine is hieronder een afbeelding ingevoegd. De omvang van dit type windturbine is groter dan die van een windturbine met een verticale as.
Figuur 4. Een windturbine waarvan de as horizontaal is georiënteerd
Naast de windturbines met een horizontale as, bestaan er dus ook windturbines waarbij de as waar de wieken omheen draaien verticaal zijn georiënteerd. Doordat deze windturbines geen staart nodig hebben, ze staan immers altijd in de juiste positie gepositioneerd, hebben dit type windturbines een kleinere omvang en zijn zij beter geschikt voor plaatsen waar de windrichting erg veranderlijk is. Van een windturbine met een verticale as is hieronder een afbeelding opgenomen.
Figuur 5. Een windturbine waarvan de as verticaal is georiënteerd
Hoewel de windturbines wat betreft uitstraling wezenlijk anders zijn en de meest geschikte locatie voor beide typen uiteenloopt, maakt dit facetbestemmingsplan geen onderscheid.
Windturbines
Een kleinschalige windturbine produceert geluid. Hoeveel geluid precies is afhankelijk van het type en de windsnelheid. Artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat geluidsnormen voor windturbines. Daarin staat dat een windturbine of een combinatie van windturbines voldoet ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein, en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein. Deze geluidsnormering wordt landelijk acceptabel geacht.
Er is op voorhand geen reden om hier in het algemeen een nog strengere normering voor te hanteren. In bijzondere omstandigheden, zoals cumulatie van verschillende geluidsbronnen of andere windturbines, kunnen op grond van artikel 3.14a, tweede en derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer maatwerkvoorschriften worden gesteld. Omdat het bestemmingsplan slechts een beperkt aantal kleine windturbines toestaat (namelijk niet meer dan nodig voor de eigen energievoorziening) per bouwvlak of bouwperceel, zijn deze omstandigheden vooralsnog niet te verwachten. Daarom zijn er bij dit bestemmingsplan ook geen algemene op het Activiteitenbesluit milieubeheer aanvullende richtlijnen voor cumulatieve toetsing (ten behoeve van meldingstoetsing) nodig geacht. Dat betekent dat het milieuaspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Aanvullend op de bepalingen in het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat dit bestemmingsplan als regel dat de afstand tussen de turbine en de meest nabijgelegen geluidsgevoelige bestemming minimaal viermaal de ashoogte van de turbine bedraagt. Dus indien een kleinschalige windturbine een hoogte krijgt van 15,00 m (hetgeen de maximum hoogte is voor een kleinschalige windturbines) dan moet deze kleinschalige windturbine op minimaal 60,00 m van de meest nabijgelegen geluidsgevoelige bestemming staan.
Van deze minimale afstandsmaat kan worden afgeweken als kan worden aangetoond dat er van geluidshinder geen sprake is of als deze zo kan worden beperkt dat van hinder in redelijkheid geen sprake meer is.
Zonneparken
Dit bestemmingsplan maakt, onder voorwaarden, zonneparken tot 2,5 ha mogelijk. Een zonneproject van die kleinschalige omvang is geen functie die een bron is van geluidhinder. Het werkt niet belemmerend voor geluidsgevoelige functies in de omgeving. Een zonnepark is geen inrichting in de zin van de Wet milieubeheer en valt daarmee niet onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet voldoende afstand worden gehouden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies, zoals woningen. Volgens de VNG handreiking Bedrijven en Mileuzonering geldt bijvoorbeeld voor trafo's vanwege het aspect geluid een richtafstand van 30 meter tot gevoelige functies. Bij de aanleg van een kleinschalig zonnepark moet hiermee rekening worden gehouden.
Inleiding
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaarcontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Onderzoek
Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied van dit bestemmingsplan, verscheidene risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de betreffende risicokaart.
Figuur 6. Uitsnede risicokaart (bron:risicokaart.nl)
Binnen het plangebied waarop dit facetbestemmingsplan van toepassing is, liggen verscheidene gasleidingen, (spoor)wegen en andere risiciobronnen. Omdat het echter op voorhand niet mogelijk is om gebieden te toetsen aan de mogelijkheid om de bouw van kleinschalige windturbines en zonneparken al dan niet uit te sluiten, wordt dit niet nu maar ten tijde van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een windturbine of aanleg van een zonnepark gedaan. Om die reden stelt dit facetbestemmingsplan eisen aan de kleinschalige windturbines en zonneparken ten aanzien van de afstand ervan tot risicobronnen en risicovolle inrichtingen.
Hoogspanningsleidingen
Op één onderdeel is de bovenstaande risicokaart niet volledig. Hoogspanningsleidingen zijn niet op de kaart weergegeven en behoeven om die reden een aparte afweging. Ter illustratie geeft de onderstaande figuur aan waar in de gemeente Midden-Drenthe hoogspanningsverbindingen zijn. De verbindingen die door de gemeente Midden-Drenthe lopen betreffen:
Windturbines
De eigenaar van de hoogspanningsleidingen, TenneT, bepaalt de afstand die moet worden aangehouden tussen eigendommen van TenneT en windturbines op basis van het 'Handboek Risicozonering Windturbines'. Omdat er geen eis voor certificering is opgenomen en omdat de veiligheidsmaatregelen bij kleinschalige windturbines afwijken van de grote exemplaren, bestaat vanuit TenneT het verzoek om rekening te houden met de maximale werpafstand bij tweemaal nominaal toerental. De gemeente Midden-Drenthe houdt hiermee rekening door in de regels te stellen dat de kleinschalige windturbines op zijn minst op de maximale werpafstand moeten worden geplaatst van hoogspanningsleidingen bij twee keer het maximale toerental van de kleinschalige windturbine. Anders gezegd: de voorgeschreven afstand tussen een kleinschalige windturbine en een hoogspanningsleiding, is de afstand die een rotorblad kan afleggen bij het losschieten van de kleinschalige windturbine als deze op twee keer zo snel draait dan maximaal mogelijk (nominaal toerental). Omdat deze regel het toetsingskader is voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een windturbine, zoals door dit bestemmingsplan geboden, voldoet dit bestemmingsplan aan de gestelde eisen.
Zonneparken
Aan weerszijden van een hoogspanningslijn is sprake van een vrijwaringszone. Waar dit het geval is, wijken de belangen van de eigenaar van het terrein voor het belang van de beheerder van de hoogspanningslijn. Om die reden stelt dit facetbestemmingsplan eisen aan kleinschalige zonneparken en grondgebonden zonnepanelen bij agrarische bouwpercelen ten aanzien van de afstand ervan tot hoogspanningsleidingen.
Figuur 7. Uitsnede HoogspanningsNet Netkaart (bron:hoogspanningsnet.com)
Conclusie
Tijdens de toetsing van een aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van kleinschalige windturbines en zonneparken/grondgebonden zonnepanelen bij agrarische bouwpercelen moet bekeken worden of er redenen zijn om op grond van externe veiligheid of bijvoorbeeld de aanwezigheid van een hoogspanningsverbinding, de omgevingsvergunning niet te verlenen of om voorwaarden te stellen. Op basis van het bovenstaande is de conclusie dat het milieuaspect externe veiligheid op voorhand geen belemmering opwerpt. Zodoende kan het planologische voornemen als uitvoerbaar worden geacht.
Windturbines
Het plaatsen van een kleinschalige windturbine heeft naast ruimtelijke gevolgen ook visuele gevolgen. Hoewel de windturbines maximaal 15,00 m hoog mogen zijn, kunnen de windturbines in het open karakter van het buitengebied gevolgen teweegbrengen. Zo hebben de draaiende wieken van een windturbine mogelijk slagschaduw en lichtreflectie als gevolg. De positionering van kleinschalige windturbines kan veel uitmaken in het al dan niet optreden van visuele hinder. Door een goede positionering van kleine windturbines, waarbij men rekening houdt met zonlicht en schaduwwerking kan men het effect van slagschaduw en lichtreflectie beperken. Ook stelt het Activiteitenbesluit milieubeheer regels omtrent lichtschittering en slagschaduw. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalt in artikel 3.14, vierde lid, en in samenhang met artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer dat om slagschaduw en lichtschittering te voorkomen een windturbine is:
"voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voorzover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden".
Wanneer men dit toepast op bijvoorbeeld een windturbine met een rotordiameter van 12,00 m, betekent dat indien een windturbine zich op minder dan 144,00 m (twaalf maal een rotordiameter van 12,00 m) bevindt, de windturbine moet zijn voorzien van een stilstandvoorziening als de mogelijke slagschaduw zich anders meer dan zeventien keer per jaar gedurende meer dan twintig minuten per dag zou voordoen. Slagschaduw en lichtschittering moeten zoveel mogelijk worden beperkt (artikel 3.13, eerste lid van het Activiteitenregeling milieubeheer) door de toepassing van niet-reflecterende materialen of coatinglagen op de betreffende onderdelen.
Zonneparken
Als gevolg van reflectie van het zonlicht op de zonnepanelen, zou een zonnepark van invloed kunnen zijn op het auto-, trein- en vliegverkeer en op omliggende woningen.
De meeste inkomende zonnestralen, die op zonnepanelen terecht komen worden geabsorbeerd en omgezet in elektriciteit. Omdat de bovenste laag van de panelen van glas zijn gemaakt, zal een deel (<5%) van het zonlicht echter ook worden gereflecteerd. Deze schittering op omliggende objecten is het grootst wanneer de zon haaks op de opstelrichting van de panelen staat. Het licht dat op een zonnepaneel valt, wordt in één specifieke richting weerkaatst omdat een zonnepaneel een glad oppervlak heeft. Dit reduceert het aantal invalshoeken waarbij overlast ervaren kan worden van het licht.
Gezien het feit dat een zonnepaneel niet meer reflecteert dan oppervlaktewater (dat gelegen is nabij vele functies in Nederland), kan aangenomen worden dat het plaatsen van het zonnepark geen noemenswaardig effect heeft op het trein- en wegverkeer en op omliggende woningen.
In de gemeente Midden-Drenthe gelde op een aantal plaatsen beperkingen voor bouwen en gebruik als gevolg van de aanwezigheid van radiotelescopen (Astron). Dit geldt met name voor activiteiten die elektromagnetische velden kunnen veroorzaken, zoals windturbines en zonneparken.
In onderstaande afbeeldingen is aangegeven in welke delen van het plangebied beperkingen gelden voor het plaatsen van kleine windturbines (figuur 5) en voor het realiseren van kleinschalige zonneparken (figuur 6). In de rode gebieden zijn windturbines en zonneparken in principe niet toegestaan, tenzij Astron uitdrukkelijk toestemming heeft verleend. In de gele en groene gebieden zijn windturbines en zonneparken alleen toegestaan na overleg met Astron. In de blauwe gebieden gelden geen beperkingen
Op de verbeelding zijn de rode gebieden aangeduid.
Figuur 8. Beperkingen windturbines (Bron: Astron)
Figuur 9. Beperkingen zonneparken (Bron: Astron)
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk moeten worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Voor het plangebied van dit bestemmingsplan geldt dat er verscheidene cultuurhistorische locaties voorkomen, verspreid over de gehele gemeente. Om die waarden te beschermen en om tot een uitvoerbaar plan te komen, regelt het bestemmingsplan dat windturbines en zonneparken niet worden geplaatst bij of in cultuurhistorisch en landschappelijk waardevolle gebieden en objecten. Dit betreft onder meer rijks- en provinciale monumenten, beschermde dorpsgezichten, archeologische monumenten en historische kernen (zie onderstaande afbeelding).
Figuur 10. Locaties (paars) waar windturbines en zonneparken uitgesloten zijn (Bron: BügelHajema Adviseurs)
Er kunnen situaties zijn waarin binnen beekdalen - met toepassing van maatwerk - toch windturbines of zonneparken gerealiseerd kunnen worden. Dan kan dan niet worden geregeld met een reguliere omgevingsvergunning op grond van dit facetbestemmingsplan, maar eventueel wel met een uitgebreide omgevingsvergunning (buitenplans).
Door de bovenstaande manier zijn de cultuurhistorische waarden in het plangebied van dit bestemmingsplan voldoende geborgd en kan dit bestemmingsplan op het milieuaspect cultuurhistorie als uitvoerbaar worden geacht.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden moet men beoordelen in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb) en in het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De Wnb regelt onder andere de soortenbescherming van planten en dieren, dit betreft de in het wild voorkomende vogels onder de vogelrichtlijn, de dier- en plantensoorten onder de habitatrichtlijn. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet genoemd worden vallen ook onder de beschermde soorten, op deze lijst mogen provincies een 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 van de Wnb). In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Om de natuurwaarden te beschermen en om tot een uitvoerbaar plan te komen, regelt het bestemmingsplan dat windturbines en zonneparken niet worden geplaatst in Natura 2000-gebied en gebieden behorend tot Natuurnetwerk Nederland.
Omdat het op voorhand niet mogelijk is om voor de rest van het plangebied in kaart te brengen wat de eventuele gevolgen zullen zijn voor ecologie, wordt dit niet nu maar ten tijde van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een kleinschalige windturbine of zonnepark gedaan. De gemeente Midden-Drenthe zal dus bij elke aanvraag afwegen of de bouw van een windturbine of zonnepark ter plaatse leidt tot onevenredige gevolgen voor de beschermde natuurwaarden in dat gebied. Het is dus nodig om een ecologische quickscan uit te voeren als onderdeel van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Zo bezien, vormt het aspect ecologie geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen en kan het op dit onderdeel als uitvoerbaar worden geacht.
In verband met het onderhoud en het beheer van watergangen moet een bepaalde afstand worden aangehouden van een zonnepark/windturbine tot een watergang. Per locatie verschilt deze afstand. Ten behoeve van onderhoud moet een afstand van 5 meter (vanaf de boveninsteek van de watergang) in acht worden genomen. Dit om de watergang toegankelijk te houden voor bijvoorbeeld maaivoertuigen.
Hiertoe is in de regels een bepaling opgenomen.
Bij de aanleg van nieuwe kabels en transformatoren, stroomverdeelstations, of de aanpassing van bestaande kabels/transformatoren, inkoop/stroomverdeelstation in, onder of boven een waterstaatswerk of in een bijbehorende beschermingszone (watergangen of keringen), gelden vanuit het Waterschap (te weten Drents Overijsselse Delta, Noorderzijlvest en Hunze en Aa's) algemene regels (beleidsregels, de keur en de legger). Deze werkzaamheden kunnen bovendien meldingsplichtig en/of vergunningsplichtig zijn.
Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wro bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Bro is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het op grond van artikel 3.1.6 van het Bro verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag liggen, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.
Tot slot wordt hier nog opgemerkt dat de voorliggende regeling juridisch is vormgegeven als een facetbestemmingsplan. Dat wil zeggen dat de herziening niet rechtstreeks is verwerkt in de onderliggende bestemmingsplannen, maar dat het plan slechts een onderdeel van deze onderliggende bestemmingsplannen aanvult. Ten aanzien van het onderwerp dat het facetbestemmingsplan regelt, vervallen die regels in de onderliggende bestemmingsplannen die wat betreft dat onderwerp die strijd zijn met dit facetbestemmingsplan. De overige regels in de onderliggende bestemmingsplannen blijven ongewijzigd van toepassing. Ook wordt opgemerkt dat de verbeelding van dit facetbestemmingsplan alleen een weergave is van het besluitgebied. De verbeelding bevat dus behalve een grens die aangeeft waar het bestemmingsplan geldt, geen verdere invulling.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in het buitengebied van Midden-Drenthe geldt: 'bestemmingsplan Buitengebied' (met identificatienummer NL.IMRO.0109.100BP00012-0003). Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.
De algemene regels zijn de regels die in het gehele plangebied van dit bestemmingsplan gelden. De 'Algemene bouwregels' bepalen dat het in het plangebied van dit bestemmingsplan niet is toegestaan om kleinschalige windturbine, zonneparken of grondgebonden zonnepanelen bij agrarische bouwpercelen te bouwen of bijbehorende leidingen aan te leggen. Deze regel in combinatie met de 'Algemene afwijkingsregels' zorgen dat een omgevingsvergunning nodig is voor de bouw van een windturbines, zonnepark of grondgebonden zonnepanelen bij agrarische bouwpercelen.
Verder bevat dit hoofdstuk ook de 'Algemene afwijkingsregels'. Deze regel maakt het onder voorwaarden mogelijk om in afwijking van hetgeen dit bestemmingsplan bepaalt, door middel van een omgevingsvergunning één (of meer) kleinschalige windturbine(s) te bouwen en zonneparken of grondgebonden zonnepanelen bij agrarische bouwpercelen te realiseren.
De algemene afwijkingsregels bevatten een toetsingskader op grond waarvan de gemeente Midden-Drenthe een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een kleinschalige windturbine, de aanleg van een kleinschalig zonnepark en de aanleg van grondgebonden zonnepanelen bij agrarische bouwpercelen beoordeelt.
In het toetsingskader voor de aanleg van een kleinschalig zonnepark zijn ook de randvoorwaarden uit de Handreiking landschappelijke inpassing zonneakkers van de provincie Drenthe opgenomen.
In het facetplan zijn twee gebiedsaanduidingen opgenomen. Ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - instemming Astron windturbines' en 'overige zone - instemming Astron zonneparken' is de plaatsing van windturbines, respectievelijk de realisatie van zonneparken en grondgebonden zonnepanelen niet mogelijk, tenzij hiervoor uitdrukkelijk toestemming is verleend door Astron.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden/ Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot bevat Hoofdstuk 3 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.
Dit plan heeft uitsluitend als doel om het beleidskader voor kleinschalige windturbines, kleinschalige windturbines en bijbehorende leidingen te vertalen naar de bestemmingsplannen waarop dit facetbestemmingsplan van toepassing is verklaard. De kosten voor het opstellen van dit plan komen voor rekening van de gemeente. Het oprichten van kleinschalige windturbines en zonneparken is alleen toegestaan na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bestemmingsregels. De kosten voor de gemeente betreffen het beoordelen van deze aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt. De economische uitvoerbaarheid ligt in de handen van initiatiefnemers.
Dit bestemmingsplan bevat geen aangewezen bouwplan (artikel 6.12 in samenhang met artikel 6.2.1 van de Wro). Het opstellen van een exploitatieplan is daarom niet aan de orde.
Artikel 6.1 van de Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders een belanghebbende die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend.
Bij het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid (zoals aangegeven in 5.1.1) wordt een planschadeovereenkomst gesloten met de betreffende aanvrager. Hiermee komen eventuele planschadekosten voor rekening van de aanvrager. Dit geldt voor alle afwijkingen van het bestemmingsplan en dus ook voor kleinschalige windturbines.
Het Waterschap Noorderzijlvest, het Waterschap Drents Overijsselse Delta en de provincie Drenthe hebben een vooroverlegreactie gestuurd.
Voor zover concreet van toepassing voor dit facetplan zijn delen van de reactie van het Waterschap in paragraaf 3.8 Water opgenomen. In de regels is een bepaling over de afstand tot watergangen opgenomen in verband met het onderhoud en beheer van deze watergangen.
De provincie heeft per mail gevraagd om bij de toetsing van landschappelijke inpassingsplannen rekening te houden met de Handreiking Landschappelijke inpassing zonneakkers.
Het gaat hierbij om de volgende aspecten:
Verder adviseert de provincie om het het provinciale beleid ten aanzien van de cultuurhistorische waarden vanuit de Omgevingsvisie Drenthe toe te voegen. En tevens het gemeentelijke beleid uit te werken vanuit de cultuurhistorische waardenkaart (CHW) van Midden-Drenthe.
Ten slotte adviseert de provincie om ook een paragraaf archeologie op te nemen met daarin ten minste een uitsnede van de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart, duiding hiervan, een toelichtingop het bijbehorende provinciale en gemeentelijke beleid archeologie en een verwijzing naar het wettelijke kader.
De gemeente neemt de adviezen graag over en heeft de toelichting en de regels op dit punt aangevuld. De Handreiking Landschappelijke inpassing zonneakkers is bovendien als bijlage bij de toelichting gevoegd.
De RUD heeft het facetplan getoetst ten aanzien van de milieuaspecten. Alle opmerkingen van de RUD zijn verwerkt in het bestemmingsplan.
De reacties van het Waterschap en de RUD zijn als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 24 september 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn 4 zienswijzen ingediend. De zienswijzen en de reactie zijn in een Nota van zienswijzen samengevat en beantwoord. Ook is aangegeven of er aanleiding is om het bestemmingsplan aan te passen. Daarnaast worden er enkele ambtelijke wijzigingen doorgevoerd, die ook in de nota van zienswijzen worden benoemd. De nota van zienswijzen is als Bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.