direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rijksweg 103 te Smilde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1731.Rijksweg103SM-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Aanleiding

Sinds 1 september 2008 is aan de Rijksweg 103 te Smilde de zorgboerderij 'De Klimop' gevestigd. In 2013 is ter plaatse de varkenshouderij beëindigd. De eigenaar is voornemens om op deze locatie de zorgboerderij voort te zetten. Hiervoor zal één van de twee voormalige varkensstallen worden gesloopt binnen de planperiode van dit bestemmingsplan. Hierdoor ontstaat meer bruikbare (parkeer)ruimte op het erf. In een latere fase wordt de andere voormalige varkensstal verbouwd tot een verblijfsruimte/kantine voor de clienten.

Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Drentsche Hoofdvaart (vastgesteld op 27 juni 2013) is het vigerend bestemmingsplan voor het plangebied. Het plangebied is daarin bestemd als 'Bedrijf'. Per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan.

Om de gewenste Maatschappelijke bestemming mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het onderhavig plan voorziet hierin.

Leeswijzer

Na deze inleiding volgt een hoofdstuk waarin de huidige ruimtelijke en functionele situatie van het plangebied wordt beschreven, gevolgd door de planbeschrijving. In hoofdstuk 3 wordt het initiatief getoetst aan relevant nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuhygiënische en planologische aspecten met betrekking tot de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komt een uitleg van de regels van het bestemmingsplan aan bod. Ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de financiële haalbaarheid besproken en is een toelichting op de gevolgde procedure gegeven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Ligging

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Midden-Drenthe, ten zuiden van de kern Smilde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Rijksweg103SM-VST1_0001.png"

Globale ligging plangebied, Google Earth

Huidige bebouwing

Op de locatie is momenteel 1 bedrijfswoning aan de weg gesitueerd met vier bijgebouwen op het langgerekte perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Rijksweg103SM-VST1_0002.png"

Plangebied, Google Earth

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Rijksweg103SM-VST1_0003.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Rijksweg103SM-VST1_0004.png"

Foto´s bedrijfswoning en agrarische schuur

Huidig gebruik en gewenste toekomstige situatie

Zorgboerderij De Klimop biedt wonen, dagbesteding, logeeropvang en individuele begeleiding aan kinderen en jongeren vanaf 9 jaar met een verstandelijke beperking, een gedragsstoornis, een aan autisme verwante stoornis of psychische problematiek. De Klimop richt zich op 3 groepen jongeren in het bijzonder: jongeren 1) met een verstandelijke beperking 2) met gedragsproblemen 3) op het speciaal onderwijs.

Momenteel zijn er 4 permanente bewoners op de zorgboerderij, 6 logeermogelijkheden waarvan in totaal 16 clienten regelmatig een weekend of in de vakantie van gebruik maken en 1 - 2 jongeren die voor dagbesteding komen. Alle cliënten vallen in de leeftijdsgroep 9 - 18 jaar. De agrarische kant van de onderneming bestaat uit de zorg voor kleinvee: 4 pony's, 15 kippen en eenden, 12 konijnen, 10 schapen, 2 geiten, 2 honden, 2 aquaria.

Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt uitgegaan van de huidige bebouwing en feitelijke situatie. Alleen de noord-west gelegen stal zal binnen de termijn van dit bestemmingsplan worden gesloopt. De andere stal zal worden verbouwd tot verblijfsruimte/kantine voor de cliënten van de zorgboerderij. De huidige bedrijfswoning zal worden gebruikt voor wonen ten dienste van de zorgboerderij, namelijk voor het logeren en voor de permanente bewoners.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet passen binnen het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen en het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het plangebied hierop inspeelt.

3.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan past in die lijn.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Omgevingsvisie Drente 2014

Het omgevingsbeleid van de provincie Drenthe is vervat in de Omgevingsvisie (juni 2010 en geactualiseerd in juli 2014) met de bijbehorende Omgevingsverordening (februari 2012).

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe tot 2020 en heeft als missie: het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten. 'De kernkwaliteiten zijn: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, naoberschap, menselijke maat en veiligheid. Onder een bruisend Drenthe verstaat de provincie een plek 'waarin het goed wonen en werken is en waar voldoende te doen is voor jong en oud'.
Uitgangspunt voor ruimtelijke ontwikkelingen is de zogenaamde SER-ladder (zie hieronder). De ontwikkeling, die het bestemmingsplan mogelijk maakt, valt onder punt 1 van de SER-ladder.

SER-ladder
1. Gebruik de ruimte die al beschikbaar is gesteld voor een bepaalde functie of door herstructurering beschikbaar kan worden gemaakt.
2. Maak optimaal gebruik van de mogelijkheden om door meervoudig ruimtegebruik de ruimteproductiviteit te verhogen.
3. Indien het voorgaande onvoldoende soelaas biedt, is de optie van uitbreiding van het ruimtegebruik aan de orde. Daarbij dienen de verschillende relevante waarden en belangen goed te worden afgewogen in een gebiedsgerichte aanpak. Door een zorgvuldige keuze van de locatie van 'rode' functies en door investeringen in kwaliteitsverbetering van de omliggende groene ruimte moet worden verzekerd dat het meerdere ruimtegebruik voor wonen, bedrijventerreinen of infrastructuur de kwaliteit van natuur en landschap respecteert en waar mogelijk versterkt.  

Tevens zijn in de omgevingsvisie diverse kernkwaliteiten benoemd. Voor het plangebied zijn de volgende kernkwaliteiten aangewezen. Vervolgens wordt het beleid dat de provincie voor deze gebieden heeft, kort weergegeven:

  • Landschap: Landschap van veenkolonien.

Het provinciaal beleid is gericht op het behouden en versterken van de samenhang en de openheid met de wijken.

  • Aardkundige waarden: Generiek beschermingsniveau: respecteren.

In deze gebieden wil de provincie de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Verwacht wordt dat gemeenten in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplan, en plannen en initiatieven daarop beoordelen.

  • Archeologie: Generiek: behoudenswaardige vindplaatsen kunnen niet ongezien verdwijnen.

Het uitgangspunt is dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.

  • Cultuurhistorie: De Drentse hoofdvaart.

Ambitie: Het versterken van het karakter als beelddrager van een ensemble van kanaal, sluis- en brugcomplexen en gerelateerde bebouwing.

Voorliggend bestemmingsplan maakt een zorgfunctie mogelijk in bestaande bebouwing. Dit is niet in strijd met de provinciale omgevingsvisie.

Provinciale Omgevingsverordening

Naast de Provinciale Omgevingsvisie is ook de Provinciale Omgevingsverordening (POV) provinciaal beleid. De POV doet geen uitspraken specifiek over zorg.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Midden-Drenthe 2030 "Platteland Leeft!"

Op 28 juni 2012 is de gemeentelijke Structuurvisie Midden-Drenthe 2030 "Platteland Leeft!" vastgesteld. Deze structuurvisie geldt voor de hele gemeente en legt in grote lijnen het beleid voor de komende tijd vast. De thema’s die in de structuurvisie aan de orde komen, zijn onder andere voorzieningen en zorg/leefbaarheid. In de structuurvisie zelf wordt niet specifiek gesproken over zorgfuncties.

3.3.2 Woonplan

In het 'Woonplan 2012-2020' is het gemeentelijk woonbeleid verwoord. Binnen het woonbeleid zijn een aantal accenten gelegd. Eén hiervan is het thema 'wonen, welzijn en zorg'.

In het uitvoeringsprogramma is het volgende als één van de actiepunten genoemd: 'Zorgdragen voor een passend en gevarieerd woningaanbod voor senioren en zorgbehoevenden'.

De gemeente staat open voor initiatieven vanuit de samenleving met betrekking tot de realisatie van alternatieve woonvormen in combinatie met zorg. Verbouw van voormalige boerderijen tot woon(zorg)eenheden wordt gestimuleerd.

3.3.3 Landschapsbeleidsplan

Het Landschapsbeleidsplan 2012 geeft de gemeentelijke visie op het landschap en het buitengebied van de gemeente Midden-Drenthe.

Het plangebied is gelegen in het veenkoloniale landschap van Smilde. In Smilde vormt de Drentsche Hoofdvaart de ruggengraat van de ontginning. De Drentsche Hoofdvaart wordt in de gemeente Midden-Drenthe gekenmerkt door de dichte lintbebouwing van Smilde en de provinciale weg direct langs het kanaal. De Smilder venen kennen een grootschalige openheid met een landbouwkarakter. Richting Boswachterij Smilde is het gebied kleinschaliger door verschillende langgerekte boselementen. Aan de Drents-Friese grens, gaat het veengebied over in de natuurgebieden van het Fochteloërveen.

In het landschapsbeleidsplan wordt voor de veenkoloniën van Smilde de volgende visie beschreven. Behoud van aaneengesloten grote open ruimten in de veenkoloniën van Smilde staat voorop. Erfbeplantingen krijgen daarom extra aandacht. Beplantingen langs wegen worden bij eindkap niet vervangen. Overige beplantingen worden zo goed mogelijk beheerd en in stand gehouden.

3.3.4 Bestemmingsplan Drentsche Hoofdvaart

In het bestemmingsplan Drentsche Hoofdvaart is aangegeven dat binnen het plangebied zowel agrarische als niet agrarische bedrijvigheid voor komt.

Voor het plangebied gelden doelstelling aanzien van de ruimtelijke stuctuur als geheel en ten aanzien van individuele objecten.

  • Ruimtelijke structuur: Handhaving van de huidige stedenbouwkundige structuur als veenontginningsnederzetting en de daarvan deel uitmakende karakteristieke kenmerken
  • Groenstructuur: Waardevolle bomen worden binnen dit plan beschermd.
  • Water: Behoud van het karakter van de Drentsche Hoofdvaart.
  • Bebouwing: Prioriteit wordt gegeven aan behoud van de karakteristieke lintstructuur en daarnaast aan de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.
  • Bescherming van de bestaande monumenten.
  • Bescherming van de karakteristieke panden.

Voorliggend initiatief past binnen de doelstellingen van het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Bodem

De milieuhygiënische gesteldheid van de bodem dient geschikt te zijn voor het toekomstig gebruik.

Voor het plangebied is bij de gemeente geen bodemverontreiniging bekend. In het Bodem informatie systeem (BIS) staat geen melding van onderzoek of dat er potentieel bodembedreigende activiteiten hebben plaats gevonden. Er is geen bodemonderzoek nodig voor het bestemmingsplan.

4.2 Geluid

Het plangebied ligt binnen de wettelijk beschermde geluidzone van de Rijksweg. Zorggerelateerde woonfuncties zijn in het kader van de Wet geluidhinder geluidgevoelig. Echter, het onderhavige bestemmingsplan laat alleen woonfuncties toe binnen de bestaande bedrijfswoning die al geluidsgevoelig aangezien deze al een woonfunctie kende. De wijziging van de bestemming Bedrijf naar Maatschappelijk doet daar niets aan af. Hierdoor vinden er geen veranderingen plaats voor wat betreft de geluidssituatie. Voor bewoning van de voormalige bedrijfswoning is dus geen toetsing aan de Wet geluidhinder nodig. Akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de Minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voorliggend initiatief betreft een zorgboerderij met 6 slaap-eenheden. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

Besluit gevoelige bestemmingen

Het besluit richt zich op bescherming van mensen die verhoogd gevoeligheid zijn voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). Dit zijn vooral kinderen, ouderen en zieken. Daarom stelt het besluit onderzoekszones in. Binnen die onderzoekszones is luchtkwaliteitsonderzoek nodig. U meet de zones vanaf de rand van de weg. Ze zijn aan weerszijde 300 meter breed bij rijkswegen en 50 meter bij provinciale wegen.
Het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming' mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. De grenswaarden voor zowel PM10 als NO2 betreft 40 µg/m3.

Op de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2014 van het RIVM worden per kilometervak de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

Voor (de omgeving van) het plangebied is op deze kaarten af te lezen dat de concentratie voor PM10 in het jaar 2015 onder de 20 µg/m3 zit en de concentratie NO2 onder de 12 µg/m3. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke normen. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Uit een inventarisatie van de professionele risicokaart (2014) blijkt dat:

  • er een buisleiding ligt op ruim 200 meter van het plangebied. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze buisleiding.
  • het plangebied is gelegen naast de provinciale weg N371. Echter, over deze weg worden nauwelijks gevaarlijke stoffen vervoerd. Het betreft hooguit bestemmingsverkeer. Het groepsrisico is daardoor dermate laag dat er geen belemmeringen zijn.
  • er verder in de nabijheid van de planlocatie geen risicobronnen aanwezig die van invloed zijn op deze locatie.

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1731.Rijksweg103SM-VST1_0005.png"

Uitsnede professionele risicokaart (plangebied rood omcirkeld)

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies in het plangebied mogelijk worden gemaakt, dient de invloed op de omgeving inzichtelijk te worden gemaakt. Het laatste is met het onderhavig plan niet het geval.

De toelaatbaarheid van bedrijvigheid of milieugevoelige functies kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden. Een gemengd gebied is een gebied met een matig tot sterke functiemenging. De omgeving van het projectgebied kan aangemerkt worden als een rustig buitengebied.

Direct naast de zorgboerderij is aan aannemersbedrijf gevestigd. Het aannemersbedrijf heeft een werkplaats met een bedrijfsoppervlakte van minder dan 1.000 m2. Op basis van de VNG-brochure bedraagt de grootste afstand voor een dergelijk aannemersbedrijf 30 meter (voor het aspect geluid). Een groot gedeelte van de werkplaats is op meer dan 30 m gelegen van de planlocatie. Bovendien staan de machines die het geluid produceren inpandig. Deze machines staan alleen overdag aan, wanneer het merendeel van de clienten van de zorgboerderij niet aanwezig zijn. Het wijzigen van de bedrijfsbestemming naar een maatschappelijke bestemming zal de bedrijfsvoering van het aannemersbedrijf niet in betekende mate belemmeren.

Ook is gekeken naar omliggende agrarische bedrijven. Dit was nodig om te beoordelen of het aanbieden van (24 uurs) zorg beperkingen zou inhouden voor nabij gelegen agrarische bedrijven. Door (24 uurs) zorg aan te bieden verschaf je mensen verblijf en is het verblijf daardoor geurgevoelig voor agrarische bedrijven, waardoor de uitbreidingsmogelijkheden van agrarische bedrijven kunnen worden beperkt.

Gekeken is naar de intensieve veehouderij van de maatschap Boerma aan de Vaartweg 82 te Smilde. Dit vleeskuikenbedrijf ligt op ruim 600 meter en ondervindt geen belemmering van de zorgboerderij.

Dichterbij gelegen rundveehouderijen voldoen aan het afstandscriterium van 50 meter ten opzichte van de woongedeelten van De Klimop. (omgekeerde werking op grond van de artikelen 3.117/3.118 Activiteitenbesluit). Ook deze bedrijven ondervinden geen belemmering. Wel zal er een melding gedaan moeten worden op grond van het Activiteitenbesluit.

Gezien het voorgaande is het omzetten van een bedrijfsbestemming naar een maatschappelijke bestemming vanuit bedrijven en milieuzonering een wenselijke omschakeling.

4.6 Water

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de watertoets uit te voeren. De watertoets is een waarborg voor waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

 

Op 4 september 2014 is de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) doorlopen, zie bijlage 1.

Hieruit blijkt dat met onderhavig plan geen waterschapsbelangen worden geraakt. Op basis daarvan wordt de procedure geen waterschapsbelang doorlopen. Dit houdt in dat direct kan worden doorgegaan met de planvorming. Onderstaande standaard paragraaf is hieraan ontleend.

Het plan betreft alleen een functieverandering van bestaande bebouwing en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Er is geen waterschapsbelang.

Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III.

4.7 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of een vooronderzoek in het kader van de Flora- en faunawet (Ffw), een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is.

4.7.1 Soortenbescherming

Flora- en faunawet

Achter de Ffw staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving.

Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten, hierna te noemen: licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd. De inheemse vogelsoorten hebben een eigen afwijkend beschermingsregime; ze vallen zowel onder het middelzware als strenge beschermingsregime.

Inventarisatie

Het plan beoogt de sloop van de noord-west gelegen varkensstal. De gevels van deze stal zijn opgetrokken uit gasbetonblokken in combinatie met damwandprofielplaten. De kap is opgetrokken in houten spanten met daarop golfplaten. De binnenzijde van de kap is geïsoleerd met polyuretaanplaat. De constructie van varkensstalen is vanwege besmettingsgevaar voor varkens van buiten uit, niet geschikt als verblijfplaats voor gebouwbewonende fauna.

Toetsing

Het verwijderen van de varkensstal leidt niet tot een verbodsovertreding van de Ffw.

Bij de sloopwerkzaamheden dient wel rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van in de omgeving nestelende vogels. Vogels kunnen in de omliggende erfbeplanting tot broeden komen en sloopwerkzaamheden kunnen voor deze vogels storend zijn. Indien sloopwerkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen dan ook in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen (artikel 11 en 12 van de Ffw). Met betrekking tot de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient daarom rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Ffw kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

4.7.2 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Nbw 1998 en de provinciale structuurvisie en verordening.

Natuurbeschermingswet 1998

In de Nbw 1998 is de bescherming van specifieke (natuur)gebieden geregeld. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 worden drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands. Verder is deze wet de basis voor het Natuurbeleidsplan waarin het concept van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is opgenomen.

Ecologische Hoofdstructuur

De EHS is een samenhangende structuur van gebieden met een speciale natuurkwaliteit (doelen). De EHS moet biodiversiteit en duurzame natuurkwaliteit waarborgen. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale omgevingsverordening Drenthe (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

Inventarisatie

Het plangebied ligt niet in en grenst niet aan een beschermd gebied in het kader van de Nbw 1998. Het meest nabijgelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied Drents-Friese Wold & Leggelderveld dat gelegen is op 2 kilometer afstand, ten westen van het plangebied. Het Drents-Friese Wold & Leggelderveld is op 30 december 2010 definitief aangewezen als Natura 2000-gebied. Voor het gebied is nog geen Natura 2000-beheerplan vastgesteld.

Het plangebied ligt verder niet op en grenst niet aan gronden die in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid zijn aangewezen als EHS. Dergelijke gebieden liggen op een geruime afstand.

Toetsing

Het plangebied heeft geen belangrijke ecologische relaties met beschermde natuurgebieden. Gezien de terreinomstandigheden en ligging van het plangebied en de aard van de ontwikkeling worden met betrekking tot het voorgenomen plan op voorhand geen negatieve effecten op beschermde (natuur)gebieden verwacht.

4.7.3 Conclusie

Op basis van de ecologische inventarisatie is een voldoende beeld ontstaan. Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een vooronderzoek in het kader van de Ffw, een Voortoets in het kader van de Nbw 1998 of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.

Met in acht name van het broedseizoen van vogels is een ontheffing van de Ffw niet nodig. Voor het plan is verder geen vergunning op grond van de Nbw 1998 nodig en het plan is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Het plan is wat betreft de natuurwet en -regelgeving uitvoerbaar.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 38a van de Monumentenwet 1988 dienen archeologische verwachtingswaarden te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen.

Voorliggend initiatief leidt niet tot graafwerkzaamheden en ligt niet in een gebied met archeologische waarden. Archeologisch onderzoek kan achterwege blijven.

4.8.2 Cultuurhistorie

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in uw ruimtelijke plan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden in uw ruimtelijke plan.

Eind 2015 zal het cultuurhistorisch beleid door de gemeente worden vastgesteld.

Op de planlocatie zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Onderzoek hiernaar kan achterwege blijven.

4.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de mer-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit mer. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de de Europese richtlijn betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (2011/92/EU; 13 december 2011) van belang. Deze omstandigheden betreffen o.a. de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén mer-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit.

Het initiatief betreft geen activiteit(en) die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomt. Deze beoordeling kan daarom achterwege worden gelaten.

In voorgaande paragrafen is tevens ingegaan op de diverse milieuaspecten en welke invloed deze hebben. Voorgaande milieuaspecten zijn voldoende onderzocht waarmee is aangetoond dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

Op basis van het bovenstaande hoeft naar het oordeel van het bevoegd gezag voor dit project geen m.e.r.(beoordelings)procedure te worden doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de regels van het voorliggende plan nader toegelicht. De regels zijn afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het Bro bevat een aantal regels, die verplicht moeten worden overgenomen in de regels van een bestemmingplan. Dit betreft:

  • de anti-dubbeltelregel;
  • het overgangsrecht.

Het bestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.1.3 van het Besluit ruimtelijke ordening vervat in een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden aangegeven. De inleidende regels (begrippen en wijze van meten) sluiten tevens aan bij de eisen van de SVBP 2012. Daarnaast sluit het bestemmingsplan aan bij de overige eisen uit het Besluit ruimtelijke ordening en het IMRO 2012.

5.2 Opbouw van de regels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels aan de orde gesteld. Deze ziet er als volgt uit:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

Dit wordt in het navolgende nader toegelicht.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (artikel 1) en de wijze van meten (artikel 2). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe dient te worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.

De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP 2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, bijvoorbeeld wonen, bedrijven, groenvoorzieningen et cetera. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.

Per bestemming wordt de indeling volgens de SVBP 2012 gehanteerd. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.

Het bestemmingsplan kent één bestemming, namelijk de bestemming Maatschappelijk. Binnen de bestemming Maatschappelijk zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Uit artikel 1 lid 1.35 blijkt dat een zorgboerderij een maatschappelijke voorziening is.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels.

In het artikel met betrekking tot de algemene aanduidingsregels is de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' opgenomen. Deze aanduiding ligt op de aanwezige straalpaden. De bebouwing binnen het aangegeven straalpad mag niet hoger zijn dan 36 m.

In de algemene afwijkingsregels zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen. Op basis van deze bevoegdheden kunnen nevenactiviteiten met betrekking tot kleinschalige recreatie mogelijk gemaakt worden.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële uitvoerbaarheid

De kosten voor het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening is er geen sprake van een plan waarvoor een exploitatieplan vereist is. De gemeente hoeft ook geen kosten te maken in het kader van dit plan die op de initiatiefnemer verhaald moeten worden. Wel zal een planschadeovereenkomst worden gesloten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Gedurende het vooroverleg heeft de provincie Drenthe aangegeven dat het bestemmingsplan niet leidt tot op- of aanmerkingen.

Het ontwerpbestemmingsplan zal gedurende zes weken ter visie worden gelegd. Gedurende deze periode heeft iedereen de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. De resultaten hiervan zullen bij het vaststellingsbesluit opgenomen worden.