direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Project Zeven Blokken Smilde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De provincies Groningen, Drenthe en Friesland en het Ministerie van EL&I (thans het Ministerie van EZ) hebben op 21 juni 2012 aan RWE Eemshaven Holding (RWE) een vergunning verleend op grond van artikel 16 en 19d van de Natuurbeschermingswet voor het oprichten, in werking brengen, in werking houden en regulier onderhoud van een elektriciteitscentrale aan de Eemshaven. Alsmede voor daarmee samenhangende werkzaamheden tot verlenging van de Wilhelminahaven, voor de uitvoering van natuurmaatregelen in de Emmapolder en in de nabijheid daarvan gelegen buitendijkse kwelders.

Onderdeel van deze vergunning zijn 5 natuurprojecten gelegen in de provincies Drenthe en Friesland. Één van deze 5 natuurprojecten betreft het project voor het Fochteloërveen. De uit te voeren maatregelen zijn gericht op de afvoer van stikstof en op de verbetering van hydrologie. Hiermee draagt het project structureel bij aan de gunstige staat van instandhouding en de verbeterdoelen die voor de hoogveenhabitattypen van het Fochteloërveen gelden.

De uit te voeren maatregelen in het Fochteloërveen zelf kunnen worden uitgevoerd binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Om het project te laten slagen, is echter ook een herinrichting noodzakelijk in het gebied Zeven Blokken nabij Smilde. Hiervoor is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld. Het totale project wordt in nauwe samenwerking met de Vereniging Natuurmonumenten vorm gegeven.

De hoogveenkern in het Natura 2000-gebied Fochteloërveen heeft te maken met verdroging. Verdroging is over het algemeen funest voor hoogveengemeenschappen, die het juist van een zeer stabiele waterstand moeten hebben. Desondanks resteert in het Natura 2000-gebied Fochteloërveen nog altijd een kleine kern met actief hoogveen (de voor hoogveen kenmerkende tapijten en bulten veenmos). Daarom, en vanwege zijn omvang, is het Natura 2000-gebied Fochteloërveen één van de zeer weinige gebieden in Nederland waar herstel van actieve veenvorming op gebiedsschaal kansrijk is.

Om in het Fochteloërveen een robuuster veengebied te kunnen realiseren, zijn diverse maatregelen in het gebied Zeven Blokken Smilde noodzakelijk. Om de oxidatie van het veen tegen te gaan wordt het oppervlaktewaterpeil in het plangebied verhoogd. Daarnaast wordt een waterbergingsopgave voor gebiedseigen water gerealiseerd in de bemalingseenheid 'Ravensmeren'. Tevens worden er vanuit de Drentse Hoofdvaart twee inlaten richting Zeven Blokken gerealiseerd en een kade rondom een deel van de polder Zeven Blokken aangelegd. Ook worden er verhogingen aangelegd rondom bestaande bebouwing ten behoeve van het optimaliseren van het watersysteem en zullen watergangen worden gedempt, nieuwe worden aangelegd of worden omgevormd tot slenk.

Tot slot worden diverse percelen omgevormd van 'natuur' naar 'agrarisch met waarde-1' en enkele percelen van 'agrarisch met waarde-1' naar 'natuur', om zo een groter aaneengesloten gebied natuur in de directe nabijheid van het Fochteloërveen te verkrijgen en versnippering van agrarische gronden tegen te gaan.

Het bepalen van de toekomstige grondwaterstandverhoging vindt plaats in het zogenaamde GGOR-proces (Gewenst Grond en Oppervlaktewaterregime) en is een verantwoordelijkheid van het Waterschap Noorderzijlvest.

In dit bestemmingsplan wordt op een doelmatige en beleidsmatige wijze het project Zeven Blokken Smilde geregeld.

1.2 Planopzet

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende regels de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden. De juridische regeling wordt opgebouwd conform de SVBP2012, de landelijke standaard voor het vervaardigen van bestemmingsplannen, die bij de invoering van het nieuwe Bro als verplichte opbouw is opgenomen. Daarnaast wordt, aanvullend op de landelijke standaarden, gebruik gemaakt van het Handboek Ruimtelijke Plannen van de gemeente Midden-Drenthe. De structuur van dit bestemmingsplan dient conform artikel 3.3.2 van het Bro te voldoen aan de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" (SVBP 2012). Dit houdt in dat de verschijningsvorm van een bestemmingsplan en een aantal begrippen zijn gestandaardiseerd. Het bestemmingsplan bestaat formeel uit twee juridische onderdelen:

  • een verbeelding (met IMRO-ID: NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1), waarin de bestemmingen, met bijbehorende verklaringen, van de in het plan begrepen gronden worden aangegeven. De verklaringen leggen een verbinding tussen de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en de regels. De verbeelding is opgebouwd volgens de landelijke richtlijn SVBP2012. Deze bestemmingen (met eventuele specifieke aanduidingen) zijn gerelateerd aan de in de planregels opgenomen juridische regeling.
  • de planregels waarin het gebruik van de binnen het plangebied aangegeven gronden en bouwwerken juridisch zijn geregeld. Deze regels zijn in de SVBP 2012 zoveel mogelijk gestandaardiseerd (o.a. volgorde, indeling, benaming, begripsbepalingen, overgangsbepalingen en de slotbepaling).

Daarnaast wordt in de toelichting de aan het plan ten grondslag liggende gedachten en de verantwoording als bedoeld in artikel 3.1.6 Bro opgenomen. Ook maken de uitkomsten van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro deel uit van de toelichting.

1.3 Plangebied

Het bestemmingsplan 'Project Zeven Blokken Smilde' heeft betrekking op een gedeelte van het buitengebied van de gemeente Midden-Drenthe in de polder Zeven Blokken tussen Fochteloërveen en de kern Bovensmilde. De noordelijke plangrens wordt gevormd door de overgang van Zeven Blokken naar het zogenaamde gebied 40-Roe (Fochteloërveen). Aan de oostzijde vormt de Meesterswijk de plangrens en de provinciale grens Drenthe-Friesland vormt de begrenzing aan de westzijde. Aan de zuidzijde wordt de plangrens bepaald door de nieuwe kades. Tevens maakt een perceel in de hoek van de Van Lierswijk en de Kanaalweg deel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0001.jpg"

Plangebied Project Zeven Blokken Smilde

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Met de vaststelling komt een deel van een aantal bestemmingsplannen te vervallen. Voor zover relevant worden deze gebieden in het nieuwe plan voorzien van een moderne, uniforme juridische regeling. In onderstaane tabel is aangegeven van welke bestemmingsplannen delen komen te vervallen bij het van kracht worden van dit nieuwe bestemmingsplan.

Bestemmingsplan   Vastgesteld door de gemeenteraad  
Buitengebied Midden-Drenthe   26 januari 2012  
Correctieve herziening buitengebied Midden-Drenthe   6 maart 2014  

1.5 Het nieuwe bestemmingsplan in relatie tot de vigerende bestemmingsplannen

Het nieuwe bestemmingsplan sluit inhoudelijk nauw aan bij de vigerende bestemmingsplannen. Dit betekent dat alle regels die relevant zijn, ook weer in het nieuwe bestemmingsplan terug keren. Het grote verschil zit er eigenlijk in dat een aantal gronden van bestemming verandert. Diverse percelen worden omgevormd van 'natuur' naar 'agrarisch met waarde-1' en enkele percelen van 'agrarisch met waarde-1' naar 'natuur'. Daarnaast wordt 1 perceel gewijzigd van 'bedrijf' naar 'natuur'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0002.png"

Overzicht wijziging percelen

1.6 Leeswijzer

Het bestemmingsplan 'Project Zeven Blokken Smilde' wordt in de volgende hoofdstukken gemotiveerd en nader toegelicht. In deze toelichting komen na deze inleiding aan de orde:

  • een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en van de diverse functies daarbinnen (hoofdstuk 2);
  • een beschrijving van de voorgenomen plannen voor het gebied Zeven Blokken (hoofdstuk 3);
  • het relevante beleidskader van Rijk, provincie en gemeente, alsmede relevante Europese richtlijnen en wet- en regelgeving (hoofdstuk 4);
  • de milieuplanologische aspecten waarin de afstemming en verantwoording tussen beleid en plannen plaatsvindt (hoofdstuk 5);
  • de juridische toelichting op de regels en de bestemmingen in de verbeelding (hoofdstuk 6);
  • de uitvoerbaarheid en handhaving van het bestemmingsplan (hoofdstuk 7).

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Historie plangebied

Ondergrond

Het Drentse landschap is voor een groot deel gevormd in de voorlaatste ijstijd, het saalien. In deze periode bedekt een honderden meters dikke gletsjer heel Drenthe. Voor deze gletsjer uit wordt een dik pak grof zand en grind afgezet dat in de gemeente nog steeds is terug te vinden. In het tweede deel van het saalien wordt door een nieuwe gletsjer (die tot aan het Nederlandse rivierengebied reikt) keileem afgezet. Dit keileem vormt de directe ondergrond van het gevormde Drents Plateau. In de laatste ijstijd, het weichselien, slijt het smeltwater meters diepe dalen in het Drents Plateau, waardoor het huidige patroon van beekdalen zich ontwikkelde.

Na de ijstijden, in een warmer klimaat, vindt op uitgebreide schaal veengroei plaats. Aan de randen, waaronder het plangebied, en in de laagten van het Drents Plateau stagneert de waterafvoer. Hier ontwikkelen zich moerassen die door plantengroei worden opgevuld. Zo ontstonden de uitgestrekte veengebieden. Uitlopers van deze grote veengebieden liggen onder meer bij Smilde (Smildeger venen).

Veenontginningen

Vanaf de 16e eeuw worden de grote veengebieden in cultuur gebracht. In die tijd groeit de bevolking in de Nederlanden sterk en daarmee groeit de behoefte aan brandstof. De turfwinning wordt daarom steeds grootschaliger aangepakt.

Ook het plangebied, onderdeel van de Smildeger venen, werd vanaf 1617 ontgonnen met Hoogersmilde als eerste nederzetting. De aanleg van de Drentsche Hoofdvaart gaf vanaf 1763 de ontginning in dit gebied een grote impuls. Deze vaart wordt de ontginningsbasis en transportas van de Smildeger Venen. Haaks op de Drentsche Hoofdvaart worden zogenaamde 'wijken' gegraven, in een systematisch ritme op dezelfde onderlinge afstand, voor de ontwatering van het veen. De grens tussen het ontgonnen en onontgonnen deel is markant en goed zichtbaar.

Tussen Hoogersmilde en Assen ontstaat een langgerekt lint van bebouwing. Op sommige plaatsen ontstaan zelfs komvormige dorpen (Smilde, Bovensmilde).

2.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Landschap

Het plangebied maakt onderdeel uit van het hoogveenontginningslandschap. Kenmerkend voor dat landschap is een strakke, rationele verkaveling met bebouwingslinten langs kanalen en een sterke openheid in het buitengebied die door wijken in een systematisch ritme op dezelfde onderlinge afstand wordt gestructureerd.

Het veenkoloniale landschap van Smilde

Het plangebied maakte deel uit van het Drents-Friese hoogveengebied "de Smildeger venen", dat sedert 1660 grotendeels is afgegraven. Het Fochteloërveen, ten noorden van het plangebied, is een van de laatste hoogveengebieden in Nederland en een restant van de uitgestrekte Smildeger venen.

De Drentsche Hoofdvaart vormt de basis van de ontginningen rond Smilde. In het huidige landschap zijn de verschillende fasen van ontginning nog zichtbaar. Rond Hoogersmilde, waar de ontginning is begonnen, is het landschap kleinschaliger en minder systematisch verkaveld dan in het noordelijker deel rond Smilde. Het Fochteloërveen vormt het restant van het grote veengebied. De grens tussen het ontgonnen en onontgonnen deel is markant en goed zichtbaar.

De bebouwing concentreert zich langs de Drentsche Hoofdvaart. Vooral de westzijde is sterk bebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0003.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0004.png"  

Natuur

De natuurwaarden in het buitengebied van Midden-Drenthe en daarmee het plangebied zijn groot. In het plangebied zelf zijn diverse natuurlijke elementen te onderscheiden:

  • Vochtige open graslandgebieden met (ecologisch belangrijke) sloten en soms ook van groot belang voor weidevogels.
  • Pleisterplaatsen voor ganzen en zwanen.
  • Gebieden met wijken. Het zijn de vroegere hoogveengebieden die door de ontginning een karakteristiek afwateringssysteem kregen. De wijken hebben veelal goed ontwikkelde water- en oever- vegetaties, afhankelijk van breedte, waterpeil, functie en beheer. Ze zijn belangrijk voor watervogels.
  • Vennen en veentjes liggen her en der verspreid in het agrarisch gebied. Ze hebben soms specifieke planten- en diersoorten.

Het plangebied grenst aan de noordzijde aan het Fochteloërveen. Het Fochteloërveen maakte in het verleden onderdeel uit van de uitgestrekte Smildervenen die ooit grote delen van noordwest-Drenthe en aangrenzend Friesland bedekten. Vrijwel het gehele oorspronkelijke hoogveengebied is afgegraven. Het Fochteloërveen lag aan de rand van dit grote veen en bestaat uit een naar verhouding jong en ondiep (tot 2 m) veenpakket. Er zijn en worden maatregelen genomen om de groei van het hoogveen te stimuleren, zoals het plaatsen van damwanden en het aanbrengen van stuwen. Na een stilstandfase in de veengroei bevat het Fochteloërveen nu een relatief grote kern met actief hoogveen. Het gebied wordt verder gekenmerkt door zijn uitgestrektheid en boomloosheid. Het gebied bestaat, naast het levende hoogveen in het centrale deel, uit droge en vochtige heide en vennen, enige graslanden en in het noorden enkele naaldbossen. Ondiep, open water ligt onder andere in de Vloeiweiden direct grenzend aan het plangebied. Het Fochteloërveen is een Natura2000-gebied (Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied) met een bruto oppervlakte van ca. 3000 hectare.

Vanaf 1975 is herstel van het levend hoogveen een centrale doelstelling voor het gebied. Sinds die tijd zijn binnen en buiten het gebied ingrijpende maatregelen uitgevoerd om de waterhuishouding hierop in te richten. In de eerste beheerplanperiode (2009-2015) zullen concrete inspanningen vooral blijven gericht op hydrologisch herstel en behoud en uitbreiding van het open karakter van het Fochteloërveen.

Water

Het gebied de Zeven Blokken, waar het plangebied deel van uit maakt, ligt aanzienlijk lager dan het Fochteloërveen. Ondanks de aanwezigheid van slecht doorlatende lagen, is het mogelijk dat grondwater vanuit het hoogveen naar de Zeven Blokken stroomt. De mate waarin dit gebeurt, is echter onduidelijk. Het GGOR-traject van het waterschap zal duidelijk maken wat dit betekent voor de landbouwontwikkeling ter plaatse en voor de mate waarin de doelen in het hoogveen kunnen worden gerealiseerd. Dit onderzoek vindt mede plaats op verzoek van de herinrichtingscommissie die werkt aan een optimale verkaveling en inrichting met oog op het naast elkaar bestaan van verschillende doelen als landbouw en natuur. Eerdere onderzoeken geven aan dat directe invloed op de hoogveenvorming in het Fochteloërveen beperkt is.

Het plangebied ligt gedeeltelijk in de zone voor hydrologische beïnvloeding. Het gaat daarbij om een zone waarbij over en weer (tussen natuurgebied en landbouwgebied) sprake kan zijn van wederzijdse beïnvloeding. Vernatting in landbouwgebieden en verdroging in natuurgebieden kunnen negatieve verschijnselen zijn. Vanuit de beheerdersrol van het oppervlaktewater en het ondiepe grondwater wil het waterschap voorkomen, dat eenzijdig voorgenomen maatregelen ertoe leiden dat andere belangen worden geschaad. Het waterschap stelt in het waterbeheerplan nadere eisen voor alle hydrologische maatregelen in de aangegeven zones. Dit betekent dat naast de basisbestemming de gronden tevens bestemd zijn voor:

  • het herstel, het behoud en de ontwikkeling van hydrologische waarden;
  • de instandhouding van de natuurlijke waarden van het Fochteloërveen, voorzover de zones van hydrologische beïnvloeding zijn gelegen rondom dit gebied.

Huidige situatie

Het grootste deel van de Zeven Blokken is in de huidige situatie in agrarisch gebruik. Ten behoeve van dit agrarisch gebruik liggen er in het gebied diverse sloten. Een groot deel van het gebied is al in eigendom van Natuurmonumenten. Deze percelen van Natuurmonumenten zijn verpacht en worden op dit moment ook landbouwkundig gebruikt. Voor een aantal andere percelen geldt dat er geen landbouwkundig gebruik meer plaatsvindt en deze percelen zijn in de huidige situatie verruigd.

Hier is sprake van voedselrijke vegetatie met ruigtekruiden. Ook zijn er in het gebied een drietal poelen gelegen en liggen er verspreid in het gebied verschillende bospercelen met moerasvegetatie. Verder zijn er in het gebied hoogteverschillen aanwezig. Bovendien bevindt zich de Grietmanswijk binnen het gebied. Dit is een doodlopende weg waarlangs verschillende woningen en agrarische bedrijven zijn gelegen. Deze woningen en agrarische bedrijven zijn overigens niet in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen, zodat daarvoor het huidige bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe blijft gelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0005.png"

Plangebied Zeven Blokken, vanaf de Grietmanswijk

Hoofdstuk 3 Beschrijving voorgenomen inrichting Zeven Blokken

De hoogveenkern in het Natura 2000-gebied Fochteloërveen heeft te maken met verdroging. Verdroging is over het algemeen funest voor hoogveengemeenschappen, die het juist van een zeer stabiele waterstand moeten hebben. Desondanks resteert in het Natura 2000-gebied Fochteloërveen nog altijd een kleine kern met actief hoogveen (de voor hoogveen kenmerkende tapijten en bulten veenmos). Daarom, en vanwege zijn omvang, is het Natura 2000-gebied Fochteloërveen één van de zeer weinige gebieden in Nederland waar herstel van actieve veenvorming op gebiedsschaal kansrijk is.

De verdroging in het Natura 2000-gebied Fochteloërveen kent als belangrijke oorzaken:

  • de hoge ligging van het Natura 2000-gebied Fochteloërveen ten opzichte van de omgeving. De veengebieden in de wijde omgeving zijn in de vorige en de eervorige eeuw alle vergraven. Door het verschil in maaiveldhoogte treedt wegzijging op van grondwater, waardoor er sprake is van verdroging in het Natura 2000-gebied Fochteloërveen;
  • het stelsel van diepe watergangen door het veen, de zogeheten 'wijken'. De meest schadelijke voor het hoogveen is de Schaaphokswijk, die vanaf het zuiden dwars door het veen richting Veenhuizen loopt;
  • de intensieve landbouw in de omgeving, die zorgt voor een snelle afbraak van de humus in de bodem. Op sommige plaatsen in het gebied Zeven Blokken is een afbraak van 70 cm in 40 jaar gemeten. Hierdoor neemt het hoogteverschil tussen de natte hoogveenkern en de laaggelegen landbouwgronden steeds verder toe;
  • aangeplante en spontaan ontwikkelde bossen en de daardoor optredende verdamping.

Het project "Zeven Blokken Smilde" is samen met het project "Van Wijk tot Dijk" (ook wel project dempen Schaaphokswijk genoemd) gericht op het realiseren van een robuuster veengebied in het Fochteloërveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0006.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0007.png"  

Ligging van de verschillende deelgebieden Inrichtingsplan

In het plangebied van het Project Zeven Blokken Smilde worden in dat kader uitvoeringsmaatregelen getroffen. Het plan bestaat voornamelijk uit het afstemmen van de juiste waterpeilen, zodat de verschillende functies in het gebied optimaal bediend blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0008.png"

Inrichtingslplan Zeven Blokken

In Bijlage 1 Inrichtingsplan Zeven Blokken is het Inrichtingsvoorstel Zeven Blokken met de bijbehorende legenda opgenomen.

Voor dit project is een aantal pijlers geformuleerd:

  • 1. De inrichtingsvariant richt zich primair op de gebiedseigen waterbergingsopgave. Zowel de voorgestelde kades als ook de kunstwerken geven daar invulling aan.
  • 2. De peilen zijn gebaseerd op minimale veenoxydatie in die delen van het gebied waar nog veen voorkomt. Resterende peilen zijn afgestemd op de waterbergingsfunctie. Daarmee kan voldoende bergingsruimte worden gerealiseerd. Bergingsgebied draagt daarmee bij aan de totale bergingsopgave van de bemalingseenheid Ravensmeren.
  • 3. Door het minimaliseren van veenoxydatie en het inrichten van het bergingsgebied wordt voorkomen dat op termijn de wegzijging uit het Fochteloerveen kan toenemen.
  • 4. De voorgestelde peilen maken het mogelijk het meest noordwestelijke deel van het gebied in medegebruik bij de landbouw te geven.

Het inrichtingsplan

Algemeen

Vanuit de genoemde pijlers die als uitgangspunt gelden voor het inrichtingsplan zijn er maatregelen bedacht om de doelstellingen te behalen. Het gros van de maatregelen bestaat uit het aanpassen van het watersysteem, zowel oppervlakte als grondwater.

Het regenwater in het gebied 40-Roe, circa 11 hectare, zal onder normale omstandigheden infiltreren in de bodem. Bij hevige neerslag zal er echter regenwater vanuit 40-Roe worden afgevoerd richting de Zeven Blokken. Het regenwater in het gebied Lange Wijk, circa 80 hectare, zal in alle omstandigheden worden afgevoerd op het gebied Van Wijk tot Dijk. Het water is namelijk van een goede kwaliteit zodat dit gebruikt kan worden voor het gebied Van Wijk tot Dijk.

De reeds aanwezige stuw tussen het gebied Lange Wijk en het gebied Van Wijk tot Dijk zal worden gebruikt voor regulering van het oppervlaktewaterpeil.

Voor de gebiedseigen waterbergingsfunctie wordt op de lage terreingedeelten in de Zeven Blokken een waterkerende kade aangelegd. De hoogte van de kade wordt ongeveer 1,25 m boven maaiveld, dit is afhankelijk van de hoogte van het maaiveld; op de hogere delen iets lager en op de lage delen iets hoger. De kade zal zoveel mogelijk worden aangesloten op de natuurlijke hoogtes van het maaiveld.

In de Zeven Blokken worden verschillende peilvakken aangelegd en deze worden gereguleerd d.m.v. stuwen. De vrijkomende grond uit watergangen wordt vervoerd en verwerkt in het omliggende terrein en als afdekgrond op de kade. Het kadelichaam wordt opgebouwd met daartoe geschikt zand. Het zand wordt middels een buizensysteem aangevoerd vanuit zandput Koers.


Het deelproject Zeven Blokken is gericht op (1) het leveren van een bijdrage aan het voorkomen van verdroging in het Fochteloërveen, (2) het minimaliseren van veenoxidatie, (3) het verminderen van de wateropgave voor het bemalingsgebied Ravensmeren. Het realiseren van waardevolle natuur in de Zeven Blokken, buiten het Fochteloërveen, is geen doel op zich.

De in de toekomst te hanteren peilen in de Zeven Blokken zijn gebaseerd op minimale veenoxydatie in die delen van het gebied waar nog veen voorkomt. Resterende peilen zijn afgestemd op de gebiedseigen waterbergingsfunctie. Daarmee kan voldoende bergingsruimte worden gerealiseerd. Het bergingsgebied draagt daarmee bij aan de totale bergingsopgave van de bemalingseenheid Ravensmeren.


Het nieuwe watersysteem in de polder Zeven Blokken  

De waterstanden in de Zeven Blokken worden verhoogd. Er zijn meerdere peilgebieden: 10,00, 9,75, 9,50 en 9,25 meter +NAP. Deze vormen een buffer tussen het Fochteloërveen en het agrarisch gebied en zijn bedoeld om veenoxidatie tegen te gaan. Deze toekomstige waterstanden zijn bepaald in een doorlopen proces tussen de betrokken partijen (Waterschap Noorderzijlvest, Gemeente Midden Drenthe, Natuurmonumenten, LTO, Provincie Drenthe, alsmede met de bewoners vanuit het gebied). ARCADIS en RHDHV hebben de benodigde berekeningen en kaartbeelden vervaardigd.


In het noordwesten van het gebied (hoger gelegen gebied), het gebied ten westen en deels ten oosten van de Grietmanswijk, zal het toekomstige waterpeil geschikt zijn voor agrarisch medegebruik. Voor de lagere delen van de Zeven Blokken wordt het waterpeil ingesteld om de natuurfunctie te bedienen. Dit heeft als primaire doel om de veenoxidatie tegen te gaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0009.png"

Toekomstige waterpeilen in het gebied Zeven Blokken


Er worden in het deelgebied Zeven Blokken verschillende maatregelen getroffen om het watersysteem af te stemmen op de toekomstige waterpeilen.

Zo worden in het deelgebied een aantal stuwen en duikers geplaatst, om de verschillende peilen te kunnen hanteren. Daarnaast worden er bestaande watergangen in het deelgebied gedempt of vergraven tot een slenk (laagte in het maaiveld, om oppervlakkige afvoer mogelijk te maken).


Langs de rand van het deelgebied, aan de zuidzijde, wordt de bestaande watergang rondom de Zeven Blokken verbreed of verlegd. In deze watergang wordt ten behoeve van de omliggende agrarische percelen een lager waterpeil aangehouden, zijnde hetzelfde peil zoals dat nu ook wordt gehanteerd. Dit peil staat in rechtstreekse verbinding met het gemaal Ravensmeren.


Ten behoeve van de afwatering van de particuliere kavels en de Grietsmanswijk wordt het watersysteem op deze locaties aangepast. Zo worden er watergangen aangelegd of aangepast die er voor zorgen dat de drooglegging bij de woningen voldoende is. Voor de woningen wordt een drooglegging van minimaal 1,10 meter onder maaiveld aangehouden. Voor de Grietsmanswijk wordt een drooglegging van 0,80 meter onder maaiveld aangehouden.

De watergangen langs de Grietmanswijk en de percelen, krijgen als het ware een 'opknapbeurt'. Beide watergangen worden opnieuw geprofileerd, de duikers die er her en der liggen, en nu veelal dicht zijn gegroeid, worden vervangen door nieuwe. Doordat deze watergangen worden aangesloten op de watergang aan de zuidzijde van het gebied, en rechtstreeks lozen op het gemaal Ravensmeren, worden de huidige waterpeilen in die gebieden gehanteerd. Eventuele kwel vanaf het toekomstige natuurterreinen zal ook door deze watergangen worden afgevangen. Overigens zijn er op verschillende plaatsen peilbuizen geplaatst, waardoor middels monitoring verandering in grondwaterstanden herleidbaar zijn.


Kades aanleggen en watersysteem aanpassen bij bebouwing

In het gebied worden kaden aangelegd om ook de verhoogde waterstanden in het gebied te kunnen opvangen. Aan de gehele zuidzijde wordt rondom de Zeven Blokken een waterkerende kade aangelegd met een hoogte van 10,50 meter + NAP (eindhoogte na zetting). De hoogte van de kade is daarmee maximaal 1,25 meter boven maaiveld en is afhankelijk van de hoogte van het maaiveld: op de hogere delen iets lager en op de lage delen iets hoger (tot 1,25 meter maximaal). Vrijkomende grond wordt vervoerd en verwerkt in het omliggende terrein en als afdekgrond op de kade. Het kadelichaam wordt opgebouwd met daartoe geschikt leem/zand. Er worden twee depots aangelegd. Deze depots worden volgespoten met zand uit de zandwinput van Koers, via een perssysteem.


Ook worden op enkele plaatsen kades aangelegd langs de eigendomsgrenzen van de particuliere percelen die in het gebied gehandhaafd blijven, maar soms is dat ook niet nodig als het perceel hoog genoeg ligt. Met de bewoners is overlegd over hun wensen. Zo is het ook mogelijk dat, in plaats van een kade, percelen gedeeltelijk worden opgehoogd.


Watergang omvormen tot slenk

In het lager gelegen gedeelte van de Zeven Blokken worden enkele slenken gegraven. Een slenk, is eigenlijk niet veel anders dan het plaatselijk verlagen van het maaiveld. Door lagere delen in een gebied aan elkaar te koppelen (door een hoogte iets af te graven,=slenk), kan het water vanuit een peilgebied afstromen. Deze slenken zijn nodig, om het overtollige water oppervlakkig te laten afstromen. Hierdoor kunnen enkele bestaande watergangen in het gebied worden gedempt. Het afvangen van kwelwater wordt hierdoor tegengegaan, de afvoer wordt vertraagd, waardoor er een betere benutting is van de berging. Daarnaast krijgt het gebied hierdoor een natuurlijker uitstraling.

Hoofdstuk 4 Ruimtelijk beleidskader

4.1 Europees beleid en vertaling in nationale wetgeving

De belangrijkste internationale verplichtingen op het gebied van de natuurbescherming zijn neergelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen zijn gericht op instandhouding van soorten en hun leefgebieden. Het streven is gericht op de vorming van een Europees ecologisch netwerk (Natura2000-netwerk). De soortenbescherming is in Nederland geïmplementeerd in de Flora- en faunawet. De gebiedsbescherming wordt geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. Het plangebied ligt direct ten zuiden van het Natura2000 gebied "Fochteloërveen". De bescherming van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden is geregeld in artikel 6 van de Habitatrichtlijn (HRL). In dit artikel is een afwegingskader opgenomen, waarin is bepaald of een initiatief in of nabij een dergelijk gebied mogelijk is. Aan de hand van dit afwegingskader kan men bepalen welke aspecten in een onderzoek aan de orde moeten komen en welke maatregelen noodzakelijk kunnen zijn. Het Ministerie van LNV heeft het afwegingskader uitgewerkt in een stappenplan, Werken aan Natura 2000 (LNV, 2004).

In paragraaf 5.3 Natuur van deze toelichting wordt hier nader op ingegaan.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld en is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van kracht geworden. De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) vervangt o.a. de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Het Rijk stelt in deze structuurvisie heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de structuurvisie geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Hierbij staat kwaliteit voor kwantiteit centraal. In de structuurvisie maakt het rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid en welke instrumenten voor deze belangen door de rijksoverheid worden ingezet:

  • 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-econmische structuur.
  • 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  • 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor deze 3 hoofddoelen zijn vervolgens de onderwerpen van nationaal belang (13) benoemd benoemd. Hiermee geeft het rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Het beleid van het Rijk wordt geëffectueerd door het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

De voorgenomen ontwikkeling van Project Zeven Blokken Smilde is in lijn met bovenstaande beleid, aangezien het in overeenstemming is met hoofddoel 3 "Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving" en de daarbij behorende nationale belangen:

  • ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11).
  • zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13).

Nationaal belang 11

Om flora- en faunasoorten in staat te stellen om op lange termijn te overleven en zich te ontwikkelen zijn vanuit ruimtelijk oogpunt twee zaken essentieel: het behoud van leefgebieden en de mogelijkheden om zich te kunnen verplaatsen tussen leefgebieden. In internationaal verband heeft Nederland zich met het Biodiversiteitsverdrag en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) gecommitteerd aan afspraken over soorten (flora en fauna) en leefgebieden van soorten (habitats).

Het Rijk is verantwoordelijk voor en door de EU aanspreekbaar op het nakomen van die aangegane verplichtingen.

Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is de herijkte nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De provincies geven bij de inzet van middelen voor inrichting en beheer prioriteit aan internationale verplichtingen voortvloeiend uit Natura 2000, de Kaderrichtlijn Water en de soortenbescherming. Ook de drinkwaterbedrijven en de landbouw hebben een rol bij het natuurbeheer.

De herijkte nationale EHS is de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het keren van de internationale achteruitgang van biodiversiteit. De mogelijkheid voor soorten om zich tussen natuurgebieden te verplaatsen, wordt vooral gerealiseerd via landbouwgebied en ander particulier beheerd groengebied. Het Rijk zet in op verduurzaming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Daarmee kunnen grondeigenaren worden gestimuleerd een groenblauwe dooradering van het landschap te realiseren door bijvoorbeeld natuurlijke akkerranden, sloten, recreatieve routes en kavelafscheidingen.

Bij de realisatie van de EHS zal aandacht zijn voor de toegankelijkheid, de recreatieve waarde en de cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Ook wordt aansluiting gezocht bij de realisatie van andere maatschappelijke opgaven zoals waterberging. De herijkte nationale EHS wordt uiterlijk in 2021 door provincies gerealiseerd.

De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een ‘nee, tenzij’-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken.

De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt (EHS-saldobenadering, herbegrenzen EHS, compensatie), blijven hierbij overeind.

Nationaal belang 13

Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken.

Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. Het Rijk hanteert bij nationale infrastructurele en gebiedsontwikkelingsprojecten de werkwijze van Sneller en Beter, waarmee participatie en belangenbehartiging van burgers en bedrijven een nadrukkelijkere plaats krijgt bij de besluitvorming.

 

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die juridische borging vragen, worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Hiermee geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Sinds de inwerkingtreding per 1 juli 2008 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) zijn instrumenten als Planologische kernbeslissingen en concrete beleidsbeslissingen (respectievelijk pkb en cbb) namelijk niet meer beschikbaar. De algemene regels in het Barro hebben vooral een conserverend/beschermend karakter. Het doel is te borgen dat geformuleerde nationale belangen niet gefrustreerd worden door ontwikkelingen die met bestemmingsplannen mogelijk worden gemaakt. De algemene regels die worden gesteld aan bestemmingsplannen zijn in het kader van de nationale belangen, voor zover relevant, meegenomen in dit bestemmingsplan.

Met het Barro maakt het rijk voor 13 aangewezen nationale belangen gebruik van deze mogelijkheid om algemene regels te stellen voor bestemmingsplannen.

Gezien de ligging van het plangebied is het volgende besluit voor dit bestemmingsplan relevant:

Besluit 2.10. Ecologische hoofdstructuur

In dit besluit is de bescherming van de nationale bescherming van de ecologische hoofdstructuur vastgelegd. Daarin wordt aangegeven dat de provincie de ecologische hoofdstructuur verder uitwerkt in een verordening.

Hierbij moet in ieder geval worden geregeld dat een bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk mag maken ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:

  • a. er sprake is van een groot openbaar belang;
  • b. er geen reële alternatieven zijn; en
  • c. de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.

Herbegrenzing kan slechts plaatsvinden via de provinciale verordening, en wel uitsluitend:

  • 1. ten behoeve van een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van de ecologische hoofdstructuur, voor zover:
    • a. de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur worden behouden, en
    • b. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft.
  • 2. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling, voor zover:
    • a. de aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van de ecologische hoofdstructuur beperkt is,
    • b. de ontwikkeling per saldo gepaard gaat met een versterking van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur, of een vergroting van de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur; en
    • c. de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur ten minste gelijk blijft.
  • 3. ten behoeve van de planologische verandering waarbij wordt aangetoond dat er sprake is van een groot openbaar belang, en er geen reële alternatieven aanwezig zijn en er mitigatie en compensatie plaatsvindt.

4.2.3 Nota Belvedere

De Nota Belvedere (1999) is een beleidsnota over de relatie tussen cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. In het kader van de Nota Belvedere is een aantal cultuurhistorisch meest waardevolle gebieden en steden in Nederland geselecteerd. Deze gebieden en steden worden gekenmerkt door het feit dat er naar verhouding tot andere gebieden en steden veel cultuurhistorische waarden in onderlinge samenhang en/of waarden van bijzondere betekenis aanwezig zijn. In de bijlage "Gebieden" van de nota Belvedere zijn de gebieden gedefinieerd.

Zoals uit onderstaande uitsnede blijkt, maakt het plangebied geen onderdeel uit van een gebied en is dit beleid niet van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0010.png"

Uitsnede "Belvedere-gebieden" uit de Nota Belvedere

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Drenthe

De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020. De visie is vastgesteld op 2 juli 2014 en formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0011.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0014.png"  

Uitsnede kaart visie 2020

De provincie heeft haar missie als volgt verwoord: "Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is". De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen), naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). De provincie vindt het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten van provinciaal belang.

Onder een 'bruisend Drenthe' wordt een provincie waarin het goed wonen en werken is en waar voldoende te doen is voor jong en oud. De provincie streeft naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en bestaande kwaliteiten in samenhang te bezien.

Om de ambities te kunnen verwezenlijken, maakt de provincie een onderscheid tussen ‘robuuste systemen’ en ‘multifunctionele gebieden’.

Robuuste systemen

Er zijn vier ‘systemen’ die de dragers zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe:

  • sociaal-economische systeem;
  • watersysteem;
  • natuursysteem;
  • landbouwsysteem.

Voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Drenthe moeten deze vier systemen ‘robuust’ zijn. Een systeem is robuust als een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren ervan. Binnen de robuuste systemen staat de ontwikkeling van de desbetreffende hoofdfunctie (wonen, werken, water, natuur of landbouw) voorop. Dit betekent dat de ontwikkeling van andere functies geen significante negatieve invloed mag hebben op het functioneren van de hoofdfunctie. Voor alle ontwikkelingen, dus ook die van de hoofdfunctie, geldt dat de ruimtelijke kwaliteit er door moet worden versterkt.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van Drenthe. Deze kwaliteit zit in het zorgvuldig gebruik maken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. Er wordt niet alleen gekeken naar de bovengrond, maar houden ook rekening met de eigenschappen en functies van de ondergrond. De ondergrond van Drenthe kent een lange ontstaansgeschiedenis en is kwetsbaar voor veranderingen. Het is daarom noodzakelijk dat hier zorgvuldig mee wordt omgaan. De ondergrond is medestructurerend voor de bovengrondse ontwikkelingen.

Kernkwaliteiten

De provincie heeft de kernkwaliteiten die van provinciaal belang zijn, aangegeven op kaart. Voor het plangebied gaat het om de kernkwaliteiten 'natuur' en 'duisternis en stilte'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0015.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0016.png"  

Kernkwaliteit 'natuur'( EHS) Kernkwaliteit 'rust' (duisternis en stilte) ( EHS)

Natuur

Natuur neemt in de Omgevingsvisie een dubbelrol in. Natuur is zowel een kernkwaliteit als een te ontwikkelen functie. De provincie is direct verantwoordelijk voor de kwaliteit en kwantiteit van de natuur binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangende structuur van gebieden met een speciale natuurkwaliteit, vormt de ruggengraat van het Drentse natuurnetwerk en waarborgt biodiversiteit en duurzame natuur. De bestaande natuur binnen de EHS beschouwt de provincie als een kernkwaliteit.

De belangrijkste natuurgebieden in Drenthe zijn de bossen, heidevelden, vennen en hoogvenen op de plateaus en de beekdalen en laagveengebieden aan de randen van de plateaus. Vooral de hoogvenen, de natte heide en de bossen op de droge zandgronden zijn gevoelig voor verdroging en een warmer klimaat. De beken ontspringen op de voedselarme, hogere gronden en stromen door een geleidelijk voedselrijker wordende bodem af naar de lage randen. Deze natuurgebieden en de tussenliggende verbindingen samen vormen de basis van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in Drenthe. Om de kwaliteit van de natuur en de biodiversiteit duurzaam te verbeteren, streeft de provincie naar een robuust natuurnetwerk. Voor een stevig natuurnetwerk zet de provincie in op:

  • vergroten van natuurgebieden;
  • verbinden van natuurgebieden;
  • verbeteren van de milieucondities.

De provincie versterkt de samenhang tussen de gebieden door waar mogelijk gebruik te maken van bestaande landschapsstructuren en de beekdalen. Zij focussen zich daarbij op het beschermen van natuur en het inzetten van middelen op de EHS. Hoe de provincie in het ondersteunend netwerk de natuurwaarden beschermen en middelen inzetten, is uitgewerkt in de Natuurvisie (zie paragraaf 4.3.2 Gastvrije natuur - Natuurvisie 2040).

Rust

Bij de kernkwaliteit Rust zijn stilte en duisternis als indicatoren benoemd. Bij elk gebied past een bepaalde hoeveelheid geluid en licht, van natuurlijke of menselijke oorsprong. De Kernkwaliteit Rust is daarnaast ondersteunend aan de Kernkwaliteit Natuur waar het gaat om Flora en Fauna.

In de provincie Drenthe kan nog rust worden ervaren. Op veel plekken is het stil; er zijn 12 gebieden aangewezen als stiltegebied. Het Fochteloërveen is aangewezen als stiltegebied en een klein deel van het plangebied is eveneens stiltegebied.

In de Natura 2000-gebieden en in de nationale parken zet de provincie in op het behouden van duisternis. Deze gebieden willen zij de hoogste bescherming bieden. Het Fochteloërveen is een Natura2000-gebied.

Samen met de Drentse gemeenten onderzoekt de provincie welke mogelijkheden er zijn om lichthinder terug te dringen en duisternis te bevorderen. Dit draagt ook bij aan energiebesparing.

Het Project Zeven Blokken Smilde leidt enerzijds tot een inbreuk op de EHS en anderzijds past het project binnen het provinciaal beleid door het realiseren van grotere, aaneengesloten natuurgebieden en het laten vervallen van de EHS-status voor kleinere, verspreid liggende gebieden. Tevens draagt het project bij aan het tegengaan van de verdroging van het Fochteloërveen en het plangebied zelf.

In dit bestemmmingsplan vindt een wijziging plaats ten aanzien van de EHS gebieden. Hiervoor is tevens compensatie geregeld. Het bestemmingsplan zal pas worden vastgesteld wanneer Gedeputeerde Staten hebben aangegeven gebruik te maken van hun bevoegdheid tot herbegrenzing van de ecologische hoofdstructuur. Nadat de herbegrenzing heeft plaatsgevonden, is het plan in overeenstemming met het provinciaal beleid. Daarmee is de EHS-herbegrenzing dus volgend op de gebiedsontwikkeling.

4.3.2 Gastvrije natuur - Natuurvisie 2040

De provincie Drenthe heeft op 2 juli 2014 eveneens de Natuurvisie 2040 Drenthe ‘Gastvrije natuur’ vastgesteld. In de visie streeft de provincie naar natuur die tegen een stootje kan, die beleefbaar is voor mensen en die bijdraagt aan de economische ontwikkeling van Drenthe.

De Natuurvisie 2040 vloeit voort uit het Natuurpact van het Rijk (2012), waarin provincies meer taken en verantwoordelijkheden krijgen op het gebied van natuur. Samen met maatschappelijke organisaties en betrokken ondernemers wil de provincie de bestaande plannen voor een grotere en beter functionerende natuur afmaken, waar zeker ook plek is voor recreëren en ondernemen.

Het gaat goed met de natuur in Drenthe. Binnen de grote en verbonden natuurgebieden is het voortbestaan van veel planten en dieren sterk verbeterd. Uitzondering vormt een deel van de Europees beschermde Natura 2000 gebieden, omdat daar bijvoorbeeld het watersysteem en de luchtkwaliteit nog niet optimaal zijn voor planten en dieren. Ook daarbuiten, in de kleinschalige landschappen, heeft de natuur het nog steeds moeilijk. Daarom zijn in de Natuurvisie drie nieuwe elementen aan het beleid toegevoegd:

  • Aandacht voor natuur buiten de grotere natuurgebieden.
  • Economie en natuur verbinden.
  • Kijken hoe de samenhang in gebieden verbeterd kan worden.

Beschermen, beleven en benutten zijn de sporen waar de provincie met de verschillende partijen invulling aan geeft.

De ambities voor de natuur in Drenthe voor de komende jaren zijn:

  • Natuur is robuust en vitaal.

Ondanks alle inspanningen van de afgelopen jaren, staat ook in Drenthe de biodiversiteit nog steeds onder druk. Daarom gaat de provincie door met het beleid om de natuur in Drenthe robuust en vitaal te maken. Natuur, die tegen een stootje kan en waar soorten zich goed kunnen handhaven, met leefgebieden voor (inter-)nationaal beschermde soorten en ruimte voor karakteristieke Drentse soorten en landschappen.

  • Natuur is beleefbaar en draagt bij.

De beleefbaarheid van de Drentse natuur en het landschap wil de provincie behouden en versterken. Dat is ook belangrijk voor de Drentse economie en werkgelegenheid. Economische sectoren zoals zorg, dienstverlening, landbouw, water en energie-productie kunnen baat hebben bij de natuur. Deze synergie wil de provincie vergroten en wel zodanig dat het 'groene goud' er ook beter van wordt.

Voor een robuuste en vitale natuur met een grote soortenrijkdom is een samenhangend natuurnetwerk nodig. In dit netwerk zijn goed functionerende natuurgebieden verbonden met andere grote en kleine natuurgebieden. Zij vormen, samen met agrarische cultuurlandschappen met natuurwaarden, verbindende landschapselementen en de natuur in de dorpen en steden, een netwerk met verbindingen tot in de groen-blauwe haarvaten van het Drentse landschap.

Natuur en landschap

De provincie heeft voor heel Drenthe in beeld gebracht welk type natuur en landschap bij kunnen dragen aan het hele natuurnetwerk. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen:

  • gebieden waar natuurlijke processen de ruimte krijgen;
  • gebieden waar het beheer gericht is op het in stand houden van bestaande patronen van natuur, landschap en cultuurhistorie;
  • boerenland natuur, waar agrarisch gebruik leidend is;
  • urbane gebieden met overgangen stad-land, die door ecologisch beheer bij kunnen dragen aan kwaliteit van natuur en landschap.

Het plangebied is gelegen in de natuurtypen:

  • IIIb Mozaiek van heide, struweel, bos, gras, moeras.

Dit landschapstype bestaat uit een mozaïek van bos, heide, moeras en/of grasland. Het zijn gevarieerde gebieden; zowel bosgebieden met heideterreinen of graslanden, als ook heidegebieden met veel bosopslag. En gebieden met een kleinschalig patroon van verschillende typen, in te kleine eenheden om apart op de kaart te zetten. Het beheer is gericht op optimale natuurkwaliteit. Sommige gebieden hebben een parkachtig karakter of zijn onderdeel van een landgoed. Ook daar zijn landschap en cultuurhistorie belangrijk.

  • IVhv Hoogveenontginning.

De lintdorpen, erfbeplantingen, de wijkenstructuur en wegbermen met beplanting zijn bepalend voor het landschapsbeeld en zijn belangrijke biotopen voor planten en dieren. Hoogveenontginningen zijn belangrijk voor boerenlandvogels zoals de veldleeuwerik en de patrijs. Ook de openheid van het landschap is belangrijk in sommige gebieden, bijvoorbeeld voor weidevogels en ganzen. Die open gebieden zijn niet zichtbaar op deze kaart. Informatie daarover is te vinden in de (actualisatie) Omgevingsvisie Drenthe.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0017.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0018.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0019.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0020.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0021.png"  

Voor de gebieden waar de provincie zelf verantwoordelijk voor is, wordt de kaart gebruikt als doelenkaart. Voor de gebieden waar anderen verantwoordelijkheid hebben, kan de kaart als inspiratie en leidraad worden gebruikt en om ontwikkelingen te sturen in het licht van de potentiële bijdrage aan natuur en landschap. Daarmee is het een richtinggevende kaart, en niet verplichtend.

Vogelgebieden

Het plangebied maakt deel uit van de vogelgebieden, voor zowel ganzen, zwanen en stellopers als boerenvogels.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0022.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0023.png"  

Vogelgebieden

Het Project Zeven Blokken Smilde past binnen het provinciaal natuurbeleid doordat de samenhang in en tussen natuurgebieden verbeterd wordt. Bij de inrichting van het gebied wordt invulling gegeven aan de natuurdoeltypen die voor het gebied zijn benoemd en wordt een voederakker gerealiseerd.

4.3.3 Provinciale omgevingsverordening Drenthe

De Provinciale Omgevingsverordening (POV, 1 oktober 2014) is opgesteld om het omgevingsbeleid uit het provinciaal omgevingsplan goed te kunnen uitvoeren en handhaven.

In de provinciale Omgevingsverordening is een aantal onderdelen van het provinciale beleid juridisch vertaald. In het kader van dit bestemmingsplan zijn vooral de onderdelen van belang die betrekking hebben op het ruimtelijke ordeningsbeleid (hoofdstuk 3 van de Omgevingsverordening). Er worden geen nieuwe bebouwde functies binnen het plangebied toegestaan, zodat de bepalingen ten aanzien van uitbreiding en vestiging van (agrarische) bedrijfsfuncties of woonfuncties niet aan de orde zijn.

Wel speelt het onderdeel Ruimtelijke Kwaliteit (titel 3.2. van de Omgevingsvergunning) een rol. Een voorwaarde is dat wanneer bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, in het desbetreffende plan moeten worden aangegeven dat met dat plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie zoals uiteengezet in de Omgevingsvisie en de uitwerkingen ervan. Het bestemmingsplan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die deze kernkwaliteiten significant aantasten. In een aantal specifieke gevallen kan hiervan worden afgeweken.

Daarnaast is de ecologische hoofdstructuur (EHS) van belang. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gebied dat deel uitmaakt van de EHS en een wijziging inhoudt ten opzichte van het daaraan voorafgaande ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur significant aantasten. Een uitzondering hierop wordt gevormd wanneer het bestemmingsplan nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maakt waarbij (a) sprake is van een groot openbaar belang, (b) er aantoonbaar geen reële andere mogelijkheden zijn, (c) uit de toelichting bij het bestemmingsplan blijkt dat en hoe negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en voor het overige worden gecompenseerd en (d) de toelichting inzicht biedt in de aard van de effectbeperkende of compenserende maatregelen, de begrenzing van het compensatiegebied en de wijze waarop die compensatie duurzaam is verzekerd. Met betrekking tot de compensatie kan worden opgemerkt dat deze niet mag leiden tot een nettoverlies van areaal, samenhang en kwaliteit van de wezenlijke waarden en kenmerken. Bovendien dient de compensatie óf plaats te vinden aansluitend aan dan wel, als dat niet mogelijk is, nabij de ecologische hoofdstructuur óf door realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysieke compensatie op afstand van het gebied óf op financiële wijze.

Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van de EHS wijzigen wanneer die wijziging leidt tot een verbetering voor de samenhang in de ecologische hoofdstructuur óf tot een betere inpassing van de ecologische hoofdstructuur in de planologische omgeving. Daarbij geldt bovendien dat ten minste de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen van de ecologische hoofdstructuur in het desbetreffende gebied moeten worden behouden. Wanneer aan deze eisen niet wordt voldaan dan zijn kleinschalige ontwikkelingen niettemin toegestaan indien (a) de aantasting van de wezenlijke waarden en van de samenhang van de EHS als gevolg van de ontwikkeling beperkt is, (b) de EHS in het desbetreffende gebied kwantitatief of kwalitatief met de ontwikkeling versterkt wordt, (c) de oppervlakte van de ecologische hoofdstructuur als gevolg van de ontwikkeling niet afneemt, (d) de ontwikkeling zorgvuldig is onderbouwd, waarbij blijkens het ruimtelijk plan alternatieven zijn overwogen; en (e) de ontwikkeling landschappelijk en natuurlijk blijkens het ruimtelijk plan goed wordt ingepast.

In dit bestemmmingsplan vindt een wijziging plaats ten aanzien van de EHS gebieden. Hiervoor is tevens compensatie geregeld. In de planregels is opgenomen dat er tenminste 5 hectare voedingsakker dient te worden aangelegd en in stand gehouden (zie Bijlage 1 Inrichtingsplan Zeven Blokken). Het bestemmingsplan zal pas worden vastgesteld wanneer Gedeputeerde Staten hebben aangegeven gebruik te maken van hun bevoegdheid tot herbegrenzing van de ecologische hoofdstructuur. Nadat de herbegrenzing heeft plaatsgevonden, is het plan in overeenstemming met het provinciaal beleid. Daarmee is de EHS-herbegrenzing dus volgend op de gebiedsontwikkeling.

Ten slotte wordt erop gewezen dat de westelijke hoek van het plangebied gelegen is binnen een stiltegebied.

Binnen stiltegebieden geldt een verbod voor een aantal nader genoemde activiteiten die als verstorend worden ervaren. Het gaat daarbij bijvoorbeeld het rijden met brommers of auto's of het bedrijven van modelbouwsporten, zoals het vliegen met modelvliegtuigen (zie hiertoe titel 7.4 van de Omgevingsverordening).

Het bestemmingsplan voorziet niet activiteiten die strijdig zijn met de regels voor stiltegebieden.

4.4 Gemeentelijk beleid

Hieronder volgt een overzicht van het gemeentelijk beleid. Voor specifieke nota's in het kader van sectoraal beleid, zoals het bodembeheerplan, het waterbeleid en het archeologiebeleid, wordt verwijzen naar de betreffende paragrafen in Hoofdstuk 5.

4.4.1 Landschapsbeleidsplan Midden-Drenthe

De gemeente Midden-Drenthe heeft, uitgaande van de bestaande landschappelijke karakteristieken rekening houdend met de agrarische hoofdfunctie van het gebied, een Landschapsbeleidsplan (2012) opgesteld.,Hierin heeft de gemeente haar eigen beleid voor landschap, natuur en oorspronkelijkheid in het gehele buitengebied geformuleerd. Dit beleid is afgestemd op diverse plannen zoals de visiefilm Platteland Leeft en het bestemmingsplan buitengebied en zal op zijn beurt worden gebruikt bij het opstellen van andere beleidsstukken.

Er liggen kansen binnen de Gemeente Midden-Drenthe om de landschappelijke waarden en natuurwaarde te verbeteren. Het waterschap, de provincie en het rijk hebben al beleid in gezet om de natuurwaarden te ontwikkelen. Dit Landschapsbeleidsplan benoemt vooral de mogelijkheden voor het ontwikkelen van de landschappelijke waarden en structuren.

De gemeente heeft in dit Landschapsbeleidsplan gekozen voor de volgende uitgangspunten:

  • Het streven naar het behouden, herstellen en versterken en zo nodig vernieuwen van de landschappelijke kwaliteiten van het buitengebied van Midden-Drenthe.
  • De structuurvisie van de provincie Drenthe heeft als speerpunten, landbouw, natuur en recreatie.
  • De speerpunten natuur en recreatie kunnen elkaar versterken, hier liggen kansen voor de gemeente Midden-Drenthe.
  • Dit alles wordt afgestemd op de bestaande functies in het buitengebied.

Basis voor de landschapsvisie is de tweedeling in het hoge landschap op het plateau en het lage landschap van de rand. Deze tweedeling is bepalend voor de ruimtelijke en ecologische kwaliteiten in Midden-Drenthe en is richtinggevend voor de visie op de toekomst.

Het landschap op het plateau heeft zich geleidelijk ontwikkeld, is kleinschalig en gevarieerd en de structuur ervan wordt bepaald door de beekdalen. De twee veenkoloniale ontginningen aan de rand zijn rationeel ontgonnen. Het landschap wordt er bepaald door lange, rechte lijnen en de ruimten zijn er grootschalig en open. Bij behoud dan wel vernieuwing neemt de gemeente Midden- Drenthe de kenmerken van de afzonderlijke landschappen als uitgangspunt.

Het gemeentelijk beleid richt zich op het versterken van de beleefbare kenmerken en het contrast tussen de verschillende landschapstypen. Deze landschapstypen zijn bepalend voor de ruimtelijke en ecologische kwaliteiten in Midden-Drenthe.

Het plangebied is gelegen binnen het landschapstype "veenontginningen". Kenmerkende eenheden die horen bij het veenontginningenlandschap zijn:

  • de kanalen, vaarten, wijken;
  • de kavelsloten;
  • lintbebouwing langs de watergangen;
  • rationele verkaveling;
  • open ruimtes.

In het veenkoloniale landschap van Smilde, waarin het plangebied is gelegen, vormt de Drentsche Hoofdvaart de ruggengraat van de ontginning. De Drentsche Hoofdvaart wordt in de gemeente Midden-Drenthe gekenmerkt door de dichte lintbebouwing van Smilde en de provinciale weg direct langs het kanaal. De Smilder venen kennen een grootschalige openheid met een landbouwkarakter. Aan de Drents-Friese grens, gaat het veengebied over in de natuurgebieden van het Fochteloërveen.

4.4.2 Beeldkwaliteitplan Buitengebied Midden-Drenthe

In het beeldkwaliteitplan (28 januari 2011) zijn vanuit het landschap specifieke richtlijnen voor de inpassing van ontwikkelingen in het buitengebied geformuleerd. Daarbij gaat het om richtlijnen voor de inpassing van nieuwe stallen en loodsen, paardenhouderijen, silo's en nieuwe woningen in het buitengebied. Binnen het beeldkwaliteitplan is rekening gehouden met de verschillende landschapstypen binnen de gemeente. Hierdoor kan dezelfde ontwikkeling in verschillende landschapstypen anders worden vormgegeven.

De veenontginningen kenmerken zich door hun openheid. De erven liggen als 'groene eilanden' in het gebied of aan de randen daarvan. Juist door deze kleine concentraties van bebouwing en beplanting wordt de openheid rondom benadrukt.

Aangezien er in het voorgenomen project geen nieuwe bebouwing wordt toegevoegd is het beeldkwaliteitsplan niet van toepassing. In het plan wordt echter wel nadrukkelijk rekening gehouden met de openheid van het gebied.

4.4.3 Landbouwontwikkelingsvisie (Agrarisch kompas Midden-Drenthe)

De gemeente Midden-Drenthe maakt zich sterk voor een gezonde en optimaal functionerende landbouw. In de Landbouwontwikkelingsvisie (augustus 2000) wordt ingegaan op enerzijds de aanstaande veranderingen in de landbouw in Midden-Drenthe en anderzijds de mogelijkheden van de gemeente om zo goed mogelijk op deze veranderingen in te spelen.


De gemeente Midden-Drenthe kan worden aangeduid als een sterk agrarische gemeente. De beschikbare grond wordt, veel meer dan gemiddeld in Nederland, gebruikt voor landbouwkundige doeleinden en de agrarische bedrijven zijn relatief groot. Mede hierdoor vertegenwoordigt de agrarische sector een aanzienlijk economisch en maatschappelijk belang. De landbouw zal ook binnen de gemeente in de komende jaren niet ontkomen aan reeds zichtbare maatschappelijke trends. Het gaat hierbij met name om schaalvergroting, verdieping of verbreding.

In de Landbouwontwikkelingsvisie wordt aangegeven hoe de verschillende partijen - en met name de gemeente Midden-Drenthe - op de ontwikkelingsrichtingen kunnen inspelen teneinde te komen tot een gezonde en goed functionerende landbouw.

Na een tussentijdse evaluatie in 2007/2008 is in 2009 de landbouwontwikkelingsvisie geactualiseerd. De landbouw speelt nog steeds een belangrijke en beeldbepalende rol in Midden-Drenthe en het buitengebied is, ook in 2020, nog steeds hoofdzakelijk in gebruik voor landbouwdoeleinden.

In onderhavig plangebied worden kleinere, verspreid liggende agrarische gronden geruild met natuurgronden in het agrarisch gebied ten zuiden van het plangebied. Hierdoor ontstaan er grotere, aaneengesloten agrararische gebieden, waardoor het bedrijven van landbouw in het kader van de gewenste schaalvergroting eenvoudiger wordt.

Hoofdstuk 5 Milieuplanologische aspecten

5.1 M.e.r.-procedure

Dit bestemmingsplan is gekoppeld aan een m.e.r.(milieueffectrapportage)-procedure. Hieronder wordt beknopt het proces beschreven en ingegaan op de verschillende producten die zijn opgesteld. Tevens worden de toetsingsadviezen van de Commissie voor de milieueffectrapportage beknopt aangehaald.

5.1.1 Notitie Reikwijdte en Detailniveau

De m.e.r.-procedure heeft tot doel om het milieu volwaardig mee te kunnen nemen bij de besluitvorming over projecten die gevolgen kunnen hebben voor de (leef)omgeving. In het MER (milieueffectrapport) worden de effecten van het project/initiatief op de (leef)omgeving in beeld gebracht. De m.e.r.-procedure is officieel van start gegaan met een openbare kennisgeving en de ter inzage legging van de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) in de periode van 3 april tot en met 14 mei 2014.

Door middel van deze kennisgeving heeft de provincie Drenthe bekend gemaakt dat de gemeente bezig is met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor het Project Zeven Blokken Smilde. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om met hun zienswijzen, een reactie te geven op de voorgestelde aanpak voor het MER. Naast de openbare kennisgeving en ter inzage legging zijn bij de planvorming betrokken bestuursorganen en wettelijk adviseurs direct geraadpleegd over de reikwijdte en het detailniveau van het MER.

Op de NRD zijn zienswijzen en adviezen ontvangen van betrokken bestuursorganen en belanghebbenden.

5.1.2 Milieueffectrapport Deelproject Zeven Blokken

Het Milieueffectrapport is opgesteld aan de hand van de NRD. Daarbij is rekening gehouden met de ingebrachte zienswijzen en adviezen.
De Commissie voor de m.e.r. is gevraagd het MER te toetsen. Het MER is opgenomen in Bijlage 2.

Het MER constateert het volgende over het plan, hetgeen tevens relevant is voor het bestemmingsplan:

  • Natuur:
    Er is een passende beoordeling opgesteld in het kader van de Natuurbeschermingswet, die is opgenomen als bijlage van het MER. Vanwege vooral de positieve effecten op hoogveenherstel, is een positief oordeel gegeven inzake het effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000. Voor de toendrarietgans zullen mitigatiemaatregelen worden getroffen; op de instandhoudingsdoelen voor deze soort zullen geen significant negatieve effecten optreden. De inrichting van de Zeven Blokken versterkt de kwaliteit van de ecologische waarden en kenmerken in het gebied en draagt bij aan de realisatie en versterking van de Ecologische Hoofdstructuur. Er kunnen negatieve effecten optreden op bepaalde soorten doordat individuen omkomen tijdens de werkzaamheden en doordat soms habitatverlies optreedt, maar dit wordt ruimschoots 'goedgemaakt' door nieuw leefgebied en betere condities voor beschermde soorten in het kader van de Flora- en faunawet.
  • LCAA:
    Het plan is overwegend positief voor landschap, cultuurhistorie en aardkundige waarden. Omdat bodemverstorende werkzaamheden plaatsvinden, kunnen archeologische resten verloren gaan. Op een aantal locaties waar bodemverstorende werkzaamheden gaan plaatsvinden dient archeologisch vervolgonderzoek (verkennend booronderzoek en veldinspectie) uitgevoerd te worden.
  • Geluid:
    Tijdens de uitvoering zal geluidstoename optreden, met name door de grondwerkzaamheden in het gebied Van Wijk Tot Dijk en in de Zeven Blokken. Het feit dat het grondtransport plaatsvindt door een persleiding voorkomt geluidsoverlast door grondtransport per as. Desondanks zal er tijdens de uitvoering sprake zijn van een beperkte geluidstoename bij enkele woningen langs de Grietmanswijk, enkele bos- en natuurgebieden en in het stiltegebied.
  • Bodem en Water:
    Vanwege enerzijds bodemverstorende werkzaamheden (negatief) en anderzijds het tegengaan van verdere bodemdaling in de Zeven Blokken (positief), is het plan neutraal beoordeeld op het criterium bodemstructuur en geomorfologische waarden. Om effecten van de peilverhogingen op de overige functies (landbouw, bebouwing, infrastructuur) in - en buiten - het plangebied te beperken, is een aantal maatregelen genomen in het plan, die leiden tot een neutrale beoordeling op het criterium grondwaterstand in relatie tot woonfunctie en landbouwfunctie. Waar nodig komen er maatregelen in het oppervlaktewatersysteem om de peilverhogingen mogelijk te maken dan wel om negatieve effecten van de peilverhogingen te minimaliseren in het plangebied en daarbuiten, dus is het plan neutraal beoordeeld op het criterium oppervlaktewatersysteem. Vanwege een asbestsanering die onderdeel uitmaakt van het plan, is het plan positief beoordeeld op het criterium bodem-, grond- en oppervlaktewaterkwaliteit.
  • Gebruiksfuncties:
    In het plan zijn percelen geruild tussen Natuurmonumenten en agrariërs, waarbij rekening is gehouden met de meest optimale structuur (verkaveling), dus is het plan neutraal beoordeeld op het criterium landbouw. De woonkwaliteit voor bewoners verbetert in het plangebied, maar daar staat tegenover dat tijdens uitvoering hinder kan ontstaan. In de inrichting is zoveel mogelijk rekening gehouden met het voorkomen van muggenoverlast. Het effect op het criterium wonen is neutraal beoordeeld. Omdat de grond zal worden aangevoerd met een persleiding is het effect op het criterium verkeer neutraal. Ook op de criteria recreatie en kabels en leidingen is het plan neutraal beoordeeld.

5.1.3 Voorlopig toetsingsadvies Commissie voor de m.e.r.

In haar voorlopig toetsingsadvies van 23 maart 2016 (projectnummer 3033) constateert de Commissie voor de m.e.r. een aantal essentiële tekortkomingen in het MER. De volgende essentiële informatie en achtergronddocumenten worden gemist:

  • 1. een eenduidige beschrijving van de doelstellingen van het project Zeven Blokken, waaronder een concretisering van (het aandeel in) de natuuropgave van RWE Eemshaven Holding voor het Smildegerveen en de aard en omvang van de wateropgave;
  • 2. de uitwerking van de doelen voor het project Zeven Blokken in mogelijke inrichtingsalternatieven om die doelen te bereiken, waaronder de uitwerking van een alternatief dat uitgaat van een waterpeil in de Zeven Blokken dat zoveel mogelijk (hydrologisch) herstel van het hoogveen in het Natura 2000-gebied oplevert.

5.1.4 Aanvulling MER Smildegerveen

Naar aanleiding van het voorlopig toetsingsadvies is de Aanvulling MER Smildegerveen opgesteld; zie bijlage 3.

Hierin zijn de doelstellingen vanuit de opgave van RWE uiteengezet, te weten:

  • 1. Zeven Blokken dient bij te dragen aan de hoogveenontwikkeling, zonder daar een kwantitatieve eis aan te koppelen.
  • 2. Zeven Blokken dient bij te dragen aan de wateropgave, zonder daar een kwantivatieve eis aan te koppelen.

Er zijn geen ecologische doelstellingen voor Zeven Blokken zelf geformuleerd.

Ten aanzien van de wateropgave vermeldt de Aanvulling MER Smildegerveen dat in het kader van het peilbesluit Smilde door het Waterschap Noorderzijlvest de wateropgave is bepaald voor onder andere bemalingseenheid Ravensmeren. Dit is het bemalingsgebied waarin het inrichtingsplan (= voorkeursalternatief (VKA)) Zeven Blokken is gelegen. Omdat het waterschap toetst op huidig landgebruik, zijn de percelen met de bestemming natuur getoetst op de landbouwnorm. Hieruit volgt een wateropgave van 60.650 m3 voor het bemalingsgebied Ravensmeren. Hiervan is 31.150 m3 de opgave op percelen met de bestemming natuur en 29.500 m3 op percelen met de bestemming landbouw.

Voor het MER is de autonome ontwikkeling leidend, daarmee de bestemming natuur in het plangebied Zeven Blokken en niet het huidig landbouwkundig gebruik dat nu nog plaatsvindt. Dit leidt voor bemalingsgebied Ravensmeren tot een wateropgave van 29.500 m3 (de 31.150 m3 wordt 'administratief' opgelost').

Het inrichtingsplan Zeven Blokken realiseert waterretentie. Water wordt vastgehouden en vertraagd afgevoerd. Hierdoor neemt de piekafvoer naar benedenstroomse landbouwpercelen af, en neemt ook de wateropgave daar af. Een reductie van 22.500 m3 wordt gerealiseerd. Dit leidt tot een restopgave in het bemalingsgebied Ravensmeren van 7.000 m3. Deze opgave wordt door het waterschap ingevuld met het realiseren van een slimme stuw voor het gemaal Ravensmeren.

De autonome ontwikkeling van invulling van de wateropgave bestaat uit verbreding van watergangen waardoor de waterbergingscapaciteit gecreëerd wordt en/of het vergroten van de gemaalcapaciteit en/of het verlagen van de oppervlaktewaterpeilen. Door met het inrichtingsplan Zeven Blokken de wateropgave in te vullen, worden deze maatregelen, die op termijn een verdere ontwatering met zich brengen, voorkómen.

In het kader van het onderzoek naar het alternatief dat leidt tot maximale vernatting en de hydrologische relatie tussen Zeven Blokken en Fochteloërveen is een analyse gemaakt van wat de gestelde doelen zijn voor de hoogveenontwikkeling binnen Fochteloërveen, op basis van de PAS-gebiedsanalyse. De wegzijging van water vanuit het Fochteloërveen is hierin bepalend. De maximale bijdrage van Zeven Blokken is een vernatting, waarbij de wegzijging gelijk aan 0 is. Dit komt overeen met het peil van 11 à 12 meter boven NAP, die in de hoogveenkern wordt waargenomen (Open water-alternatief). Het gevolg hiervan is dat de randzone van het Fochteloërveen met herstellend hoogveen onder water komt te staan en schade ondervindt. Dit alternatief wordt daarmee niet verder uitgewerkt.

Voor de maximale bijdrage van Zeven Blokken is de randzone van het Fochteloërveen met herstellend hoogveen maatgevend. Het peilverschil met de randzone is maatgevend voor het maximale vernattingsalternatief (Moeras-alternatief).

Kenmerken voor de locatie Zeven Blokken ten opzichte van Fochteloërveen is het ontbreken van keileem in een zone rondom de Schaapshokswijk. Daarmee is er beperktere weerstand tegen wegzijging uit het veengebied naar Zeven Blokken. Voor de berekeningen van de effecten en de maximale bijdrage is uitgegaan van deze voor hoogveenontwikkeling meest ongunstige situatie met hydrologische weerstand in de bodemweerstand (worst case). De berekende bijdrage van Zeven Blokken aan vermindering van wegzijging is dus de maximaal mogelijke bijdrage aan een afname in wegzijging.

Uit de analyse volgt dat er door aanwezige weerstandlagen en beperkte doorwerking van peilverhogingen geen significante bijdrage is van peilopzet in Zeven Blokken aan de stijghoogten in de hoogveenkern.

Uit de analyse volgt voorts dat er voor de situatie waarbij de keileen afwezig is een substantiële bijdragen van zowel het maximale vernattingsalternatief (Moeras-alternatief) als van het VKA (inrichtingsplan) te verwachten valt. De huidige wegzijging naar Zeven Blokken is 210 mm per jaar. Met het maximale vernattingsalternatief neemt deze af naar 45 mm per jaar en met het VKA neemt deze af naar 90 mm per jaar. Ten opzichte van de huidige situatie wordt er met inrichtingsplan/VKA een afname van de huidige wegzijging naar Zeven Blokken van bijna 60% gerealiseerd. Met het Moeras-alternatief is er sprake van een afname van bijna 80%.

Voor geen van de alternatieven wordt de voor hoogveenkern optimale situatie van 30 mm per jaar wegzijging gerealiseerd, zoals opgenomen in de PAS-gebiedsanalyse. Bij de huidige hoogveenontwikkeling in het Fochteloërveen is een gebiedsgemiddelde wegzijging van 120 mm berekend. Bij beide alternatieven wordt een reductie gerealiseerd die leidt tot een afname van deze waarde. Dit leidt tot een verdergaand herstel.

5.1.5 Eindconcept toetsingsadvies Commissie voor de m.e.r.

Op 20 juni 2016 heeft de gemeente Midden-Drenthe het eindconcept toetsingsadvies ontvangen van de Commissie voor de m.e.r. De Commissie constateert nog 2 essentiële tekortkomingen en geeft aanbevelingen voor de besluitvorming.

Geadviseerd wordt om nog de volgende aanvullingen te doen:

  • 1. onderbouwen hoe de mate van wegzijging is berekend voor tabel 3-3 in de Aanvulling MER Smildegerveen.
  • 2. onderbouwen wat de effecten van het Moeras-alternatief op de omgeving zijn, en aangeven in hoeverre deze effecten kunnen worden gemitigeerd.

Voorts adviseert de Commissie voor de m.e.r. om voorafgaan aan de besluitvorming te onderzoeken of de inlaat van water in de bufferzone gedurende de zomerperiode bij kan dragen aan de projectdoelstelling om het hoogveen in het Natura 2000-gebied Fochteloërveen zoveel mogelijk te herstellen.

5.1.6 Toelichting op de Aanvulling van het MER Smildegerveen

In de Toelichting op de Aanvulling zijn de gevraagde onderbouwingen gegeven. Ten eerste is duidelijk gemaakt op welke wijze de berekening van de wegzijging heeft plaatsgevonden. Ten tweede zijn de positieve effecten van het Moerasalternatief in beeld gebracht en is aangegeven dat de negatieve effecten kunnen worden gemitigeerd. Het moerasalternatief is uiteindelijk afgevallen omdat enerzijds de bijdrage aan het hoogveenherstel beperkt is en in de hoogveenkern nauwelijks een bijdrage levert en anderzijds omdat het Moeras-alternatief slechter scoort op het watersysteem in relatie tot de woon- en landbouwfunctie. Verder blijkt ook dat het Moeras-alternatief het aanzienlijk slechter doet op het criterium wonen, waaronder woongenot.

Zie verder bijlage 4 voor de Toelichting op de aanvulling.

5.1.7 Toetsingsadvies Commissie voor de m.e.r.

De Commissie van de m.e.r. is van oordeel dat het MER en de aanvuling daarop (inclusief toelichting) de essentiële informatie bevatten om een besluit te kunnen nemen over het bestemmingsplan waarin het milieubelang volwaardig wordt meegewogen.

Verder adviseert de Commissie van de m.e.r. om voorafgaand aan de besluitvorming te onderzoeken of de inlaat van water in de bufferzone gedurende de zomerperiode bij kan dragen aan de projectdoelstelling om het hoogveen in het Natura 2000-gebied Fochteloërveen zoveel mogelijk gelijk te houden.

Zie bijlage 5 voor het toetsingsadvies.

5.1.8 Reactie op aanbeveling onderzoek wateraanvoer in toetsingsadvies

De aangegeven aanvullende maatregel bestaande uit waterinlaat in de zomerperiode is reeds mogelijk gemaakt binnen het bestaande inrichtingsplan, echter niet expliciet beschreven in de MER.


Op de volgende uitsnede uit het Voorontwerp inrichtingsplan Zevenblokken is een waterinlaat weergeven (met gele markering, aanbrengen inlaatvoorziening).

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0024.png"
 


Met deze inlaat kan water onttrokken worden uit de Norgerwijk die aan de zuidzijde van het Fochteloërveen gelegen is. Deze heeft een peil van +9,5 m NAP. Het gebied dat in Zeven Blokken gevoed wordt is +9,25 m NAP.


Water is potentieel afkomstig uit twee bronnen:

  • Afvoer van bemalingsgebied de Slokkert (en dus ook afvoer gemaal Ravensmeren) op de leiding naar de Kolonievaart (peil +9,4 - +9,55 m NAP);
  • Voeding door de Kolonievaart zelf (peil +9,4 m NAP).


Maatgevend voor een droge periode is het peil van +9,4 m NAP. Tot dit niveau kan water ingelaten worden met de aan te brengen inlaatvoorziening in Zeven Blokken.


Dit betekent voor de gebieden in de Zeven Blokken:

  • Peilgebied +9,25 m NAP kan geheel op peil gehouden worden;
  • Peilgebied +9,5 m NAP kan deels op peil gehouden worden, droogval is echter niet aan de orde, voeding kan plaatsvinden;
  • Peilgebied +9,75 m NAP, geen directe verbinding met de aanvoermogelijkheid;
  • Peilgebied +10,0 m NAP, de aanwezige duiker in de Norgerwijk heeft een bodemhoogte van +9,8 m NAP. Aanvoer bij het lagere peil van +9,4 m NAP is dus niet mogelijk (zie onderstaande afbeelding uit het inrichtingsplan)


De lagere peilgebieden van Zeven Blokken waar de veenlagen nog aanwezig zijn, kunnen geheel of gedeeltelijk op peil gehouden worden in een droge periode. In ieder geval kan voeding plaatsvinden zodat grondwaterstanden in de zomer indien nodig verhoogd kunnen worden om de veenoxidatie tegen te gaan. Omdat de watergangen niet meer draineren in deze situatie en grondwaterstanden uitzakken is er een beperkte relatie tussen deze aanvoer en de stijghoogten in het Fochteloërveen. Het uitstralingseffect op de uitzakkende grondwaterstanden in het Fochteloërveen is daardoor beperkt of afwezig.


De maatregel tot waterinlaat heeft een positieve invloed op het tegengaan van verdere veenoxidatie en daardoor maaiveldverlaging. De verdere invulling en inzet van deze inlaatvoorziening is onderdeel van de beheerstrategie door Natuurmonumenten en af te stemmen met waterschap Noorderzijlvest.

5.1.9 Conclusie

Gelet op de constateringen in het MER kan geconcludeerd worden dat er geen onaanvaardbare milieueffecten optreden en dat de uitkomsten van het MER zich niet verzetten tegen de verdere planvorming.

5.2 Water

Proces

De Watertoets is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan met de waterbeheerder(s) in gesprek gaan. De waterbelangen worden zo op een afgewogen wijze in het plan verwerkt.


In dit project heeft veelvuldig afstemming plaats gevonden binnen de projectgroep. De projectgroep bestaat uit medewerkers van waterschap Noorderzijlvest, provincie Drenthe, LTO, gemeente Midden-Drenthe en Natuurmonumenten. Daarnaast zijn op diverse bijeenkomsten ook de bewoners en andere belanghebbenden in het gebied betrokken.

De waterparagraaf van het bestemmingsplan is informeel voorgelegd aan de waterbeheerder (waterschap Noorderzijlvest). De opmerkingen zijn verwerkt in deze waterparagraaf. Het waterschap geeft haar formele wateradvies bij de ter inzage legging van het bestemmingsplan.


De Zeven Blokken, dat in dit bestemmingsplan is beschreven, maakt deel uit van het project Smildegerveen. Naast de Zeven Blokken maakt ook het project Van Wijk tot Dijk (dempen Schaaphokswijk) deel uit van het Smildegerveen. In het kader van de ontwikkeling zijn binnen de projectgroep de volgende pijlers vastgesteld, waaraan de inrichting van de Zeven Blokken moet voldoen:

  • De inrichtingsvariant richt zich primair op het realiseren van de waterbergingsopgave in de Zeven Blokken door het tijdelijk vasthouden van gebiedseigen water.
  • De gronden die Natuurmonumenten al heeft verworven binnen het gebied De Zeven Blokken hebben in de omgevingsvisie (deels) de bestemming natuur gekregen. Ook in het bestemmingsplan Midden Drenthe hebben de gronden de natuurfunctie gekregen. Het peilbeheer in die eigendommen van Natuurmonumenten buiten het Fochteloërveen is primair gericht op het realiseren van de doelen in het Fochteloërveen, het realiseren van de waterbergingsopgave en het minimaliseren van veenoxydatie. Het realiseren van waardevolle natuur buiten het Fochteloërveen is geen doel op zich.
  • Onderzoek in het kader van het peilbesluit heeft uitgewezen dat van een hydrologische relatie tussen het Zeven Blokken gebied en het Fochteloërveen nauwelijks sprake is. Omdat vanwege de al of niet aanwezigheid van leem er lokaal afwijkingen kunnen voorkomen, blijft de wegzijging uit het Fochteloërveen een punt van zorg. Daarom moet voorkomen worden dat op termijn de peilverschillen met de naaste omgeving groter worden.
  • Het peil en de inrichting moeten daarbij dusdanig zijn dat er geen negatieve effecten optreden ten aanzien van de landbouwfunctie in het gebied.
  • Medegebruik van de bestaande eigendommen van Natuurmonumenten buiten het Fochteloërveen door de landbouw heeft de voorkeur.

Beleid

In deze paragraaf worden meest relevante beleidskaders van de verschillende overheden besproken en kort aangegeven hoe dit plan passend is binnen deze kaders.

Europese Kaderrichtlijn Water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) in werking getreden. De KRW heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren vanaf 2015 op orde te hebben. Daarbij is het de bedoeling dat onder meer het duurzaam gebruik van water wordt bevorderd, de verontreiniging van grond- en oppervlaktewater aanzienlijk wordt teruggebracht en de ecologische toestand wordt verbeterd. Waterbeheer op het niveau van stroomgebieden is daarbij he uitgangspunt. Een belangrijk instrument vormt het stroomgebiedbeheersplan. Deze wordt iedere zes jaar herzien.

In het plangebied zijn geen waterlichamen aangewezen als waterlichamen in de zin van de KRW. Voor het plangebied zijn er dan ook geen ecologische doelen vastgesteld. Bij de herinrichting van het plangebied is wel rekening gehouden met het mogelijke effect op KRW-waterlichamen buiten het plangebied.

Waterbeheer 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft onderzocht welke maatregelen kunnen worden genomen om Nederland ook in de toekomst veilig en leefbaar te houden. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Waterbeleid in de 21e eeuw'. De belangrijkste aanbevelingen zijn: anticiperen in plaats van reageren; meer ruimte naast techniek; vasthouden, bergen en afvoeren.


Omgevingsvisie Drenthe

In de Omgevingsvisie (vastgesteld 2 juni 2010) is de wateropgave in de Omgevingsvisie vooral aan de klimaatveranderingen gelinkt. De doelstelling is een Drentse leefomgeving die voldoende robuust is ingericht om de langetermijnveranderingen en de extremen in het klimaat op te vangen (aanpassing aan klimaatverandering).

In de omgevingsvisie heeft het plangebied de functie 'Natuur' toegekend gekregen. Een klein gedeelte van het plangebied heeft de functie 'Landbouw'. Natuur is zowel een kernkwaliteit als een te ontwikkelen functie. Daarbij gaat het om het behouden, herstellen en ontwikkelen van natuurwaarden. Andere functies kunnen deel blijven uitmaken van deze gebieden.

Waterbeheerplan Noorderzijlvest 2010-2015

In het waterbeheerplan 2010-2015 geeft het waterschap Noorderzijlvest aan hoe zij als wateroverheid invulling geeft aan de zorg voor voldoende en schoon water en de bescherming tegen overstromingen in de periode 2010-2015. Hierbij wordt rekening gehouden met het veranderende klimaat - met onzekere maar waarschijnlijk grote gevolgen voor watersystemen - en een veranderende maatschappij. De doelen voor 2015 zijn mede gebaseerd op de verwachte effecten op middellange en lange termijn van ontwikkelingen in de toekomst. Noorderzijlvest streeft er naar een veerkrachtig en robuust watersysteem. Concreet betekent dit dat het systeem de natuurlijke fluctuaties van zowel droge als natte perioden kan opvangen, zodat deze geen overlast veroorzaken De watersystemen zijn daarmee op orde en voldoen aan de werknormen voor wateroverlast van het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Waterbeheerprogramma Noorderzijlvest 2016-2021 (ontwerp)

In het Waterbeheerprogramma heeft het waterschap haar beleid voor de komende jaren opgesteld. Het geeft invulling aan de missie van waterschap Noorderzijlvest: Waterschap Noorderzijlvest staat voor veilig, voldoende en schoon water. Zij creeërt hiermee een basis voor een gezonde, toekomstbestendige leef-, woon- en werkomgeving in Groningen en Noord-Drenthe. Het waterschap is transparant, resultaatgericht en kostenefficiënt op een innovatieve en maatschappelijk verantwoorde wijze, in samenwerking met haar partners. De missie 'veilig, voldoende en schoon water' draagt bij aan een gezonde, toekomstbestendige leefomgeving. De leefbaarheid van die omgeving continu verbeteren, daar gaat het om. De juiste aanpassingen in het waterbeheer kunnen een omgeving creëren, waar mens en dier op een gezonde wijze gebruik van kunnen maken. Het watersysteem moet op een dusdanige manier ingericht worden, dat het opgewassen is en blijft tegen de effecten van klimatologische veranderingen en menselijk gedrag, ook bij demografische ontwikkelingen of veranderend gebruik.

Huidige situatie

Oppervlaktewatersysteem

Het plangebied ligt binnen de bemalingseenheid Ravensmeren dat onderdeel uitmaakt van de Zevenblokken polder. Het oppervlaktewatersysteem van de Zeven Blokken bestaat uit 2 hydrologische gescheiden systemen (zie afbeelding hierna):

  • Zeven Blokken Noord; dat zijn waterbezwaar via gemaal De Slokkert loost op een watergang die in open verbinding staat met de Kolonievaart. De bemalinsgeenheid Ravensmeren maakt onderdeel uit van dit deel van de Zeven Blokken en bemaalt een oppervlak van ca. 160 ha dat vervolgens via een watergang richting gemaal de Slokkert wordt afgevoerd.
  • Zeven Blokken Zuid; dat zijn waterbezwaar onder vrij verval loost in het beheergebied van Wetterskip Fryslân via een tweetal stuwen.


afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0025.png"

Oppervlaktewatersysteem

In de zomermaanden wordt naar beide deelgebieden water aangevoerd vanuit de Drentse Hoofdvaart. Dit betreft voor het noordelijke deel de inlaat Jonkerswijk en voor het zuidelijke deel inlaat Evert Hendrikswijk. Tevens wordt vanuit de Kolonievaart water ingelaten in het noordelijk deel. Het Fochteloërveen is wat betreft oppervlakte water afgesloten van het landbouwgebied de Zeven Blokken.


De huidige waterpeilen in de Zeven Blokken zijn afgestemd op de woonfunctie en landbouwfunctie. Het gebied achter Ravensmeren kent geen verschil tussen zomer- en winterpeil met uitzondering van een enkel peilvak. De peilen binnen de bemalingseenheid variëren van circa 8,9 m +NAP in het westelijk deel van het gebied tot 8,3 m +NAP bij het gemaal. De afvoer vindt in oostelijke richting plaats en vervolgens via de Ravensmeerwijk in zuidoostelijke richting naar gemaal Ravensmeren. De drooglegging binnen de bemalingseenheid varieert van circa 0,8 m-mv tot meer dan 1,5 m-mv.


Geohydrologie

De diepere ondergrond bestaat afwisselend uit slecht doorlatende lagen en watervoerende pakketten. De holocene afzetting in het plangebied bestaat vanaf maaiveld uit een dunne veenlaag waarvan de dikte varieert tussen 0,5 m tot 1 m, maar ook deels afwezig is. Onder de veenlaag is een dunne zandige laag aanwezig van enkele decimeters. Hieronder bevindt zich keileem. Op de Bodemkaart van Nederland is het gebied gekarteerd als Veldpodzolgronden met leemarm en zwak lemig fijn zand. Daarnaast zijn er in dit gebied veengronden met een veenkoloniaal dek op zand en moerige Podzolgronden met een veenkoloniaal dek en een moerige tussenlaag. Uit de geomorfologische kaart blijkt dat het gebied Zeven Blokken bestaat uit een grondmorenewelving, een veenvlakte en in de west en noordoost hoek dekzandruggen.


De freatische grondwaterstanden in het gebied worden sterk bepaald door de polderpeilen. Met behulp van een grondwatermodel zijn de grondwaterstanden berekend. Hieruit volgt dat de GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) zich tussen de 0,5 tot 1,5 m-mv bevindt in de hogere delen. In de lagere delen is er sprake van een GHG van die zich op circa 0,2 tot 0,4 m-mv bevindt. De GLG (Gemiddeld Laagste Grondwaterstand) varieert in het gebied van circa 0,75 m-mv tot meer dan 1,5 m-mv. De stromingsrichting van het diepe grondwater is hoofdzakelijk noordwestelijk gericht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0026.png"

Toekomstige situatie

Effecten op grondwaterstanden

De veranderingen in het gebied Zeven Blokken en in het Fochteloërveen hebben hogere grondwaterstanden in de Zeven Blokken tot gevolg. De hogere waterpeilen in het gebied zorgen er voor dat in de natte delen de grondwaterstand tot op het maaiveld komt waarmee een plas-drassituatie ontstaat. In de zomer zakt de grondwaterstand hier weg tot onder maaiveld (circa 70-80 cm) met uitzondering van de laag gelegen percelen, hier blijft naar verwachting in de zomer ook nog water staan. In die delen waar sprake blijft van landbouwkundig medegebruik zit de GHG en de GLG dieper. Deze bevindt zich op respectievelijk 0,8 - 1,2 m- beneden maaiveld en meer dan 1,5 m beneden maaiveld.


Om nadelige effecten als gevolg van de peilveranderingen ter plaatse van de bestaande wegen en woningen te voorkomen, wordt rondom de woningen en de Grietmanswijk een systeem van kaden en watergangen aangelegd. Berekeningen hebben aangetoond dat de drooglegging ter plaatse van de wegen en woningen met deze maatregelen voldoende blijft. Ter plaatse van het gedeelte waar agrarisch medegebruik wordt mogelijk gemaakt, blijft de drooglegging relatief groot. De kade aan de zuidwestzijde van het gebied wordt aangelegd om de effecten richting het zuidoosten op te heffen.


afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0027.png"

Berekende drooglegging, Royal Haskoning DHV, 26 maart 2014, in opdracht van waterschap Noorderzijlvest


De effecten van de voorgenomen plannen en wijzigingen in de waterhuishouding zijn doorgerekend voor een GHG en GLG situatie. Hieronder zijn daarvan de resultaten opgenomen. Uit de resultaten blijkt dat ter plaatse van de delen waar natuur is voorzien, een vernatting plaats vindt. Op de delen waar agrarisch medegebruik is voorzien en ter plaatse van de bestaande woningen is de vernatting beperkt tot 5 à 10 cm of is er geen effect.


afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0028.png"

Berekende verandering in GHG (links) en GLG (rechts) situatie als gevolg van de voorgenomen plannen, Royal Haskoning DHV, 15 mei 2014, in opdracht van waterschap Noorderzijlvest


Effecten op oppervlaktewatersysteem

De voorgenomen plannen hebben positieve effecten op het oppervlaktewatersysteem. In het gebied wordt meer berging gecreëerd. De toename van bergingscapaciteit in het gebied ontlast het gemaal Ravensmeren, doordat de afvoer meer geleidelijk is. De voorgenomen plannen in Zeven Blokken dragen daarmee bij aan de totale bergingsopgave van de bemalingseenheid Ravensmeren. Er worden watergangen gedempt en slenken gegraven die de afwatering van het natuurgebied waarborgen. Via de slenken is een vertraagde afvoer van het water gewaarborgd. De afwatering van de watergangen rondom de bebouwde kavels wijzigt lokaal, maar blijft gewaarborgd. Het verharde oppervlak neemt niet toe. De bestaande drainage in het gebied wordt opgeheven, waardoor de afvoer van grondwater naar oppervlaktewater vertraagd wordt.


De effecten van het dempen van de Schaaphokswijk worden opgevangen door in het gebied extra berging te creëren en het water vast te houden. Om de afwatering van de noordoostelijk gelegen percelen te waarborgen, wordt er een nieuwe watergang aangelegd langs de noordoostelijke grens van het plangebied. De watergang heeft eveneens tot doel om eventuele uitstraling van grondwaterstandsverhoging naar het aanliggende gebied af te vangen. De bestaande watergang langs de toekomstige kade aan de zuidzijde van de Zeven Blokken wordt verbreed. Voor deze watergang wordt ten behoeve van de omliggende agrarische percelen het zelfde waterpeil aangehouden dat nu ook in die watergang wordt gehanteerd. Deze verbrede watergang zal ook aanvullende kwel vanuit het natuurterrein afvangen.


De drooglegging van de bebouwing wordt gegarandeerd door de huidige watergangen rondom de bebouwing te verbeteren en aan te sluiten op de watergang aan de zuidzijde van het gebied, waarna de afvoer plaatsvindt richting gemaal Ravensmeren. De peilen rondom de bebouwing blijven hierdoor ongewijzigd. Voor de ontwikkeling van natuur wordt in een deel van het gebied de peilen verhoogd en vindt afwatering via slenken in oostelijke richting plaats het water wordt zoveel mogelijk vastgehouden bij een stuw, waarna het water wordt afgevoerd naar gemaal Ravensmeren.


Effecten op en vanuit de omgeving

Door het optimaal inzetten van de percelen in eigendom van Natuurmonumenten voor gebiedseigen waterberging, neemt de inundatie in het bemalen agrarisch gebied af.

Het gebied Zeven Blokken grenst aan de noordwestzijde aan het Fochteloërveen. Uit uitgevoerde onderzoeken (KWR, Analyse effect ingrepen in Fochteloërveen, februari 2011) blijkt dat er geen duidelijke hydrologische relatie bestaat tussen de twee gebieden. KWR concludeert dat de vernatte ingrepen in het Fochteloërveen in het verleden geen significante vernatting (freatisch) tot gevolg hebben in de omgeving. Het verloop van de grondwaterstanden wordt in de omgeving van het Fochteloërveen bepaald door neerslag en verdamping ter plaatse en niet door de vernatting in het Fochteloërveen.


Benoemde pijlers en de vertaling daarvan

In onderstaande tabel zijn de in het verleden vastgestelde pijlers voor het gebied opgenoemd, alsmede hoe hier invulling aan wordt gegeven in de Zeven Blokken.

Pijler   Invulling  
Inrichtingsvariant richt zich primair op het realiseren van de waterbergingsopgave in de Zeven Blokken door het tijdelijk vasthouden van gebiedseigen water.   De inrichtingsvariant richt zich primair op de waterbergingsopgave. Zowel de voorgestelde kades als ook de kunstwerken geven daar invulling aan.  
De gronden die Natuurmonumenten al heeft verworven binnen het gebied De Zeven Blokken hebben in de omgevingsvisie (deels) de bestemming natuur gekregen. Ook in het bestemmingsplan Midden Drenthe hebben de gronden de natuurfunctie gekregen.
Het peilbeheer in die eigendommen van Natuurmonumenten buiten het Fochteloërveen is primair gericht op het realiseren van de doelen in het Fochteloërveen, het realiseren van de waterbergingsopgave en het minimaliseren van veenoxydatie. Het realiseren van waardevolle natuur buiten het Fochteloërveen is geen doel op zich.  
De peilen zijn gebaseerd op minimale veenoxydatie in die delen van het gebied waar nog veen voorkomt. Resterende peilen zijn afgestemd op de waterbergingsfunctie. Daarmee kan voldoende bergingsruimte worden gerealiseerd. Bergingsgebied draagt daarmee bij aan de totale bergingsopgave van de bemalingseenheid Ravensmeren.  
Onderzoek in het kader van het peilbesluit heeft uitgewezen dat van een hydrologische relatie tussen het Zeven Blokken gebied en het Fochteloërveen nauwelijks sprake is. Omdat vanwege de al of niet aanwezigheid van leem er lokaal afwijkingen kunnen voorkomen blijft de wegzijging uit het Fochteloërveen een punt van zorg. Daarom moet voorkomen worden dat op termijn de peilverschillen met de naaste omgeving groter worden.   Door het minimaliseren van veenoxydatie en het inrichten van het bergingsgebied wordt voorkomen dat op termijn de wegzijging uit het Fochteloërveen kan toenemen.  
Het peil moet daarbij dusdanig zijn dat er geen negatieve effecten optreden ten aanzien van de landbouwfunctie in het gebied.   Er wordt aan beide zijden van de Grietmanswijk rondom de bebouwing een watergang gegraven (deels ligt deze er al). Deze sluiten aan op de te verbreden/hergaven watergang langs de gehele zuidzijde van het gebied. In deze watergangen wordt hetzelfde peil gehanteerd als in de huidige situatie. Berekeningen hebben aangetoond, dat er daardoor geen negatieve effecten optreden in de aanliggende landbouwgebieden.  
Medegebruik van de bestaande eigendommen van Natuurmonumenten buiten het Fochteloërveen door de landbouw heeft de voorkeur.   De voorgestelde peilen maken het mogelijk het meest noordwestelijke deel van het gebied in medegebruik bij de landbouw te geven.  

De voorgenomen plannen in relatie tot doelen in het vigerend waterbeleid

  • Waterbeheer 21e eeuw
    De veerkracht van het watersysteem wordt verhoogt door het vasthouden van neerslag water in het gebied. Het waterbergend vermogen van het plangebied is groter dan voorheen en ontlast gemaal 'Ravensmeren'.
    Tevens leidt het verhogen van de peilen tot behoud en herstel van het aanwezige laagveen en het Fochteloërveen. Daarnaast leidt de herinrichting en de nieuwe bestemming tot ontlasting van het gemaal 'Ravensmeren' en neemt de bergingscapaciteit van het plangebied toe tijdens piekafvoeren.
  • Waterbeheerplan Noorderzijlvest
    Dit inrichtingsplan zorgt er voor dat het water in het plangebied wordt vastgehouden en geborgen alvorens het wordt afgevoerd. De waterpeilen in het plangebied zijn passend bij de verschillende functies in het gebied (wonen, natuur, natuur met medegebruik landbouw). De herinrichting draagt bij aan de wateropgave in aanliggende gebieden en ontlast het gemaal 'Ravensmeren'.

5.3 Natuur

5.3.1 Afstemming natuurbeleid

De juridische bescherming van de Nederlandse natuur is op hoofdlijn geregeld via twee sporen. De soortenbescherming, welke landelijk is geregeld onder de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming waarbinnen de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur de belangrijke kaders zijn.

Flora en Faunawet

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van in het wild voorkomende planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en beschermde planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor alle in het wild levende planten en dieren (algemene zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om de directe leefomgeving van soorten, waar onder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.

De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. Het plan dient dan ook getoetst te worden aan de Flora- en faunawet.

Natuurbeschermingswet 1998

Het plangebied grenst aan het Natura 2000-gebied Fochteloërveen.

Voor de Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelen. De essentie van het beschermingsregime voor deze gebieden is dat deze instandhoudingsdoelen niet in gevaar mogen worden gebracht. Om dit toetsbaar te maken kent de Natuurbeschermingswet 1998 voor projecten en andere handelingen die gevolgen voor soorten en habitats van de betreffende gebieden zouden kunnen hebben, een vergunningplicht. Een vergunning voor een project wordt alleen verleend wanneer zeker is dat de instandhoudingsdoelen van het gebied niet in gevaar worden gebracht. Hiervan mag alleen worden afgeweken wanneer alternatieve oplossingen voor het project ontbreken èn wanneer sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang. Bovendien moet voorafgaande aan het toestaan van een afwijking zeker zijn dat alle schade gecompenseerd wordt (de zogenaamde ADC-toets: Alternatieven, Dwingende redenen van groot openbaar belang en Compenserende maatregelen). Redenen van economische aard kunnen ook gelden als dwingende reden van groot openbaar belang. Als prioritaire soorten of habitats deel uitmaken van de instandhoudingsdoelen mogen redenen van economische aard alleen gebruikt worden na toetsing door de Europese Commissie.

Ecologische Hoofdstructuur

Binnen Nederland ligt een netwerk aan natuurkerngebieden, natuurontwikkelings- gebieden en ecologische verbindingen die planologisch beschermd zijn. Dit is de zogenoemde Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het doel van de EHS is het realiseren van leefgebieden met goede condities voor de biodiversiteit. Deze natuurgebieden zijn belangrijk voor dier- en plantensoorten. De EHS is begrensd en planologisch vastgelegd.

Het beschermingsregime is onder de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening vastgelegd in de Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en werkt via provinciale verordeningen door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Ruimtelijke ingrepen met significant negatieve effecten zijn niet toegestaan. Het nee, tenzij-regime uit de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte laat alleen onder bepaalde voorwaarden ontwikkelingen toe. Het Rijk en de provincies (Bevoegd gezag) hebben spelregels afgesproken om EHS-doelen te beschermen en ontwikkelingen mogelijk te maken. Het EHS-beschermingsregime is opgebouwd uit verschillende elementen. Dit zijn naast het 'nee, tenzij'-regime, natuurcompensatie, de maatwerkinstrumenten EHS-saldobenadering en herbegrenzen EHS.

'Nee, tenzij'-regime en compensatiebeginsel

Het ruimtelijke beleid voor de EHS is gericht op behoud en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Daarom geldt in de EHS het 'nee, tenzij'-regime. Dat wil zeggen dat ontwikkelingen in de EHS die significante gevolgen hebben voor de kenmerken en waarden van de EHS alleen kunnen worden toegestaan als er sprake is van een 'groot openbaar belang' en er geen alternatieve oplossingen zijn. Indien een voorgenomen ingreep de 'nee, tenzij'-afweging met positief gevolg doorloopt kan de ingreep plaatsvinden, mits de eventuele nadelige gevolgen worden gemitigeerd en resterende schade wordt gecompenseerd.

EHS-saldobenadering en herbegrenzen EHS

De spelregels maken ingrepen mogelijk in de EHS die niet 'van groot openbaar belang' zijn: de 'EHS-saldobenadering' en 'herbegrenzen EHS'. Deze instrumenten moeten zorgen dat de EHS niet alleen even groot en waardevol blijft, zelfs verbetert. De saldobenadering is gericht op een combinatie van projecten, het herbegrenzen is bedoeld voor kleinere ingrepen.

Het merendeel van het plangebied valt binnen de grenzen van de EHS van de provincie Drenthe. Het plangebied grenst aan de EHS van de provincie Friesland.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0029.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0030.png"  

EHS- provincie Friesland (links) en provincie Drenthe (rechts)

In het beleid ten aanzien van natuur blijven de kernthema's de algemene omgevingskwaliteit, de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur en de integratie van het natuurbeleid met andere beleidsterreinen zoals milieu en water. Dit beleid is verwoord in de Omgevingsvisie Drenthe (zie paragraaf 4.3.1 van deze toelichting) en het Natuurbeheerplan (versie 2014) van de provincie Drenthe. Het Natuurbeheerplan is in dit bestemmingsplan niet behandeld omdat het Natuurbeheerplan uitsluitend dient als subsidiekader voor natuur, bos en landschap; het mag niet worden gebruikt als basis voor advisering en/of toetsing van bestemmingsplannen.

5.3.2 Natuurtoets

Een natuurtoets is een containerbegrip waaronder alle toetsen, studies en effectbeoordelingen worden verstaan die in het kader van het natuurbeschermingsrecht moeten worden uitgevoerd. Het is een hulpmiddel voor het beoordelen van de mogelijke gevolgen van activiteiten voor (beschermde) natuurwaarden op het gemeentelijk niveau. Hierbij worden de verschillende wetten, voor zover ze op de specifieke situatie van toepassing zijn, in één keer in de beoordeling betrokken. Een natuurtoets is dus behulpzaam bij het vaststellen van de (mogelijke) impact van besluiten ten aanzien van de ruimtelijke ordening zowel als het inschatten van de impact van uitvoeringswerken.

In deze paragraaf is een samenvatting opgenomen van de natuurtoets. De volledige natuurtoets is opgenomen in Bijlage 6.

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Het plangebied Project Zeven Blokken Smilde ligt buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied Fochteloërveen. Beschermde habitattypen ontbreken hier dan ook.

Een deel van het plangebied maakt echter onderdeel uit van het foerageergebied van ganzen en zwanen van het Natura 2000-gebied Fochteloërveen.

Omdat het op voorhand niet uit te sluiten is dat de geplande maatregelen negatieve effecten hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Fochteloërveen is er een Passende Beoordeling opgesteld en daarmee een Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd. Andere Natura 2000-gebieden zijn verder weg gelegen en vanwege de lokale aard van de werkzaamheden zullen andere Natura 2000-gebieden niet beïnvloed worden. Hieronder is de uitkomst van de toetsing aan de Natuurbeschermingswet weergegeven.

Niet-broedvogels

Voor de niet-broedvogels in Zevenblokken heeft een inventarisatie plaatsgevonden in de winter van 2012/2013 (H. Feenstra, "Kwalificerende niet-broedvogels in de Zeven Blokken Smilde 2012/13").

De voorkeursvoedselgebieden van wilde en kleine zwaan en toendrarietgans liggen, met name op akkers in de veenontginningsgebieden, binnen een straal van vijf kilometer van de slaapplaatsen, zoals in het plangebied Zeven Blokken aan de zuidzijde van het Fochteloërveen. Voedselgebieden die op minder dan vijf kilometer van het Fochteloërveen liggen, zoals het plangebied, worden het meest intensief benut.

De kleine zwaan komt onregelmatig voor in Zevenblokken en was afwezig in de winter van 2012/2013. De wilde zwaan is eveneens niet gezien in de winter 2012/13, maar bekend is dat de wilde zwaan het plangebied wel gebruikt na verstoring op andere fourageerplaatsen. De toendrarietgans gebruikt het plangebied met sterk wisselende aantallen. Door veranderingen in het agrarisch gebruik en vooral door verstoringen zijn ganzen geregeld helemaal afwezig. Kolganzen zijn schaars in Zeven Blokken, vaak zitten ze in groepen rietganzen. Slobeend en wintertaling zijn niet waargenomen in Zeven Blokken. Het gebied is ook niet geschikt voor deze soorten vanwege het ontbreken van geschikt habitat als ondiepe plassen.

Aantasting

De werkzaamheden ten behoeve van de inrichting in de polder Zeven Blokken liggen buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied en zodoende zal hier geen aantasting van instandhoudingsdoelen optreden.

Verstoring

Zowel de aanwezigheid van mensen en machines en het geluid afkomstig van de machines veroorzaken verstoring door geluid en silhouetwerking. Alleen tijdens de aanlegfase kan verstoring optreden door de verschillende werkzaamheden. Verlichting wordt niet gebruikt, dus verstoring door verlichting is niet aan de orde.

De broedvogels waarvoor het Natura 2000 gebied Fochteloërveen is aangewezen, broeden niet in het deelgebied de Zeven Blokken, waardoor verstoring niet zal optreden.

In de polder de Zeven Blokken zijn foeragerende niet-broedvogels (ganzen en zwanen) af en toe of met kleine aantallen aanwezig. De werkzaamheden vinden plaats in het voorjaar en zomer. De ganzen zijn in de polder aanwezig in de periode september-maart. Eind september arriveren de eerste rietganzen. De werkzaamheden ten behoeve van de inrichting vallen dus niet samen met de aanwezigheid van overwinterende vogels. Effecten door verstoring van ingrepen in het waterbergingsgebied op niet-broedvogels zijn dan ook uit te sluiten.

Verlies leefgebied

Door het opzetten van het waterpeil in het deelgebied Zeven Blokken kunnen akkers in oppervlak afnemen, bomen afsterven en vegetatieveranderingen optreden. Dit kan in theorie als gevolg hebben dat geschikt broed-, foerageer- en slaapgebied van vogels waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen, verdwijnt.

Uit voorstaande blijkt dat de polder Zeven Blokken geen belangrijk foerageergebied vormt voor kolganzen, kleine en wilde zwaan. Wel is de polder Zeven Blokken een van de gebieden waar de toendrarietgans foerageert. In dit foerageergebied is de toendrarietgans met sterk wisselende aantallen aanwezig en soms ook niet aanwezig.

Door de functieverandering van landbouw naar natuur treedt verlies op van voedselgebied van de toendrarietgans. De foerageergebieden van de toendrarietgans staan onder druk door veranderingen in functiegebruik in de omgeving (golfbaan, woningbouw Kloosterveen Assen, natuurontwikkeling etc.).

In de Zeven Blokken foerageerden toendrarietganzen in de winter 2012/2013 op oogstresten van aardappel en biet. Graan is als voedselbron van geringe betekenis voor toendrarietganzen. De oogstresten die er liggen worden in augustus en september opgegeten door honderden grauwe ganzen en een tiental kraanvogels. De meeste percelen zijn omgeploegd, als de rietganzen in de Zeven Blokken half november aankomen. Ondanks het beperkte gebruik als foerageergebied, het voldoen aan de instandhoudingsdoelstelling, kan door verlies van oogstresten negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling van de toendrarietgans niet worden uitgesloten. Door het nemen van mitigerende maatregelen zullen deze negatieve effecten echter geheel opgeheven worden. Deze mitigerende maatregelen worden verderop in deze paragraaf besproken.

Vernatting

Het plangebied wordt heringericht. Dit heeft als gevolg dat de waterstanden zullen veranderen in de polder. De effecten van de grondwaterstandsverhoging in het deelgebied de Zeven Blokken zijn bepaald in de GGOR-analyse. Uit de GGOR-analyse blijkt verder dat de grondwaterstanden in de polder Zeven Blokken en de directe omgeving zullen veranderen. De grondwaterstanden zullen in het plangebied en directe omgeving hoger worden, waardoor vernatting zal optreden. In de zomer zal het grondwater minder snel en minder diep wegzakken. Deze grondwaterstandverandering reikt tot in het Natura 2000-gebied Fochteloërveen.

De aanleg van de bufferzone in de polder Zeven Blokken is een randvoorwaarde om de inrichting rondom de Schaaphokswijk in het Fochteloërveen mogelijk te maken. Door het vasthouden van water in het laagste deel van de polder kunnen de afvoerpieken op het gemaal worden afgevlakt en kan de bouw van een nieuw gemaal worden vermeden. Door de aanleg van de bufferzone kan het waterpeil in de randzone van het Natura 200-gebied Fochteloërveen trapsgewijs worden ingericht. Door de bodemdaling in de omliggende landbouwgronden neemt de wegzijging uit het veen toe. Een bufferzone met een hoger peil dan het huidige is daarom ook uit het oogpunt van hoogveenherstel effectief. Een bufferzone zal de wegzijging van water uit het hoogveen vertragen en verminderen.

De effecten van het project zijn positief en zorgen voor het herstel van het hoogveen en daarmee tot verbetering van de kwaliteit en oppervlakte van het habitattype "actief hoogveen".

Mitigatie

Ten aanzien van de inrichting van het plangebied Zeven Blokken is voorzien dat hier akkers zullen blijven bestaan. Het plangebied wordt ingericht met extensief beheerde akkers. Deze zullen worden aangelegd op de droge delen van het plangebied. In het plangebied zal, na de inrichting, 75 hectare droog blijven. Deze akkers zullen gaan functioneren als voederakkers, doordat daar eetbare oogstresten (aardappel, voederbiet en maïs) achterblijven. Op een dergelijke voederakker zal meer voedsel beschikbaar zijn dan op de huidige akkers rondom het veen, omdat de oogst ter beschikking blijft voor foeragerende vogels. De voederakkers, in combinatie met de extra beschikbaar gekomen landbouwgronden, zullen het verlies aan voedingsgebied dan ook geheel opvangen.

Verder kan in het plangebied het ondiepe water gaan functioneren als slaapplaats voor ganzen. Ganzen uit het veen zullen in de Zeven Blokken gaan overnachten als er voldoende rust is. Dit heeft ook een positief effect op het terugdringen van de vermesting in het veen. De afstand naar het foerageergebied wordt kleiner en nieuwe foerageerplekken komen binnen bereik.

Conclusie ten aanzien van de Natuurbeschermingswet 1998

Uit de effectbeoordeling blijkt dat er geen (significant) negatieve effecten in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen optreden, behalve het verlies van een deel van het foerageergebied van de toendrarietgans. Het verlies kan echter volledig worden gemitigeerd. Hierdoor wordt het behalen van de instandhoudingsdoelstelling voor de toendrarietgans niet vertraagd of (anderszins) belemmerd. Er is daarom geen sprake van aantasting van de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied Fochteloërveen. En er zijn geen belemmeringen voor het verkrijgen van een vergunning op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998.

Ecologische hoofdstructuur

In het Natuurbeheerplan van de provincie Drenthe staan de natuurdoelen per gebied beschreven, met daarbij om welk natuurbeheertype het gaat. De actuele waarden omvatten de natuurbeheertypen die door de provincie zijn bepaald.

In het plangebied zijn natuurwaarden beperkt aanwezig. Het betreft grotendeels een nog niet gerealiseerd deel van de EHS. Het is aangewezen voor de volgende beheertypen: zoete plas, hoog- laagveenbos, eiken-, dennen- of beukenbos en kruiden- en faunarijkgrasland. De meeste percelen hebben nog een landbouwkundige functie, alleen ten noorden van het deelgebied liggen enkele poelen en bosjes. Een klein aantal van de landbouwkundige percelen is reeds in eigendom van Natuurmonumenten en deze voormalige landbouwpercelen zijn sterk verruigd.

Geomorfologische en aardkundige waarden en processen ontbreken, vanwege het intensieve landbouwkundige gebruik en bodemdaling door veenoxidatie. Door de landbouw en de daarop afgestemde waterpeilen ontbreekt een natuurlijke waterhuishouding. Het gebied kent een landbouwkundig gebruik en wordt doorsneden door enkele wegen, wat leidt tot enige verstoring door geluid en aanwezigheid van mensen en machines/voertuigen.

Voor het plangebied is nog niet bepaald welke natuurbeheertypen ontwikkeld kunnen gaan worden. Voor de bestaande bosjes en poelen is dit wel bepaald. Binnen het plangebied liggen bestaande bosjes en poelen en deze zijn aangewezen als natuurbeheertype moeras, vochtige heide en kruiden- en faunarijk grasland. Voor de overige delen van het deelgebied zijn geen natuurbeheertypen aangewezen. Voor dit gebied zijn geen potenties bepaald voor soorten. Wel kunnen op termijn diverse bijzondere soorten (o.a broedvogels, reptielen en amfibieën) zich gaan vestigen.

Nee, tenzij-regime

De wezenlijke waarden in het plangebied worden niet aangetast. Het 'nee, tenzij'-regime hoeft daarom niet doorlopen te worden.

Herbegrenzing EHS

In het plangebied zijn grondaankoop-procedures in gang gezet. Dit proces is nog niet geheel afgerond.

De percelen die door Natuurmonumenten zijn aangekocht voor de inrichting van het plangebied en EHS natuur wijken hierdoor af van de door de provincie Drenthe vastgestelde begrenzing van de EHS. Voor dit project is zodoende herbegrenzing aan de orde om niet- ecologische redenen. Herbegrenzing is alleen mogelijk als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden (EHS-spelregels):

  • er vindt door de voorgestelde ruimtelijke ingreep slechts een beperkte aantasting plaats van de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en van de samenhang van de EHS;
  • het initiatief moet uiteindelijk leiden tot een kwalitatieve en/of kwantitatieve versterking van de EHS in het betreffende gebied
  • bij een 'versterking van de EHS' is sprake van winst en moet meer gebeuren dan is verwoord in de regels voor behoud van kwaliteit bij de toepassing van het compensatiebeginsel in de EHS.
  • er vindt een zorgvuldige onderbouwing van de ruimtelijke ingreep op de gegeven locatie plaats, waarbij een afweging van alternatieven plaatsvindt;
  • ter plekke worden zodanige maatregelen genomen dat er sprake is van een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing.

Het plan Zeven Blokken voldoet aan deze voorwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0031.png"

Percelen die wijzigen van natuur naar agrarisch met waarden

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0032.png"

Percelen die wijzigen van agrarisch met waarden naar natuur

Het bestemmingsplan zal pas worden vastgesteld wanneer Gedeputeerde Staten hebben aangegeven gebruik te maken van hun bevoegdheid tot herbegrenzing van de ecologische hoofdstructuur. Nadat de herbegrenzing heeft plaatsgevonden, is het plan in overeenstemming met het provinciaal beleid. Daarmee is de EHS-herbegrenzing dus volgend op de gebiedsontwikkeling.

Voor de volledige gebiedsbescherming wordt verwezen naar hoofdstuk 4 van de natuurtoets in Bijlage 6.

Soortenbescherming

In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de door de Flora- en faunawet beschermde planten en dieren die in het en nabij het plangebied aanwezig zijn. Voor het bepalen van de effecten van het plan is het van belang te weten welke beschermde soorten in het plangebied voorkomen. Hiertoe zijn de meest recente gegevens over het voorkomen van beschermde en bedreigde flora en fauna van het gebied verzameld. Zie daartoe de literatuurlijst behorende bij de in Bijlage 6 opgenomen natuurtoets.

Vaatplanten

In het plangebied ontbreken beschermde planten, vanwege de verdroging en hoge voedselrijkdom door het (voormalig) landbouwkundig gebruik.

Broedvogels

Het plangebied is een geschikt broedgebied voor algemeen voorkomende akker– en graslandvogels. De bospercelen zijn broedbiotoop voor vogels van bossen en struwelen.

Omdat de werkzaamheden in het deelgebied de Zeven Blokken worden uitgevoerd in het voorjaar en de zomer kan verstoring optreden van broedvogels. Nesten kunnen hierbij verloren gaan en individuen kunnen hierbij omkomen.

Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied voor algemeen voorkomende zoogdieren als muizen, mollen, ree, wezel, hermelijn en bunzing. Voor vleermuizen vormen de randen van het plangebied geschikt fourageergebied en functioneert het gebied verder als vliegroute voor vleermuizen. In de bospercelen komen mogelijk verblijfplaatsen voor van vleermuizen. De bospercelen en randen blijven behouden. In het bosperceel in de noordwesthoek van het plangebied bevindt zich net op de grens een dassenburcht. Vanwege het (voormalig) agrarisch gebruik ontbreekt leefgebied voor de overige zwaarder beschermde soorten. De bestaande watergangen zijn vanwege het ontbreken van geschikte oever- en watervegetatie niet geschikt als leefgebied voor waterspitsmuis.

Door de werkzaamheden kunnen leefgebieden en verblijfplaatsen van algemeen voorkomende soorten worden aangetast. Grondgebonden zoogdieren, zoals mollen en muizen, kunnen onopzettelijk worden gedood en/of verstoord door werkzaamheden. Soorten als ree, bunzing, wezel, hermelijn kunnen uitwijken naar de omgeving.

Doordat in de directe omgeving van plangebied diverse wijken en bossen aanwezig zijn, zijn er ruim voldoende uitwijkmogelijkheden voor vleermuizen om te foerageren. Zodoende treden geen effecten op voor vleermuizen door het dempen van wijken in het deelgebied de Schaapshokswijk.

Voor de aanleg van de transportroute wordt een aantal hokken en overkappingen gesloopt. De huidige woning in het plangebied (nabij de Schaapshokswijk) blijft op dit moment staan, waardoor geen eventuele vaste verblijfplaatsen van zoogdieren verloren gaan. De woning kan pas worden gesloopt indien het nog uit te voeren onderzoek is afgerond. De hokken en overkappingen kunnen wel worden gesloopt, aangezien deze ongeschikt zijn gebleken als verblijfplaats voor steenmarter en vleermuizen.

Tijdens de werkzaamheden kunnen vleermuizen, dassen en wilde zwijnen verstoord worden. Dit zijn echter schemer- en nachtdieren die gebonden zijn aan bossen en andere opgaande structuren (bosranden, bomenrijen ed). Omdat de werkzaamheden voornamelijk overdag plaatsvinden en in open gebied is van verstoring geen sprake.

Bij het dempen van wijken, in de open delen zonder bosopslag op de kaden, kunnen waterspitsmuizen omkomen. Omdat tijdens het veldbezoek geen waterspitsmuizen zijn gevangen in het plangebied komen hooguit heel lage aantallen waterspitsmuis voor in het zuidelijk deel van het Fochteloërveen. Door de ontwikkeling van het plangebied Project Zeven Blokken de komende jaren tot geschikt leefgebied voor onder andere waterspitsmuis, zal op grote schaal verbetering optreden van het leefgebied voor waterspitsmuizen.

De dassenburcht op de grens van het plangebied de Zeven Blokken gaat niet verloren, omdat hier geen werkzaamheden worden uitgevoerd. De dassenburcht ligt op de hogere delen en zal door het vasthouden van water niet onderwater komen te staan. Ook blijkt uit de GGOR-analyse dat in dit deel geen grondwaterstandveranderingen optreden. De dassenburcht kan dan ook op de lange termijn blijven functioneren.

Amfibieën

In het plangebied zijn tientallen poelkikkers aangetroffen rondom de bestaande poelen. Langs de waterhoudende sloten in het landbouwgebied zijn enkele zwervende dieren waargenomen. Andere amfibieën zijn niet aangetroffen in het plangebied.

Door het dempen van de wijken gaat tijdelijk, potentieel suboptimaal voortplantingshabitat van de poelkikker en heikikker verloren. Indien de soorten zich hier zouden gaan voortplanten, betreft het lage dichtheden. Direct na de werkzaamheden treedt vernatting op, waardoor de bestaande primaire voortplantingswateren direct in oppervlakte zullen toenemen. Het plangebied wordt dusdanig ingericht dat op grote schaal nieuw voortplantingsgebied ontstaat voor de poelkikker en heikikker.

Reptielen

Het plangebied is ongeschikt voor reptielen, vanwege de (voormalige) landbouwfunctie. Wel is op het erf van de bestaande boerderij op de overgang van de Schaaphokswijk naar de Zeven Blokken voortplanting vastgesteld van de ringslang in een mesthoop. Er zijn vers uitgekomen eieren gevonden en in september zijn meerdere jonge ringslangen op het erf waargenomen. Aan de bosrand bij het erf werd ook een levendbarende hagedis aangetroffen. Volgens de bewoner van de boerderij overwinteren ringslangen op het (rommelige) erf.

Indien er wordt gereden op de bestaande kaden kunnen reptielen omkomen.

Door vernatting komt leefgebied, met name de lagere delen van bestaande taluds, onder water te staan. Dit leidt tot achteruitgang van het leefgebied. Door het creëren van een robuuste nieuwe randzone in het plangebied en dit gebied te verbinden met het hoogveengebied via de aan te leggen corridor (met een kralensnoer van reptielenbulten) wordt op grote schaal nieuw leefgebied ontwikkeld.

Vissen

De sloten in het plangebied vormen eveneens geen geschikt leefgebied voor beschermde vissen. Hiervoor bevatten de sloten te weinig water of vallen droog in de zomer. De sloot op het grensgebied van Fochteloërveen en Zeven Blokken is wel watervoerend met een watervegetatie. Hierin zijn echter geen beschermde vissen aangetroffen.

Insecten en andere ongewervelden

Vanwege het landbouwkundig gebruik is het plangebied niet geschikt als leefgebied voor beschermde insecten en ongewervelden.

Mitigerende maatregelen

Niet alle effecten op (beschermde) planten en dieren zijn in strijd met de Flora- en faunawet. Alleen wanneer de effecten vallen binnen de algemene verbodsbepalingen van artikel 8 t/m 12 is sprake van een dreigende overtreding. Uiteraard zijn alle positieve effecten voor beschermde soorten in overeenstemming met de wettelijke bepaling.

Ter voorkoming van overtredingen van algemene verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet en te voldoen aan de zorgplicht wordt bij uitvoering van het plan een ecologisch protocol gevolgd.

Compenserende maatregelen

Om de gunstige staat van instandhouding van heikikker en poelkikker ook op de lange termijn te garanderen wordt het plangebied ingericht als nieuw leefgebied.

In het plan zijn diverse inrichtingsmaatregelen meegenomen die gericht zijn op het creëren van nieuw leefgebied om de gunstige staat van instandhouding van amfibieën, reptielen (en ter versteking van de gunstige staat van instandhouding van waterspitsmuis) op zowel korte als lange termijn te garanderen.

Het plangebied is nodig als compensatie voor leefgebied van amfibieën en reptielen dat op langere termijn verloren gaat als gevolg van hoogveenherstel in de Schaaphokswijk. De inrichting kan, onder voorwaarden, goed gecombineerd worden met de 'opvang' van amfibieën en reptielen. Dit betekent dat het gebied voor amfibieën en reptielen zal worden ingericht, waarbij ook andere fauna uit de randzone van (herstellend) hoogveen profiteert (sprinkhanen, dagvlinders, libellen en waterjuffers, broedvogels, ganzen, kleine zoogdieren).

Amfibieën en reptielen zijn niet afhankelijk van hoogveen(restanten). Ze doen het ook goed in de randen van dergelijke gebieden. Ook voormalige (natte) landbouwgronden met een ruige begroeiing van pitrus, braam en opslag van struiken blijken vlot te kunnen worden gekoloniseerd door amfibieën en reptielen. Dergelijke ruige gebieden kunnen, mits op de juiste wijze ingericht, functioneren als vaste voortplantingsplaats en vaste rust- en verblijfplaats voor amfibieën en reptielen. Daartoe moet ervoor gezorgd worden dat geschikt voortplantingshabitat, zomer- en land- en overwinteringshabitat aanwezig is. Essentieel is niet alleen dat het gebied voor deze soorten wordt ingericht, maar ook dat het gebied op de juiste wijze wordt beheerd.

De randvoorwaarden voor de inrichting van het plangebied als compensatiegebied voor amfibieën en reptielen zijn als volgt:

  • goed door amfibieën en reptielen (en andere fauna) te bereiken vanuit het veen via een open ecologische verbindingszone;
  • voldoende droge plekken, boven de hoogste grondwaterstand; indien nodig lage heuvels opwerpen (extra reliëf is ook gunstig);
  • uitgraven van enkele grote wateren, geschikt als voortplantingswater voor amfibieën (gegarandeerd visvrij). Hiervoor worden naast de bestaande poelen, twee poelen in het plangebied aangelegd;
  • aanleggen van enkele reptielenbulten, indien onvoldoende droge plekken aanwezig zijn;
  • aanleggen/handhaven en beheren van een of twee ringslanghopen (bij voorkeur op locatie van bestaande boerderij);
  • creëren van een halfopen landschap door inplanten van doornige struweelvormers (meidoorn, sleedoorn, wegedoorn); als eilandjes in het terrein en aan de bosranden;
  • extensief beheer via bijvoorbeeld extensieve begrazing, waarbij het zeer belangrijk is dat voldoende ruige plekken gehandhaafd blijven;
  • eens in de tien jaar met motorzaag opschietende bomen verwijderen;
  • niet maaien, ook de dammen niet. Indien maaien noodzakelijk is dan kleinschalig in smalle banen en uitvoeren van november t/m februari. Maaisel op bulten in de bosrand achterlaten.

Al deze maatregelen worden genomen tijdens de uitvoeringsfase van het inrichtingsplan voor het Project Zeven Blokken Smilde. Voor sommige maatregelen zal eerst een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden moeten worden verkregen.

Mogelijkheden voor vrijstelling en ontheffing

Op de geconstateerde (mogelijke) overtredingen van algemene verbodsbepalingen kunnen vrijstellingen en ontheffingsmogelijkheden van toepassing zijn. Door de uitvoering te laten plaatsvinden volgens de schade beperkende maatregelen kan het grootste deel van de negatieve gevolgen voor beschermde soorten voorkomen of beperkt worden. Echter niet alle schade is te vermijden, waardoor voor enkele soorten zoogdieren, amfibieën en reptielen verbodsbepalingen worden overtreden. Voor de beschermde zoogdieren geldt een vrijstelling. Een ontheffing is voor deze soorten niet nodig. Wel blijft voor deze soorten de zorgplicht gelden. Aan de zorgplicht kan worden voldaan door tijdens de uitvoering de mitigerende maatregelen te treffen. Voor amfibieën en reptielen is een ontheffing vereist. Door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen kan schade volledig worden gemitigeerd en gecompenseerd. Hierdoor en doordat de gunstige staat van instandhouding niet wordt belemmerd, kan de benodigde ontheffing worden verkregen. Er zijn zodoende geen belemmeringen voor het bestemmingsplan ten aanzien van de Flora- en faunawet.

De ontheffing Flora en Faunawet is verleend.

Voor de volledige gebiedsbescherming wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van de natuurtoets in Bijlage 6.

5.4 Bodem

Door ARCADIS Nederland BV is een historisch vooronderzoek (16 juni 2014) uitgevoerd naar het plangebied Zeven Blokken, gelegen in de gemeente Midden-Drenthe.

Binnen het onderzoeksgebied (circa 138 hectare) is een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar een twaalftal deellocaties geselecteerd met behulp van het bodeminformatiesysteem van de provincie Drenthe. Hierbij is gekeken naar de bekende (historische) bedrijfsactiviteiten, reeds uitgevoerde bodemonderzoeken en naar de mogelijke aanwezigheid van dempingen.

Voor deze deellocaties is aanvullende informatie opgevraagd en geanalyseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0033.png"

Ligging deellocaties

Met betrekking tot de voorgenomen bestemmingswijziging en graafwerkzaamheden bij verschillende waterlopen zijn de volgende verdachte cq. onverdachte gebieden geïdentificeerd op basis van het historisch onderzoek:

  • met uitzondering van de aangegeven deellocaties kan het onderzoeksgebied gezien worden als onverdacht voor het voorkomen van bodemverontreiniging;
  • ter plaatse van deellocatie 1 is een voormalige stortplaats aanwezig, mogelijk betreft het een slootdemping. Het stortmateriaal is vermoedelijk nog aanwezig. Uit de monitoringsresultaten uit 2007 blijkt dat het grondwater plaatselijk sterk verontreinigd is met barium. Ter plaatse van de demping is geen sprake van een bestemmingswijziging en is tevens geen grondverzet gepland;
  • ter plaatse van deellocatie 2 is in 1994 plaatselijk een grondwaterverontreiniging met koper en chroom aangetoond. De aanbeveling was destijds hier nader onderzoek te verrichten. Rondom het onderzochte erf ligt een watergang die verbreed zal worden;
  • ter plaatse van deellocaties 3 en 4 is een bovengrondse tank aanwezig (geweest). Deze locaties zijn voor zover bekend niet onderzocht. In de nabijheid van beide tanks ligt een watergang die verbreed zal worden;
  • deellocaties 5 t/m 10 en 12 liggen buiten het onderzoeksgebied. Op basis van de aangeleverde informatie wordt niet verwacht dat de aanwezige, voornamelijk lichte, verontreinigingen invloed hebben op de onderzoekslocatie;
  • ter plaatse van deellocatie 11 is een asbestverontreiniging aanwezig in een puinpad (oprit). De op het perceel aanwezige bebouwing zal worden gesloopt en de asbestverontreiniging zal worden verwijderd. Daarnaast zijn lichte verontreinigingen aanwezig in de bovengrond en het grondwater.

Met betrekking tot de geplande bestemmingswijziging en geplande werkzaamheden wordt aanbevolen:

  • ter plaatse van de te verbreden watergang bij deellocatie 2 het grondwater te bemonsteren voorafgaand aan de geplande werkzaamheden, in verband met een eerder aangetoonde grondwaterverontreiniging met barium op het naastgelegen perceel.
  • ter plaatse van de te verbreden watergang bij deellocaties 3 en 4 het grondwater te bemonsteren voorafgaand aan de geplande werkzaamheden, in verband met een mogelijke grondwaterverontreiniging op het naastgelegen perceel (ondergrondse tanks).
  • de aanwezige asbestverontreiniging ter plaatse van deellocatie 11 te saneren en een asbestinventarisatie uit te voeren voor de te slopen bebouwing (ten behoeve van de sloopvergunning).

Het historisch bodemonderzoek is opgenomen in Bijlage 7.

5.5 Cultuurhistorie en archeologie

Door ARCADIS Nederland BV is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek (14 oktober 2015) uitgevoerd in verband met de geplande werkzaamheden voor onder meer het plangebied Zeven Blokken.

Het bureauonderzoek heeft als doel inzicht te verschaffen in de archeologische en cultuurhistorische waarden die zich mogelijk in het plangebied bevinden of verwacht worden. Aan de hand van dit bureauonderzoek wordt een uitspraak gedaan over de noodzaak van archeologisch vervolgonderzoek of aanpassingen op basis van archeologie of cultuurhistorie. Het bureauonderzoek is opgenomen in Bijlage 8.

Cultuurhistorie

In het Cultuurhistorisch Kompas Drenthe maakt het plangebied deel uit van “Periode 4: Brandstof voor een grote transformatie (1600 – 1940)". Hierover staat het volgende:

"De grote veengebieden in Drenthe worden in een periode van drie eeuwen afgegraven en in cultuur gebracht, in grootschalige projecten die het ontoegankelijke, drassige landschap transformeren tot open gebieden, doorsneden door rechte lijnen. Water is het cruciale element bij de verveningen, zowel voor de afwatering van de veengrond, als voor het transport. Kanalen en wijken bepalen de hoofdstructuur van de veenontginningen, en daarmee ook die van de ontstane lintvormige nederzettingen.

Vanaf de 16de eeuw groeien de steden in de Nederlanden sterk. Met de bevolkingsgroei en de economische ontwikkeling gaat een grote behoefte aan brandstof gepaard: de turfwinning wordt vanaf de 17de eeuw dan ook steeds grootschaliger aangepakt. Veenontginning wordt een activiteit om in te investeren, en met het zoeken naar nieuw te ontginnen gebieden komt Drenthe in beeld. Kooplieden uit Holland kopen grote veencomplexen, die zij laten afgraven door compagnieën.

De turfwinning gaat tot diep in de 20ste eeuw door, waarbij vrijwel al het veen 'aan snee' komt.

De afgegraven gronden worden ingericht voor landbouw. Deze grote projecten markeren de overgang naar een landschap dat niet alleen beheerst, maar geheel vormgegeven wordt door de mens. En daarmee wordt dit deel van Drenthe definitief ontgonnen, bevolkt en in verbinding gebracht met de rest van Drenthe en Nederland.

Archeologie

Het grootste deel van het plangebied Zeven Blokken ligt in een zone met een lage verwachting op archeologische waarden (groen). In deze gebieden hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.

In de hoeken van het plangebied liggen de verwachtingen wat hoger, middelhoog (geel) en hoog (oranje). Dit houdt in dat er bij werkzaamheden met een oppervlakte van meer dan 1.000m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het egaliseren van natuurlijk reliëf, ontginnen en het aanleggen/ontgraven van watergangen. Normaal agrarisch gebruik is echter vrijgesteld tot een diepte van max 30 cm-mv.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0034.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0035.png"  

Gemeentelijke beleidsadvieskaart gemeenten Midden Drenthe en Noorderveld

De Archeologische Monumenten Kaart (AMK) geeft terreinen weer van archeologische waarde, hoge archeologische waarde, zeer hoge archeologische waarde en beschermde terreinen met zeer hoge archeologische waarde.

Binnen of nabij het plangebied zijn geen monumenten gelegen volgens ARCHIS II.

Archeologische vondsten worden wanneer ze worden aangetroffen aangemeld bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Deze meldingen worden geregistreerd in Archis II als zogenaamde vondstmeldingen. Wanneer een vondstmelding gecontroleerd is, wordt deze opgewaardeerd tot een waarneming.

Binnen het plangebied en omgeving zijn geen vondstmeldingen geregistreerd. Wel zijn waarnemingen in en nabij het plangebied aanwezig. In onderstaande tabel zijn de waarnemingen kort beschreven, waarbij de vetgedrukte waarnemingen in het plangebied zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0036.png"

Conclusie

Het veen is gevormd onder constant natte omstandigheden. Eventuele archeologische resten kunnen in het veen worden aangetroffen, maar ook in de top van het dekzand onder het veen. Eventueel aanwezige resten zullen door de vochtige omstandigheden en de afdekking met een (resterend) veenpakket goed geconserveerd zijn (met name organisch materiaal). Dit kunnen sporen van landgebruik, zoals greppels en knuppelwegen, maar ook rituele deposities en nederzettingsafval zijn. Op de dekzandkopjes en (de risicozones die naar voren komen in de AHN-analyse) kunnen met name steentijdvindplaatsen worden verwacht.

Aanbevolen wordt op de locaties waar bodemverstorende werkzaamheden plaats gaan vinden archeologisch vervolgonderzoek uit te voeren. In het plangebied heeft dat in ieder geval betrekking op het verruimen van bestaande watergangen en te graven watergangen en slenk.

Inventariserend veldonderzoek

Het verkennend booronderzoek is uitgevoerd op 13, 14 en 15 mei 2015. Op basis van het voorliggende bureauonderzoek zijn zes locaties onderzocht door middel van verkennende boringen.

Het verkennende booronderzoek heeft aangetoond dat grote delen van het plangebied verstoord zijn. De ouderdom van de verstoorde bodemlagen is moeilijk te duiden: mogelijk dateren (delen van) de verstoringen uit de periode van de ontginningen (vanaf de 17e eeuw). De Grietmanswijk, de Meesterswijk en de Van Lierswijk fungeerden als ontginningsassen en aan het maaiveld zijn talloze fragmentjes van dubbel geglazuurd aardewerk aangetroffen die wellicht uit deze periode afkomstig zijn. Baksteengruisjes in boring 11 houden mogelijk ook met deze periode verband, al is waarschijnlijker dat het hier om een moderne bodemverstoring gaat.

Op basis van het bureauonderzoek wordt aanbevolen na de werkzaamheden een veldinspectie uit te voeren in de AHN risicogebieden 4 en 10 in het plangebied Zeven Blokken. Hier wordt een slenk gegraven. Een veldinspectie houdt een visuele inspectie in van de te ontgraven delen, waarbij terreinen systematisch worden onderzocht op de aanwezigheid van archeologische vondsten en sporen. Voor de veldinspectie moet een Programma van Eisen worden opgesteld.

Op basis van het inventariserend veldonderzoek wordt aanbevolen om voor de op hierna opgenomen archeologische advieskaart aangeven advieszones vervolgonderzoek uit te voeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0037.png"

Archeologische advieskaart

Op de onderstaande afbeelding zijn de deelgebieden en risicogebieden weergegeven op de AHN-kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0038.png"

Zones voor vervolgonderzoek C, D, E en F

Omdat de locaties met intacte bodems in de verkennende boringen geïsoleerd liggen in verstoord gebied en het om lijn elementen gaat met relatief kleine bodemingrepen, wordt geadviseerd een archeologische veldinspectie achteraf uit te voeren. Voor de veldinspectie moet een Programma van Eisen worden opgesteld.


In onderstaande tabel zijn de locaties weergegeven die in aanmerking komen voor vervolgonderzoek zoals blijkt uit het bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.ProjZevenBlokkenSM-VST1_0039.png"

Advies deelgebieden en risicogebieden vervolgonderzoek op basis van bureau- en veldonderzoek

Er wordt op geattendeerd dat bovenstaand advies niet uitsluit dat er bij graafwerkzaamheden (niet voorspelbare) toevalsvondsten kunnen worden aangetroffen, zoals bedoeld in paragraaf 7, artikel 53 van de Monumentenwet. In dat geval moet hiervan melding worden gedaan bij de provinciale archeoloog en bij de gemeenten Noordenveld en Midden-Drenthe.

5.6 Kabels, leidingen en overige belemmeringen

Straalpad

Over het plangebied loopt een straalpad. Straalpaden (straalverbindingspaden) zijn optisch vrije paden, met een breedte van circa 200 m ten behoeve van telecommunicatie. Voor het berichtenverkeer maken KPN-Telecom en andere instellingen en bedrijven gebruik van straalverbindingen. Om een ongestoord berichtenverkeer mogelijk te maken dient tussen de zend- en ontvangststations een vrije baan aanwezig te zijn. De straling volgt een vrijwel rechte lijn en niet de kromming van het aardoppervlak. Voor een onbelemmerd gebruik mag bebouwing en beplanting in deze straalpaden een bepaalde hoogte niet overschrijden. De toelaatbare bebouwings- en beplantingshoogte is afhankelijk van de terreinhoogte en de hoogte van het straalpad ter plaatse en varieert tussen de 25 meter en de 70 meter (ten opzichte van NAP). Zend- en ontvangststations en de toetsingsafstand rond zendmasten (1 km) verdienen extra aandacht.

In het bestemmingsplan is voor het straalpad een specifieke regeling opgenomen.

Hoofdgastransportleiding

Ten zuiden van het plangebied ligt een hoofdgastransportleiding van de NAM. Het invloedsgebied (195 meter) van deze nabij gelegen NAM-leiding loopt gedeeltelijk over een stukje van het oostelijke plangebied. Er zijn geen 10-6 risicocontouren en het groepsrisico ter plekke van het invloedsgebied van de leiding over dat stukje van het plangebied is nul en deze zal door de planvorming onveranderd blijven. Externe veiligheid is geen issue / niet relevant. De bijbehorende belemmeringenstrook valt niet over het plangebied.

5.7 Steekmuggenoverlast

Om zicht te krijgen op de mogelijke overlast van steekmuggen en eventuele maatregelen om deze overlast terug te dringen is de notitie "Situatie steekmuggen in het plangebied Smildegerveen" (Altenburg & Wymenga, 15 oktober 2015) opgesteld (zie bijlage 9 behorende bij het in bijlage 2 opgenomen Milieueffectrapport).

Uit deze notitie blijkt dat het handhaven van open terrein met veel toegang door wind een krachtig middel is om migratie van natuurgebonden steekmuggen te remmen. Enkele 10-tallen meters terrein zorgen al voor een barrière. Daarnaast is het goed om de situatie bij bebouwing zo min mogelijk op natuurlijk habitat te laten lijken. Productie bij bebouwing kan beperkt worden door geen tijdelijk water in de zomer te tolereren en moerassige situaties in waterlichamen rondom de bebouwing te beperken.

Door de planmaatregelen in de Zeven Blokken komt er regelmatig water te staan op twee locaties: in het noorden tegen het aanliggende natuurgebied (bij 40 roe) aan en ten zuidwesten tegen het aanliggend natuurgebied (bij Zaagtand) aan. Hier is het waarschijnlijk dat er meer steekmuggen gaan ontstaan door tijdelijk natte en plasdras situatie en mogelijk eventueel ontstaan van wat ruigere moerassige situaties.

Voor de noordelijke locatie (bij Koekoek) lijkt het niet een groot risico gezien de afstand van honderden meters open terrein tot de omliggende bebouwing. Wel is het noodzakelijk om de openheid van het terrein te bewaken met beheer. Dat beheer moet inzetten op het wegnemen van ruigte en bosschages in tussenliggend gebied. Eventueel is het aan te bevelen om huidige bosschages die tussen de locatie en bebouwing in liggen weg te nemen of in te korten. Op de locatie zelf is het met de aanwezigheid van bosschages in het natuurgebied niet echt noodzakelijk om lokaal wat struikjes te handhaven als zwermplaats, maar het zal geen kwaad kunnen. De waterafvoer vanuit dit gebied gaat via een hoofdwaterafvoer naar een stuw met overloop naar landbouwgebied, die eventueel kan worden ingezet voor versneld afvoeren van water in onvoorziene noodgevallen.

De zuidwestelijke situatie is een laagte die zich geregeld zal vullen met water en waarvan de afvoer tussen de huizen aan de Grietmanswijk door via een nieuw te graven slenk naar een stuw leidt. Dit water kan vrij dicht bij bebouwing komen. Het is daarmee wenselijk om naast beheer dat open ruimte garandeert in het gebied tussen de natte situatie en bebouwing, ook het water te verbinden met een altijd waterhoudende sloot met weinig moeraszone naar een stuw (bij de Grietmanswijk), die in noodgevallen kan worden ingezet voor versneld afvoeren van water. Het plaatsen van wat struiken aan de westkant van de natte situatie als zwermplaats is aan te bevelen.

Bij de inrichting van het gebied wordt nu ingezet op het minimaliseren van steekmuggenoverlast door migratie te beperken door het optimaliseren van migratiebarrières tussen de nieuwe natte situaties en de bebouwing, zowel in afstand als beheer. Verder zijn er mogelijkheden in de plannen opgenomen om in noodgevallen tijdelijk water versneld af te voeren als mogelijke maatregel tegen steekmuggenproductie. Hiertoe moet wel eerst vastgesteld worden of het aannemelijk is dat de steekmuggenlast te maken heeft met de natte situatie en niet met de lokale situatie. Dat kan door steekmuggen te vangen en te determineren.

Om de gevolgen voor steekmuggen in kaart te brengen is monitoring gestart. De monitoring meet op een standaard manier op 3 kritieke tijden van het jaar in natuurgebied, in plangebied en bij bebouwing de aantallen steekmuggen en het relatieve aandeel van veensteekmuggen en huissteekmuggen. Hiermee kan de mate van natuurlijkheid van meetlocaties als steekmuggen leefgebied worden ingeschat. Na de nulmeting in 2014-2015 worden in 3 jaren effectmetingen gedaan waarin bekeken wordt of er veranderingen zijn in de natuurlijkheid van meetlocaties als steekmuggenleefgebied.

De nulmetingen van 2014-2015 laten grotendeels de normale patronen zien in timing, aantallen en verhouding veensteekmuggen / huissteekmuggen voor natuurlijke en bebouwde locaties. Er was een groot verschil tussen 2014 en 2015 in aantallen steekmuggen, wat interpretatie wat ingewikkeld maakt. Echter, het ging niet om extreem hoge aantallen. Afwijkend ten opzichte van eerder onderzoek is wellicht de wat natuurlijke profielen van de bebouwde locaties in de nulsituatie. De beschrijving van de nulsituatie lijkt met het geheel aan metingen een redelijke basis voor vergelijkingen met toekomstige effectmetingen.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze bestemmingen zijn afgeleid uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). Het juridische systeem en de gelegde bestemmingen worden in dit hoofdstuk beschreven en toegelicht. Voor het opstellen van het bestemmingsplan is nauw aangesloten bij het redelijk recent vastgestelde vigerende bestemmingsplan Buitengebied. Tevens zijn daar waar relevant de aanpassingen uit de Correctieve herziening van het bestemmingsplan Buitengebied meegenomen.


Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied en zijn juridisch bindend. De wijze waarop deze regeling kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Uitgangspunt is door het stellen van heldere regels en een duidelijk leesbare verbeelding, een zo goed mogelijke handhaafbaarheid te realiseren.


De toetsingscriteria in de regels vormen een toetsingsgrond voor de omgevingsvergunningen, nadere eisen en wijzigingen.

6.2 Regels per bestemming


De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • a. Bestemmingsomschrijving
    Hierin staat voor welke functie(s) de gronden mogen worden gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is.
  • b. Bouwregels
    Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.
  • c. Nadere eisen
    Onder dit kopje wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing. Deze eisen kunnen echter alleen worden gesteld wanneer ten aanzien van de plaats en de afmetingen van de bebouwing reeds een hoofdeis is opgenomen binnen de bestemming.
  • d. Afwijken van de bouwregels (voorheen ontheffing van de bouwregels)
    In de toekomst kunnen zich omstandigheden voordoen (thans nog niet voorzien) waaruit blijkt dat de bouwregels niet voldoende blijken te zijn. Daarom kan voor ondergeschikte aspecten binnen de bestemming een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van de bouwregels c.q. gebruiksregels (zie onder e). Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt.
  • e. Specifieke gebruiksregels
    In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn voor de duidelijkheid en ten behoeve van het aangeven van de reikwijdte van de bestemming gebruiksvormen genoemd, die in elk geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.
  • f. Afwijken van de gebruiksregels (voorheen ontheffing van de gebruiksregels)
    Van een aantal gebruiksvormen kan nu nog niet worden gezegd of ze aanvaardbaar zijn of niet. Voor dergelijke gebruiksvormen is een bevoegdheid opgenomen bij omgevingsvergunning af te wijken van de gebruiksregels. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig al wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijkingsregeling zijn gebracht. De omgevingsvergunning wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.
  • g. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning)
    Voor een aantal met name genoemde werken en werkzaamheden geldt een omgevingsvergunningsplicht. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd nadat een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud en/of beheer of het normaal agrarisch gebruik, is geen omgevingsvergunning vereist.
    Een algemene toestemming (waarbij meerdere werkzaamheden worden ondergebracht in een vergunning) kan worden verleend als de plannen passen binnen de randvoorwaarden van het bestemmingsplan. Dan kunnen alle werken en werkzaamheden in een keer worden toegestaan en is voor afzonderlijke activiteiten geen vergunning meer nodig.
  • h. Wijzigingsbevoegdheid
    Het plan bevat voor in één geval mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de in de regels aangegeven grenzen.


Een bestemmingsregel hoeft overigens niet elk element te bevatten.

6.3 Algemene regels

Naast regels per bestemming kan behoefte bestaan om bepaalde regels in een keer op een plaats in de regels weer te geven. Dit betreft standaardregels en regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen (zoals afwijkings- of wijzigingsregels, dan wel criteria voor het stellen van nadere eisen. Deze regels worden dan opgenomen in de algemene regels. Deze zijn te vinden in artikel 6 tot en met 12.

  • i. Algemene afwijkingsregels (voorheen algemene ontheffingsregels)
    Bij uitzondering kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken van de in het plan gegeven regels.
  • j. Overgangsrecht
    Het overgangsrecht ziet toe op bouwwerken die ooit met een omgevingsvergunning voor het bouwen (voorheen bouwvergunning) of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht.
    Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik, worden met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is erop gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming. In beginsel mogen de bouwwerken slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen. Het overgangsrecht is standaardrecht dat dient te worden overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening (paragraaf 3.2).

    Naast het overgangsrecht is er een mogelijkheid om volledige nieuwbouw te plegen door met een omgevingsvergunning af te wijken (zie artikel 11). Dit is bedoeld om oude en slecht onderhouden bouwwerken te vervangen door een kleiner bouwwerk, waarmee in planologische en landschappelijke zin een winst wordt behaald. Alle bebouwing op een perceel dat onder de werking van het overgangsrecht valt en dat ooit met een omgevingsvergunning is geplaatst, mag eenmalig in zijn geheel worden vervangen tot maximaal 50% van de gezamenlijke omvang van die bebouwing. Illegaal aanwezige bouwwerken worden hierbij niet meegerekend, omdat daarmee ooit gepleegde illegale bouw niet alsnog wordt beloond met een herbouwrecht.


Het begrip 'bestaande'

In de regels wordt regelmatig verwezen naar de bestaande situatie. Hierbij wordt bedoeld het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of de bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is dan wel kan worden gebouwd krachtens een vergunning.


De bestaande situatie herleidt de gemeente in de eerste plaats uit de gedane inventarisatie. Daarnaast hanteert de gemeente het (bouw)vergunningenarchief, waarin alle perceelsgewijze bouw-/omgevingsvergunningen zijn opgeslagen. Vanuit die gegevens kunnen de afmetingen van bouwwerken worden bepaald. Ook de WOZ legt jaarlijks de perceelsgegevens vast. Tot slot is er nog het archief van de milieugegevens. Deze hele optelsom aan gegevens biedt een volledige en rechtszekere garantie om op een juiste wijze invulling te geven aan het begrip 'bestaande'.

6.4 Gebiedsbestemmingen

6.4.1 Algemeen

Het betreft hier de in hoofdzaak onbebouwde bestemmingen met een hoofdfunctie in het buitengebied. Onderscheid is gemaakt in:


- de landbouwontwikkelingsgebieden: gebieden met een hoofdfunctie landbouw (Agrarisch met waarden - 1);


- gebieden met een hoofdfunctie bos of natuur (Natuur).


De gebiedsbestemmingen zelf zijn vrij globaal van karakter. Dat komt ook de flexibiliteit ten goede. Binnen de gebiedsbestemmingen komen veelal belangrijke landschappelijke waarden voor die moeten worden beschermd. Dit gebeurt vaak binnen de gebiedsbestemming zelf, bijvoorbeeld in het geval van houtwallen of laanbeplantingen. Daarnaast zijn elementen met een specifieke verschijningsvorm of met een specifieke cultuurhistorische en/of archeologische waarde apart bestemd. De waarden ervan zijn zodanig dat het specifiek beschermen van belang is.


Voor andere elementen is dat niet aan de orde. Het vastleggen ervan is vanwege de globaliteit en flexibiliteit voor dit soort gevallen niet nodig. Het gaat om bijvoorbeeld de volgende elementen:

  • landbouwkundige elementen (bijvoorbeeld een ontsluitingsweg van een agrarisch bedrijf);
  • recreatieve elementen (een wandelpad of een picknickplaats);
  • landschappelijke elementen (beplantingselementen kleiner dan 2 ha vallen binnen de gebiedsbestemming);
  • waterlopen met een agrarische functie.


Het gaat hier om zaken die in hoofdzaak of zelfs uitsluitend dienst doen ten behoeve van de basisfuncties van een gebied. Uiteraard zullen de bestaande elementen worden gehandhaafd. Door de globale opzet kunnen ook nieuwe elementen worden ingepast, voorzover ze passen binnen de betreffende bestemming. Een gericht omgevingsvergunningenbeleid voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden zal daarin voorzien.

6.4.2 Indeling in gebiedsbestemmingen

Aansluitend op de in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied en de Correctieve herziening van het bestemmingsplan Buitengebied is de volgende indeling in gebiedsbestemmingen gehanteerd:

  • Agrarisch met waarden - 1 (voorheen Jonge veld- en veenontginningsgebieden);
  • Natuur (Voorheen Bos- en natuurgebied).


Agrarisch met waarden - 1

Deze gebiedsbestemming bestaat uit de volgende landschapstypen:

  • jonge veldontginningen;
  • heideontginningen;
  • veenontginningen (open veenontginningsgebied en halfopen veenontginningsgebied.


De gronden met deze bestemming zijn aangewezen voor ‘robuuste landbouw’: de basisfunctie is hier landbouw. Hier worden mogelijkheden geboden voor en voor voortzetting van de (grondgebonden) landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag.
Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering (inclusief de productiegerichte paardenhouderijen), maar daarnaast ook voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden. Het weidse, open karakter van het landschap verdient extra aandacht. De landschappelijke kenmerken hebben een basisbescherming die naar voren komt in een aanvullende regeling: voor een aantal werkzaamheden is een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen om negatieve invloeden op het landschap te voorkomen. Bovendien zijn binnen de gebiedsbestemming en de afwijkingsmogelijkheden extra randvoorwaarden en beperkingen bijvoorbeeld ten aanzien van bosaanplant opgenomen om de openheid binnen de bestemming te waarborgen.

Voor een optimaal gebruik van de gronden is drainage binnen de gehele gebiedsbestemming toegestaan. Hiervoor is een aanduiding op de verbeelding opgenomen.


Natuur

De gronden met de bestemming Natuur krijgen een ecologisch gerichte functie met agrarisch medegebruik.

De gebieden kennen een meervoudige gebruiksfunctie (bosbouw, landschap, natuur, recreatie). De bestemming richt zich op het (in wisselende verhouding) voorkomen van deze functies.


In verband met het behoud van de natuur- en landschapswaarden dienen de gronden met deze bestemming in principe onbebouwd te blijven. Binnen de bestemming is extensief dagrecreatief medegebruik toegestaan.

Tevens is een bestaand vleermuisverblijf geregeld. Hiervoor is een aanduiding op de verbeelding opgenomen. In de regels zijn de toegestane maatvoeringen vermeld. Het vleermuisverblijf is gerealiseerd ter mitigatie van mogelijk door sloop verloren gegane (potentiële) verblijfsruimte voor vleermuizen.


Ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden is aan deze gebiedsbestemming een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden gekoppeld.

6.4.3 Dubbelbestemming

In dit bestemmingsplan is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 opgenomen. Deze bestemming zorgt middels omgevingsvergunningstelsel voor een adequate bescherming van de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde. In het kader van elk stelsel moet een omgevingsvergunning voor bepaalde werken (vaak met een bepaalde minimumomvang) worden aangevraagd. Indien een omgevingsvergunning noodzakelijk is, zal in veel gevallen een rapport moeten worden overlegd aan burgemeester en wethouders ten behoeve waarvan onderzoek zal moeten worden verricht. In het hoofdrapport is aangeven op welke wijze dit onderzoek zal moeten plaatsvinden.

6.5 Algemene regels

Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied

Het grondwaterbeschermingsgebied behorende tot het waterwingebied Terwisscha is door middel van een milieuzone opgenomen op de verbeelding. De gronden zijn juridisch alleen geduid vanwege extra bouw-mogelijkheden ten behoeve van de drinkwaterwinning, drinkwaterproductie, drinkwaterdistributie en bescherming van de grondwaterkwaliteit. Aangezien de provinciale Omgevingsverordening Drenthe in een uitgebreide bescherming voorziet is de bescherming van het waterwingebied verder geborgd en is aanvulling van de bescherming in dit plan niet aan de orde.

Milieuzone - hydrologische beïnvloeding

In het plan bevindt zich de gebiedsaanduiding 'milieuzone - hydrologische beïnvloeding'. Deze aanduiding is toegekend opgenomen voor de gronden grenzend aan het Vogel- en Habitatrichtlijngebied Fochteloërveen. Waterhuishoudkundige ingrepen in dit gebied mogen geen negatief effect hebben op de natuurfunctie van het aangrenzende gebied. Anderzijds mogen inrichtingsmaatregelen ten behoeve van de natuurwaarden ook geen nadelige invloed (vernatting) hebben op het aangrenzende landbouwgebied. Met betrekking tot deze gebieden geldt een extra omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, voor wat betreft het aanbrengen van drainage en het wijzigen van greppelsystemen. In de zone van hydrologische beinvloeding is verder -met het oog op verdroging- geen houtteelt en bosbouw toegestaan.


Om in de bufferzones rondom de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden naast het tegengaan van verdroging tevens verstoring te voorkomen, zijn in deze zones aanvullende regelingen van toepassing. Het waterschap is uiteindelijk verantwoordelijk is voor een vergunningenstelsel. Zolang het waterschap nog geen regeling heeft opgenomen in de Keur, is een omgevingsvergunningstelsel met betrekking tot de zone van hydrologische beinvloeding noodzakelijk in het bestemmingsplan Buitengebied Midden-Drenthe. Om dubbele regelgeving te voorkomen, kan dit voorzover deze betrekking heeft op de zone van hydrologische beinvloeding uit het bestemmingsplan worden gehaald zodra het waterschap een vergunning heeft geregeld in de Keur. Dit dient in overleg met het waterschap te gebeuren. Hiertoe is een wijzigingsbevoegdheid in het plan opgenomen.

Vrijwaringszone - Straalpad

De aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' ligt op de aanwezige straalpaden. De bebouwing binnen het aangegeven straalpad mag niet hoger zijn dan 36 m.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid en handhaving

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1.1 Vooroverleg

Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het bestuursorgaan dat is belast met de voorbereiding van een bestemmingsplan verplicht om daarbij overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening. Het bestemmingsplan Project Zeven Blokken Smilde is daartoe verzonden naar de volgende instanties:

  • Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • Ministerie van Economische Zaken;
  • Ministerie van Defensie;
  • Rijkswaterstaat;
  • Provincie Drenthe;
  • Gemeenten Noordenveld en Ooststellingenwerf;
  • Waterschap Noorderzijlvest*;
  • LTO-Noord*.

De instanties voorzien van een * hebben een reactie ingediend. De ingediende reacties zijn voorzien van een gemeentelijk antwoord en opgenomen in de nota vooroverleg (bijlage 9). De reacties zijn, voor zover ruimtelijk relevant, in het ontwerp bestemmingsplan verwerkt.

7.1.2 Zienswijzen

Op de voorbereiding van het besluit omtrent de aanpassingen is de in artikel 3.8 Wro geregelde procedure van toepassing, dat wil zeggen dat het ontwerp bestemmingsplan tezamen met het MER gedurende zes weken ter inzage dient te liggen, waarbinnen eenieder zijn zienswijze kenbaar heeft kunnen maken. Het ontwerp bestemmingsplan Project Zeven Blokken Smilde heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening in de periode van 14 januari 2016 tot en met 25 februari 2016 ter inzage gelegen, met de mogelijkheid (schriftelijke) zienswijzen in te dienen. In een separate zienswijzennota zijn de ingekomen zienswijzen inhoudelijk weergegeven en is een reactie terzake gegeven. Daarnaast komen ook de ambtshalve wijzigingen aan bod. De zienswijzennota is opgenomen in bijlage 10.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 3.1.6 onder 1 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het kader van de bestemmingsplanprocedure de economische uitvoerbaarheid van het plan te worden onderzocht.

Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid door middel van een cijfermatige opzet, is in het kader van een bestemmingsplan voor het plangebied Project Zeven Blokken Smilde niet de bedoeling. Het bestemmingsplan is geen uitvoeringsinstrument, maar een beoordelingskader voor de inrichting en het beheer van het plangebied.

De kosten voor het uitvoeren van de noodzakelijke maatregelen in het gebied komen voor rekening van RWE. Ook de kosten voor het opstellen van het onderhavige plan komen voor rekening van RWE Eemshaven Holding. De voorgenomen plannen hebben voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. De gemeente is overigens van oordeel dat het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is.

De enige kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn planschadekosten als gevolg van de uitvoering van de voorgenomen maatregelen in het gebied. Deze zijn op voorhand niet uit te sluiten. De gemeente zal daarom een overeenkomst sluiten, waarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap voor de planschadekosten moet opdraaien die worden gemaakt in het belang van het project.

7.3 Handhavingsparagraaf

Algemeen

Over het aspect handhaving kan het volgende worden opgemerkt. Dit plan heeft als doel een sturend instrument te zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het gebied Zeven Blokken Smilde. In het bestemmingsplan is aangegeven voor welke doeleinden de gronden mogen worden gebruikt, wat daarop mag worden gebouwd en in welke omvang en vorm dat mag gebeuren. Bovendien bevat het plan, ter bescherming van op een aantal plaatsen geconstateerde waarden, voor een aantal werken en werkzaamheden, een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. In verband met de naleving ervan zijn in het plan regels opgenomen (omgevingsvergunningen, gebruiksverboden en dergelijke), maar is ook indirect een instrumentarium van op wetten en verordeningen gestoelde vergunningen van belang, zoals de bouwvergunning, de milieuvergunning en de kapvergunning. Deze zijn sinds 1 oktober 2010 samengevoegd in de omgevingsvergunning (vallend onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Een belangrijk onderdeel van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is de mogelijkheid van de daadwerkelijke handhaving van de regels. Daarom is gestreefd naar een duidelijke formulering van de regels en wordt een toetsingskader aangereikt, waarin de criteria zijn opgenomen die worden gehanteerd bij de beoordeling van omgevingsvergunning- en wijzigingsaanvragen.