Plan: | Begraafplaats Ouddorp |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1924.ODBegraafplaats-BP30 |
In opdracht van de gemeente is door Brons en Partners een ontwerp gemaakt voor een nieuwe begraafplaats aan de Dirkdoensweg in Ouddorp. Herstel en versterking van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden zijn hierbij van groot belang. De gronden er omheen maken onderdeel uit van een uniek zandwallenlandschap. De zandwallen liggen in beschermd gebied en zijn nu in de Provinciale Structuurvisie opgenomen als Ecologische Hoofdstructuur en Kroonjuweel Cultureel Erfgoed. De voormalige gemeente Goedereede, de stichting het Zuid-Hollands Landschap (ZHL) en de vereniging voor Natuur- en Landschapsbescherming Goeree-Overflakkee (NLGO) kwamen in 2012 tot overeenstemming over de invulling van het gebied. De realisatie van de begraafplaats is nog wel in strijd met het vigerende bestemmingsplan 'Oudeland en Oude Nieuwland 2013', waarin de gronden een agrarische bestemming hebben. Om realiseren van de begraafplaats planologisch te regelen is een nieuw (postzegel)bestemmingsplan nodig.
Locatiekeuze
In het eerste kwartaal van 2005 is de Nota begraafplaatsen ter vaststelling aangeboden aan de raad van de gemeente Goedereede. Op basis van de beleidskeuzes die toen zijn gemaakt, zijn ambtelijke adviezen aan het college van burgemeester en wethouders van Goedereede voorgelegd over de toekomstige begraafplaatsen van Ouddorp en Stellendam.
In Ouddorp is de voorraad graven is over circa 7 jaar op. Per woonkern zijn de mogelijkheden onderzocht. Kort gezegd zijn er drie potentiële mogelijkheden: ruimen, uitbreiden of nieuw. De gemeenteraad van Goedereede heeft het standpunt ingenomen, dat het ruimen pas als optie voor uitvoering in aanmerking komt als alle denkbare andere opties niet haalbaar blijken te zijn. Uitbreiden van de bestaande begraafplaats is problematisch en geen oplossing voor langere termijn. Een nieuwe locatie blijft dus over. Hiervoor is een locatiescan uitgevoerd (zie bijlage 1). De locatie aan de Dirkdoensweg heeft hierin de voorkeur. In 2008 heeft besluitvorming plaatsgevonden over de toekomstige begraafplaats te Ouddorp. Het gemeentebestuur heeft de voorkeur voor de locatie aan de Dirkdoensweg in haar vergadering van 23 maart 2010 bekrachtigd.
Het plangebied is gelegen langs de Dirkdoensweg in Ouddorp, ten westen van de kern Ouddorp. Zie de onderstaande luchtfoto's.
![]() |
![]() |
Ligging plangebied in omgeving | Luchtfoto plangebied |
Binnen het plangebied vigeert grotendeels het bestemmingsplan 'Oudeland en Oude Nieuwland 2013', vastgesteld op 12 december 2013. Ter plaatse van het oostelijk deel van de ontsluitingsweg vigeert het bestemmingsplan 'Stad Goedereede en dorpsgebied Ouddorp 2012, vastgesteld op 26 april 2012. De gronden zijn bestemd tot Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden. Tevens ligt de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 5 over het gehele plangebied.
Hoofdstuk 2 brengt het beleidskader in beeld. Het ruimtelijk beleid op het niveau van zowel Rijk, provincie, regio als gemeente komt hier aan bod. Hoofdstuk 3 beschrijft het plangebied en gaat verder in op de nieuwe ontwikkeling waarvoor dit bestemmingsplan het kader biedt. In hoofdstuk 4 wordt stilgestaan bij de diverse sectorale aspecten en de wijze hoe het plan op een goede ruimtelijke manier met deze aspecten omgaat. Hoofdstuk 5 beschrijft vervolgens de juridische opzet van het plan en de mogelijkheden die daarin worden geboden. Hoofdstuk 6 en 7 tonen tot slot aan op welke wijze het plan in economische en maatschappelijke zin uitvoerbaar is.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Barro
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Doelen
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Nationale belangen
De voorgaande (hoofd)doelstellingen zijn in de structuurvisie vertaald naar nationale belangen. Deze zijn – direct of indirect – ook opgenomen in het Barro, waarmee zij juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. De volgende rijksbeleidspunten zijn van toepassing op het plangebied:
Visie ruimte en mobiliteit, actualisering 2016
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie vangt de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral op in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op het nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads- en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Identiteitsdragers
Identiteitsdragers zijn de bijzondere plekken die de wordingsgeschiedenis van Zuid-Holland vertellen. Hiertoe worden in elk geval de kroonjuwelen cultureel erfgoed gerekend. Daarnaast omvat deze categorie de historische landgoederen en kastelen, de historische molens en vaarwegen, de Romeinse Limes en uit de meer recente historie de Atlantikwall en de Deltawerken. Voor alle identiteitsdragers is instandhouding en versterking van de beleefbaarheid van belang. Daarbij is aandacht gewenst voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de gebieden.
Richtpunten:
Kroonjuweel Schurvelingen Goeree
Het schurvelingenlandschap ligt ten westen en noorden van Ouddorp. Het is gevormd in de middeleeuwen door het uitgraven en ontginnen van het oorspronkelijke duinlandschap. Hierdoor ontstonden akkertjes (haaymeten), omgeven door zandwallen(schurvelingen). In veel gevallen zijn de schurvelingen in de 19e en 20e eeuw opgehoogd toen de tussengelegen akkers werden uitgegraven voor een beter grondwaterpeil. De nieuwere zandwallen zijn 2 tot 4 meter hoog en begroeid met houtachtige elementen zoals eik, iep en brem. De hoogte van de beplante wallen in verhouding tot de afmetingen van de kleinschalige open akkers maken van de akkers een soort kamers. Het schurvelingenlandschap is sterk verweven met de lintenstructuur rondom Ouddorp. Het huidige gebruik van de kleinschalige kavels is afwisselend (agrarisch, wonen, tuinen etc.). Uitbouwen/versterken van het schurvelingenpatroon kan als basis dienen voor nieuwe ontwikkelingen.
Richtpunten:
Begraafplaats
Voor de functie begraafplaats is geen specifiek beleid opgenomen. Omdat de Structuurvisie uitsluitend zelfbindend is voor de provincie, is het met name van belang hoe deze en andere opgaven uit de visie zijn doorvertaald in de Provinciale Verordening. Dat document omvat regels waaraan ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau moeten voldoen.
Provinciale Verordening, actualisering 2016
In samenhang met de Provinciale Structuurvisie is de Provinciale Verordening opgesteld en vastgesteld. Deze verordening stelt concrete regels die bij ruimtelijke ontwikkelingen in acht genomen moeten worden. De verordening wordt regelmatig geactualiseerd. Hieronder wordt beknopt ingegaan op de relevante bepalingen uit de actuele verordening.
In de verordening zijn geen specifieke regels opgenomen voor begraafplaatsen. Meer algemeen is de onderstaande regeling van toepassing.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
- Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Toetsing aan artikel 2.1.1
In Ouddorp is behoefte aan een nieuwe begraafplaats. De huidige begraafplaats is binnen een aantal jaren vol. De behoefte is verder omschreven in paragraaf 3.2.
De ontwikkeling vindt plaats buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De ontsluiting van het plangebied is na verbreding van de huidige toegangsweg prima voor de beoogde functie. De ruimtelijke kwaliteit wordt hierna getoetst aan artikel 2.2.1. De locatie is kleiner dan 3 ha waardoor toetsing aan het Programma ruimte niet nodig is.
Artikel 2.2.1 Ruimtelijke kwaliteit
- Lid 1 Ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen
Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende
voorwaarden ten aanzien van ruimteljke kwaliteit:
- Lid 2 Uitzonderingen vanwege beschermingscategorieën
- Lid 3 Aanvullende ruimtelijke maatregelen
- Lid 4 Beeldkwaliteitsparagraaf
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt als bedoeld in het eerste lid bevat een beeldkwaliteitsparagraaf, waarin het effect van deze ontwikkeling op de bestaande kenmerken en waarden wordt beschreven en waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft, voor zover het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling:
- Lid 5 Afstemming op specifieke regels
niet van toepassing
Toetsing aan artikel 2.2.1
Hierna is de ontwikkeling getoetst aan artikel 2.2.1 lid 1 tm 4.
Lid 1 en 2 - In de toelichting van de verordening is ingegaan op de drie categorieen inpassen, aanpassen en transformeren. In dit geval wordt geconcludeerd dat sprake is van 'inpassen'. Inpassing betreft een ontwikkeling die sterk aansluit bij de bestaande identiteit en structuur van het landschap, dorp of stad. De ontwikkeling is gebiedseigen, en past bij de schaal en de maat en de aard van de bestaande kenmerken van een gebied. De ontwikkeling speelt zich af op het niveau van een kavel. Bij inpassing veranderen bestaande structuren en kwaliteiten niet tot nauwelijks en wordt voldaan aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart. De rol van de provincie is hier in principe beperkt, behalve in gebieden met topkwaliteit.
Het gekozen gebied is onderdeel van een kroonjuweel en valt daarmee onder de bijzondere beschermingscategorie 1. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier in beginsel alleen mogelijk voor zover ze bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de specifieke waarden. Het plangebied is onderdeel van het regioprofiel Kop van Goeree. Cultuurhistorie is hier een belangrijke randvoorwaarde bij ruimtelijke ontwikkeling. Uitgangspunt is om bij toekomstige ontwikkelingen de structuur van topgebieden te behouden en versterken door het herkenbaar houden van de ruimtelijke kenmerken hiervan (verkavelingsrichting, openheid, bebouwingsstructuur, profiel van kades, wegen en waterlopen). Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met het genoemde uitgangspunt altijd een nadere afweging zal plaatsvinden, waarbij het cultuurhistorische belang zwaar weegt. Ruimtelijke ontwikkelingen die passen binnen het genoemde uitgangspunt zijn in principe mogelijk. De ontwikkeling houdt nadrukkelijk rekening met de aanwezige grondwallen en is daarmee niet in strijd met de Verordening ruimte:
Lid 3 - N.v.t. Overigens is wel sprake van het toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen en andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert. Deze maatregelen zijn hierboven beschreven.
Lid 4 - Paragraaf 3.3 bevat de beeldkwaliteitsparagraaf. In paragraaf 4.3 van de toelichting is specifiek ingegaan op cultuurhistorische aspecten. De richtpunten van de kwaliteitskaart zijn niet in het geding en de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt (zie toetsing aan lid 1 en 2).
Structuurvisie Goeree-Overflakkee (2010)
De Regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee is door het (toenmalige) Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Goeree-Overflakkee (ISGO) opgesteld en is daarna door de gemeenteraden van de diverse (toenmalige) gemeenten op het eiland, waaronder die van Goedereede, in december 2010 vastgesteld.
Centraal staat de ambitie om Goeree-Overflakkee te ontwikkelen tot een authentiek en vitaal belevingseiland in de Delta. Daarmee worden recreatie en toerisme één van de belangrijkste economische pijlers van het eiland, die uiterst kansrijk is om verder te ontwikkelen. In algemene zin wordt geconstateerd dat de huidige toeristische infrastructuur onvoldoende en deels sterk verouderd is, zowel wat betreft de verblijfsaccommodaties als de dagattracties. Eén van de voornaamste opgaven uit de visie is daarom het vernieuwen en selectief uitbreiden van de toeristische infrastructuur alsmede het verbinden van allerlei losse elementen om tot een recreatief netwerk te komen met dag- en verblijfsrecreatie. Samen met recreatieve routes moet dit zorgen voor een beter toegankelijk en beleefbaar landschap. Dit laatste sluit op haar beurt weer aan bij de opgave voor natuur, die bestaat uit het beter beleefbaar maken van bestaande natuurwaarden.
Binnen het plangebied dient rekening gehouden te worden met het cultuurhistorisch waardevolle schurvelingenlandschap. Waarbij rekening gehouden moet worden met het behoud van het cultuurhistorisch waardevolle lintkarakter in Ouddorp bij nieuwe ontwikkelingen. De ontwikkeling betreft de realisatie van een begraafplaats. Bij het ontwerp van de begraafplaats is nadrukkelijk rekening gehouden met de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische elementen (zie paragraaf 3.2 en 4.3).
Het beleid op Rijksniveau is van een te hoog abstractieniveau om tot concrete gevolgen voor dit plan te leiden. De voornaamste conclusie is dat het Rijksbeleid het plan niet in de weg staat. De realisatie van de begraafplaats past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid.
Het plangebied is in gebruik (en bestemd als) agrarische grond. Het plangebied is bereikbaar vanaf een zandpad vanaf de Dirkdoensweg richting de Kleistee. Zie de onderstaande figuren.
![]() |
![]() |
|
Luchtfoto huidige situatie | Foto's huidige zandpad (richting De Kleistee) |
Landschap 'Kop van Goeree'
Het dorp Ouddorp ligt op het Zuid-Hollandse eiland Goeree-Overflakkee. Ouddorp behoort tot de gemeente Goeree Overflakkee. Het landschap behoort tot een van de 16 Topgebieden Cultureel erfgoed Zuid Holland, genoemd 'Kop van Goeree'. Het is een gebied waar de cultuurhistorische waarden in bijzondere mate en in onderlinge samenhang voorkomen en waar het cultureel erfgoed in grote mate bepalend is voor het karakter en de ruimtelijke kwaliteit. De 'Kop van Goeree' wordt gekenmerkt door een duinlandschap met een gelaagde opbouw. Van oost naar west de 'oudere jonge duinen', strandpolders en 'jongere jonge duinen'. In de binnenduinrand zijn het schurvelingenlandschap en de contrastrijke zone bij de Oostdijk bijzonder.
Het duinlandschap is is kleinschalig, met veel afwisseling tussen duinen, duinbossen en agrarische gronden, Aan het duingebied grenst het veel vlakkere zeekleilandschap met het beschermd dorpsgezicht Goedereede. De grote landschappelijke diversiteit en daaraan verbonden contrasten vormen een belangrijke kwaliteit van het gebied.
Schurvelingen-zandwallenlandschap
Het Schurvelingengebied vormt een 'kroonjuweel' van het Zuid-Hollands landschap binnen het topgebied 'Kop van Goeree' en bevindt zich ten westen en noorden van Ouddorp. Het schurvelingengebied is uniek binnen Nederland, omdat er geen gebied is waar zoveel zandwallen en schurvelingen op zo'n relatief klein oppervlak te vinden zijn.
Natuurwaarden
In de omgeving van de kern Ouddorp liggen meerdere natuurgebieden met hun bijbehorende natuurwaarden. De dichtsbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn Duinen Goeree & Kwade Hoek en Grevelingen. Grenzend aan het plangebied ligt natuurgebied De Kleistee. Dit natuurgebied (oud binnenduingebied) maakt deel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
In het unieke zandwallenlandschap van de woonkern Ouddorp is een locatie uitgekozen om een nieuwe begraafplaats te realiseren. Het plangebied (circa 3 ha) ligt ten westen van Ouddorp aan de Dirkdoensweg. Rondom en binnen deze akkers zijn 'hoagten' en elzenmeeten (singels) aanwezig. Deze zullen waar mogelijk behouden blijven en waar mogelijk worden uitgebreid. Het huidige wandelpad richting het natuurgebied 'Kleistee' wordt de toegang van de begraafplaats.
In overleg met en in overeenstemming van het Zuid-Hollands Landschap en de Vereniging voor Natuur en Landschap Goeree-Overflakkee wordt gestreefd naar het krijgen van een natuurgebied op de agrarische percelen. Circa 1/3 van het terrein zal een natuurlijke invulling behouden, waarbij een meer geaccidenteerd beeld in de vorm van een binnenduinvallei gaat ontstaan. Ingezet wordt op een natuurlijke successie van de zich spontaan ontwikkelde vegetatie.
Pas na 50 jaar zal het uiteindelijke ontwerp gerealiseerd worden met 2 grafvelden met diverse grafkamers en met in totaal circa 2750 graven (enkellaags vanuit traditie). De twee grafvelden worden gescheiden door een duinvallei met diverse poelen.
Gezien het karakteristieke en unieke karakter van het zandwallenlandschap dient een landschappelijke inpassing van de nieuwe begraafplaats zorgvuldig plaats te vinden.
Toegangsweg
De nu onverharde toegangsweg vanaf de Dirksdoenweg dient geschikt gemaakt te worden voor de toekomstige bezoekers van de begraafplaats. Uitgangspunten hierbij zijn:
Entree
Rond de entree worden de volgende voorzieningen gerealiseerd:
Padenstructuur
Uitgangspunten voor de padenstructuur zijn:
Overige voorzieningen
Visie ontwerp en landschapsplan
Bij de ontwikkeling en uitwerking van het ruimtelijk ontwerp voor de begraafplaats is gebruik gemaakt van het aangeleverde schetsplan van de gemeente, dat in samenspraak met de stichting ZHL en de NLGO is opgesteld. Bijzonder is dat er een ontwerp is ontstaan dat in een tijdspad van 50 jaar gefaseerd gerealiseerd wordt. Het ontwerp is gebaseerd op 5 'bouwstenen':
Tijdsplanning
De begraafplaats zal per jaar met gemiddeld 55 graven en 5 crematies worden uitgebreid. Allereerst zal er in het oostelijk veld worden begraven. De 3 grafkamers zullen vanuit het noorden na elkaar in gebruik worden genomen. Vervolgens kunnen vanuit de westelijke kant de overige 6 grafkamers worden gevuld. Hiervoor is een periode van 50 jaar gereserveerd.
Gedurende deze 50 jaar zal het beeld van de begraafplaats veranderen. Bij aanvang zal een groot deel extensief beheerd worden (de tijdelijke natuurzone en de permanente natuurzone). Door de aanleg van steeds meer grafkemers zal het beeld langzaamaan veranderen.
Behoefte en capaciteitsbepaling
Uitgangspunt is dat elk jaar 55 graven (92%) nodig zijn en dat er elk jaar 5 crematies (8%) plaatsvinden. Dit betekent dat na 50 jaar 2750 graven nodig zijn. In het schetsontwerp bedraagt de capaciteit 2810 graven. In 50 tot 60 jaar is de begraafplaats volledig gevuld. Daarnaast is er behoefte aan een sfeervolle plek voor urnen. In het schetsontwerp is een ruimte opgenomen van 40 m2, dit is ruim voldoende (voor de komende 50 jaar).
Het plangebied ligt iets ten noordwesten Ouddorp op de kop van Goeree. Het zandlandschap op de kop van het eiland (Goeree) heeft een kleinschalig en besloten karakter. Het is een afwisselend landschap met grote recreatieve betekenis. Kenmerkend zijn de duinen en het cultuurhistorisch unieke schurvelingenlandschap.
Juist deze ligging vraagt erom de begraafplaats dusdanig vorm te geven dat er op een zorgvuldige wijze in wordt aangesloten op de kwaliteiten van dit landschap.
Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee
Als uitwerking van de kwaliteitskaart in de provinciale structuurvisie is het 'gebiedsprofiel Goeree-Overflakee' opgesteld. Het gebiedsprofiel is de schakel tussen de kwaliteitskaart en de beeldkwaliteitsparagrafen van lokale overheden. Het is een uitwerking van de legenda eenheden van de kwaliteitskaart. Het geeft een beschrijving en ambitie voor de kenmerken en kwaliteiten van een gebied.
Het landschap van Goeree-Overflakkee, zoals we dat nu kennen, is het resultaat van een eeuwenlange wederzijdse beïnvloeding door mens en natuur waarin de strijd tegen het water een belangrijke rol heeft gespeeld.
Het eiland Goeree-Overflakkee is een duidelijk afgebakend gebied met een sterke eigen identiteit. De meest karakteristieke landschappen en kernkwaliteiten van Goeree- Overflakkee hangen samen met de vele contrasten die op het eiland waarneembaar zijn. Zo is er het karakteristieke onderscheid tussen de kop, de hals en de romp van het eiland. Deze drie zeer verschillende landschappen weerspiegelen de ontstaansgeschiedenis van het eiland.
De eerste bewoning in het gebied ontstond op de hoger gelegen delen zoals kreekruggen. Goedereede en Ouddorp op Goeree zijn de oudste vestigingsplaatsen. Na de bedijking van de platen/opwassen van Flakkee, werden in deze nieuwe ringpolders dorpen gesticht. De dorpen ontstonden veelal aan de rand van de polder, op het kruispunt van dijk en kreek.
Er vond een voortdurende aanvoer van zand en slib plaats, dat aanslibde langs de randen van de ringpolders. Deze aanwassen werden, zodra ze hoog genoeg lagen om landbouwkundig in gebruik te nemen, bedijkt. Ook in de aanwassen werd een aantal dorpen gesticht. Door opeenvolgende bedijkingen van aanwassen groeiden de polders aan elkaar tot de eilanden Goeree en Flakkee. In 1751 werden de twee eilanden met elkaar verbonden door de Statendam. Ook langs de Statendam ontstonden aanwassen die bedijkt werden. Zo ontstond de nu bekende vorm van Goeree-Overflakkee en de drie deelgebieden kop (Goeree), hals (Statendam) en romp (Flakkee).
Als gevolg van de watersnoodramp werden de Deltawerken uitgevoerd. Door de dammen kreeg Goeree-Overflakkee wegverbindingen met de 'overkant'. Dit stimuleerde de economie waardoor bijvoorbeeld de recreatiesector sterk is gegroeid.
De relevante hoofdambities uit het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee zijn:
Locatie nieuwe begraafplaats Ouddorp
Het gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee geeft richting aan middelgrote ruimtelijke projecten, zo ook aan de ontwikkeling van de begraafplaats. Voor deze ontwikkeling is de legenda-eenheid 'Schurvelingenlandschap' van belang.
Schurvelingenlandschap
Het schurvelingenlandschap is een kleinschalig landschap van bijzondere cultuurhistorische, ecologische en landschappelijke waarde. Een schurveling is een aarden afscheidingswal ( circa 1 m hoog) rond een akkertje, aangelegd in de Middeleeuwen. Een schurveling is van oorsprong begroeid met een houtachtige, stekelige, begroeiing. In veel gevallen zijn de schurvelingen in de 19e en 20e eeuw opgehoogd toen de tussengelegen akkers werden 'uitgemijnd': om een ideaal grondwaterpeil ten opzichte van het maaiveld te creëren werd de bodem afgegraven en aan de rand opgeworpen. Hoewel alleen nog in het natuurgebied Kleistee originele schurvelingen te vinden zijn, spreken we hier over het schurvelingenlandschap.
Nieuwere zandwallen zijn 2 tot 4 meter hoog en begroeid met houtachtige elementen zoals eik, iep en brem. De hoogte van de beplante wallen in verhouding tot de afmetingen van de kleinschalige open akkers maken van de akkers een soort kamers. Het schurvelingenlandschap is sterk verweven met de lintenstructuur rondom Ouddorp. Het kleinschalige karakter van het schurvelingenlandschap is grotendeels intact gebleven, al zijn sommige zandwallen verdwenen. Het huidige gebruik van de kleinschalige kavels is afwisselend (agrarisch, wonen, tuinen etc.). Op een aantal plaatsen worden de aanwezige verblijfsrecreatieterreinen de komende tijd geherstructureerd, waarbij ook de zandwallen worden hersteld.
Hieronder wordt ingedaan op de omgang met de verschillende ambities die behoren bij het schurvelingenlandschap. Daarna worden conclusies getrokken met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de ontwikkeling de nieuwe begraafplaats.
ambities schurvelingenlandschap:
inpassing:
Het ontwerp van de nieuwe begraafplaats zet duidelijk in op versterking van het bijzondere schurvelingenlandschap rond de Kleistee. Een deel van dit schurvelingenlandschap is oorspronkelijk en geldt als belangrijke context voor de nieuwe begraafplaats. De natuurlijke uitstraling van het omliggende landschap is als inspiratiebron voor de inrichting van de begraafplaats gebruikt.
De zuidrand wordt gevormd door een bestaande zandwal van 2,5 m hoog. Nieuw aan te brengen zandwallen vormen een duidelijke ruimtelijke begrenzing en indeling van de hoofdruimten op de begraafplaats. Zo ontstaat een duidelijke ruimtelijke structuur van drie omsloten hoofdvelden dat aansluit bij het aangrenzende landschap van zandwallen en schurvelingen. Op deze manier wordt de nieuwe ontwikkeling ingezet om de kleinschalige structuur van zandwallen in dit landschap uit te bouwen.
In middelste hoofdveld wordt verbijzonderd, waarbij een miniatuur binnenduinlandschap wordt aangelegd zoals dit in de directe omgeving voorkomt. Het krijgt een natuurlijk karakter met reliëf in het veld en wordt uitgevoerd met drie poelen van verschillende grootte ten behoeve van de waterbeheersing.
Dit nieuwe schurvelingenlandschap op de begraafplaats wordt aangevuld met enkele elzensingels die de grafkamers begrenzen. Deze singels komen in dit landschap voor en zorgen mede voor de kleinschaligheid van dit landschap.
Ook het beplantingsplan is geïnspireerd op de omgeving van het schurvelingenlandschap waarin de begraafplaats ligt. Met de beplanting wordt het terrein aangesloten op het omliggende landschap en wordt de ruimtelijke indeling van het terrein elf versterkt.
Conclusie
Het ontwerp voor de nieuwe begraafplaats van Ouddorp op de locatie Kleistee heeft een positief effect op de bestaande kenmerken en waarden. Het ontwerp gaat uit van een kwaliteitsverbetering door het herstel en de aanvulling van het schurvelingenlandschap en de natuurlijke inrichting. De aanwezige landschappelijke structuren zijn als basis genomen voor de inrichting van de begraafplaats. Het versterken van het schurvelingenpatroon is de basis voor nieuwe ontwikkeling.
De begraafplaats past qua functie en vormgeving prima binnen de kleinschalige structuur van het landschap en heeft geen grote verkeersaantrekkende werking. Bij de begraafplaats wordt een parkeerplaats van beperkte omvang aangelegd.
Door de aanleg van de begraafplaats wordt de kleinschalige opbouw van het landschap versterkt, waarbij de landschappelijke waarden worden behouden en zelfs verbeterd.
In dit hoofdstuk worden de sectorale aspecten beschreven waarop dit plan van invloed is. Ieder aspect komt in een aparte paragraaf aan bod. Hierin worden het toetsingskader, de effecten van het plan en de beoordeling hiervan beschreven.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Uit het Bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat ter plaatse van het plangebied historische activiteiten bekend zijn die mogelijk hebben geleid tot bodemvervuiling. De voorgestelde ontwikkeling past niet in het vigerende bestemmingsplan, er is sprake van een functiewijziging. De aanwezige bodemkwaliteit levert hierdoor mogelijk belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
Binnen het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3.3 bij het 2e aanvullend onderzoek van ATKB van 19 oktober 2016 (zie bijlage 2). De bodem op de locatie bestaat uit zand met een kleilaag rond de 4,0 m-mv. De freatische grondwaterstand bedraagt circa 0,8 m-mv. In de bodem zijn in geen bodemvreemde bestanddelen aangetroffen.
Uit het bodemonderzoek blijkt het volgende:
De aangetroffen verontreiningen zijn dermate laag dat geen vervolgonderzoek nodig is. De beperkte overschrijdingen zullen geen gevolgen hebben voor de omgeving
Op de locatie zijn bij de inspectie van het maaiveld en de opgeboorde grond asbestverdachte materialen aangetroffen. Uit analyse blijkt het asbesthoudend plaat materiaal te zijn. Er is nader asbestonderzoek uitgevoerd. De resultaten hiervan zijn opgenomen in hoofdstuk 4 en bijlage 3.1 van het 2e aanvullend onderzoek van ATKB d.d. 19 oktober 2016 (zie bijlage 2). Op geen van de verdachte locaties blijkt sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreining met asbest.
De vrijkomende grond bij het begraven wordt uitsluitend weer in het plangebied toegepast, zodat geen grond wordt afgevoerd. Wel dient men alert te zijn op de aanwezigheid van asbesthoudende materialen en deze bij aantreffen te verwijderen.
Conclusie
De aangetroffen verontreinigingen zijn dusdanig beperkt dat deze de beoogde ontwikkeling niet in de weg staan en dat geen maatregelen nodig zijn. Op geen van de verdachte locaties blijkt sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreining met asbest.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in (de directe omgeving van) het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Daarnaast vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen.
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en normstelling
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening geeft aan dat bestemmingsplannen, waarvoor geen milieueffectrapport wordt opgesteld, een beschrijving bevatten van de wijze waarop met de in het plangebied aanwezige historische waarden rekening is gehouden.
Onderzoek
Het plangebied is op de beleidskaart van de provincie aangeduid als kroonjuweel 'Schurvelingenlandschap'. Uitgangspunt is om bij toekomstige ontwikkelingen zowel de structuur alsook de fysieke elementen (gebouwen, waterlopen, kades, e.d.) te behouden en versterken door het herkenbaar houden van de ruimtelijke kenmerken (verkavelingspatroon, openheid, bebouwingsstructuur, profiel van kades, wegen en waterlopen).
Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met dit uitgangspunt de cultuurhistorische en landschappelijke belangen in principe prevaleren boven andere belangen. Ruimtelijke ontwikkelingen die passen binnen het genoemde uitgangspunt zijn in principe mogelijk.
Daarnaast is het plangebied op de beleidskaart van de provincie aangeduid als topgebied 'Kop van Goeree'. Cultuurhistorie is hier een belangrijke randvoorwaarde bij ruimtelijke ontwikkeling. Uitgangspunt is om bij toekomstige ontwikkelingen de structuur van topgebieden te behouden en versterken door het herkenbaar houden van de ruimtelijke kenmerken hiervan (verkavelingsrichting, openheid, bebouwingsstructuur, profiel van kades, wegen en waterlopen). Dit betekent dat bij ruimtelijke ontwikkelingen die strijdig zijn met genoemd uitgangspunt altijd een nadere afweging zal plaatsvinden, waarbij het cultuurhistorische belang zwaar weegt. Ruimtelijke ontwikkelingen die passen binnen genoemd uitgangspunt zijn in principe mogelijk. De algemene sturingsrichtlijn is verder uitgewerkt in specifieke richtlijnen. Deze zijn vastgelegd in de Nota Regioprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland.
Regioprofiel de Kop van Goeree
Vitaliteit en de leefbaarheid in de kernen staat onder druk door bevolkingskrimp. Kansen voor de Kop van Goeree liggen met name in uitbreiding en versterking van het aanbod op het gebied van recreatie en toerisme. Opgave is om deze ontwikkeling goed af te stemmen op de kernkwaliteiten van het cultuurlandschap, in het bijzonder het schurvelingengebied.
De nieuwe begraafplaats van Ouddorp zal ingepast worden in het cultuurhistorisch bijzondere zandwallenlandschap. Het behouden en versterken van het aanwezige landschap is een belangrijk uitgangspunt voor het ontwerp. Bij het ontwerp is rekening gehouden met de onderstaande aspecten:
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en normstelling
Monumentenwet
De wet- en regelgeving op rijksniveau rondom cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Het is het belangrijkste sectorale instrument voor de bescherming van cultureel erfgoed. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe monumenten aangewezen kunnen worden als beschermd monument. De wet heeft betrekking op gebouwen en objecten, stads- en dorpsgezichten, archeologische waarden en op het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
De Monumentenwet 1988 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen.
Op 1 september 2007 is de Wet archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit impliceert een ingrijpende wijziging van de Monumentenwet 1988. Voor archeologische waarden geldt per 1 september 2007 op basis van de gewijzigde Monumentenwet 1988 de wettelijke verplichting om bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten monumenten (art. 38a). Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Beleidsnota archeologische monumentenzorg
De gemeente Goeree-Overflakkee heeft archeologiebeleid waarin het wettelijk en beleidsmatig kader behandeld wordt. De nota geeft aan hoe in de toekomst op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze omgegaan wordt met het archeologisch erfgoed. Het streven is daarbij om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zoveel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').
Bij het archeologiebeleid is ook een beleidskaart opgesteld die de zonering van de verschillende archeologische verwachtingswaarden aangeeft. Aan de verschillende verwachtingswaarden zijn voorwaarden gekoppeld wanneer bij bouw- en grondwerkzaamheden archeologisch onderzoek vereist wordt.
Onderzoek
In figuur 4.1 is een uitsnede van de beleidskaart opgenomen die de archeologische (verwachtings)waarden voor het plangebied weergeeft.
![]() |
![]() |
Figuur 4.1 Uitsnede beleidskaart archeologie Goeree-Overflakkee
Uit deze beleidskaart is op te maken dat het plangebied is aangeduid als Waarde 5. In deze zone is onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 2.500 m2 / dieper dan 50 cm. Door BAAC is archeologisch onderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd voor een deel van het plangebied, zie bijlage 3. Conclusie voor dit deel van het plangebied is dat nader archeologisch onderzoek wordt geadviseeerd voor werkzaamheden dieper dan 1,25 m onder het huidige maaiveld. De aan te leggen drainage onder de grafkelders blijft boven dit niveau. Wel worden grindpalen aangelegd, die zorgen voor verlagen van de grondwaterstand. Op basis van het gemeentelijke archeologiebeleid is voor de grindpalen geen nader archeologisch onderzoek nodig. De diepte van een graf is minimaal 1,15 m en blijft dus ook boven het niveau. Een dubbeldiep graf dient minimaal 1,95 m diep te zijn. Het uitgangspunt is dat geen dubbele graven worden gerealiseerd. Om de archeologische waarden te waarborgen wordt in dit gebied wel een archeologische dubbelbestemming opgenomen.
Het overige deel van het plangebied kan nog niet door middel van proefsleuven worden onderzocht, omdat dit nog in agrarisch gebruik is bij een pachter. Nadat de pachtovereenkomst is beëindigd, zal dit onderzoek worden uitgevoerd. Vooralsnog wordt daarom een archeologische dubbelbestemming opgenomen, waarbij ingrepen dieper dan 50 cm onder het huidige maaiveld onderzoeksplichtig zijn.
Conclusie
Vanwege de archeologische verwachtingswaarde wordt voor het gehele plangebied een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen het wel en niet onderzochte deel. Het aspect archeologie staat de uitvoering van plan niet in de weg.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een akker, omgeven door houtwallen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een begraafplaats en bijbehorende natuurinrichting Hiervoor moeten de akkergronden en groenstroken (deels) verdwijnen.
Beleid en normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS), alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de provinciale Verordening ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de NNN of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden. De Verordening ruimte voorziet niet in uitbreiding van het beschermingsregime naar ingrepen die buiten het NNN plaatsvinden en gevolgen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het netwerk.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet en Boswet zijn daarmee sinds 1 januari 2017 komen te vervallen. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
- Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
- Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland
In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek en toetsing
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming of het provinciaal natuurbeleid de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het NNN. Aan de westzijde van het plangebied ligt het natuurgebied De Kleistee, dat deel uitmaakt van het NNN. Circa 1,3 km ten noordoosten, noorden en westen van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Duinen Goeree & Kwade Hoek. Circa 1,3 km ten zuiden van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Grevelingen.
De Duinen Goeree bestaan uit de relatief oudere Binnenduinen (Westduinen, Middelduinen, Oostduinen) en de jongere Buitenduinen, die als een boog om de Binnenduinen heen liggen en in het noordoosten aansluiten op de Kwade Hoek. De Binnenduinen bevatten bijzondere vroongronden. De Kwade Hoek is een groen strand met een heel scala aan goed ontwikkelde schorren, duinen en duinvalleien. De Duinen Goeree maakt onderdeel uit van het leefgebied van de noordse woelmuis in de Delta. Ook bevindt zich in het gebied een populatie van de nauwe korfslak.
De Grevelingen is een voormalige zeearm gelegen tussen Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland. Het is het grootste zoutwatermeer van Europa en bevat een aantal eilanden en oeverzones met uitgestrekte duinvalleivegetatie en zilte pionierbegroeiingen. Het is een belangrijk gebied voor visetende watervogels en vormt een geschikt leefgebied voor de noordse woelmuis.
Voor alle drie de gebieden zijn instandhoudingsdoelen opgenomen voor habitattypen, habitatsoorten, broedvogels en niet-broedvogels.
Het plangebied heeft geen bijzondere functie voor de aangewezen soorten in de Natura 2000-gebieden.
Figuur 4.2 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
Natura 2000
Vanwege de ligging van het plangebied op meer dan 1 km afstand van de Natura 2000-gebieden zijn effecten als areaalverlies, versnippering en verandering van de waterhuishouding niet aan de orde. Uit het uitgevoerde grondwateronderzoek (bijlage 7) blijkt dat het voorgenomen plan inclusief de grondwaterverlaging geen effect op Natura 2000 en het natuurgebied de Kleistee heeft. De werkzaamheden voor de herinrichting leiden tijdelijk tot geluidverstoring. In de op ruime afstand gelegen Natura 2000-gebieden zal dit niet leiden tot negatieve effecten.
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een toename in stikstofdepositie op gevoelige natuurgebieden tot gevolg. Deze toename is berekend door middel van het programma Aerius Calculator (versie 2014.1). Van belang voor de berekening van de stikstofdepositie is de verkeersgeneratie van de ontwikkeling. De verkeersstromen over de N57 zijn maatgevend. Er wordt van uitgegaan dat 60% afwikkelt in noordelijke richting in de richting van Goedereede en 40% in zuidelijke richting in de richting van de Brouwersdam. Het programma Aerius Calculator berekent de stikstofdepositie voor alle Natura 2000-gebieden en geeft aan op welke gebieden er een stikstoftoename wordt berekend. De berekende toename in stikstofdepositie door de beoogde ontwikkeling is maximaal 0,02 mol in het Natura 2000-gebied Grevelingen (bijlage 6). De toename in stikstofdepositie is dus kleiner dan 0,05 mol, significante negatieve effecten zijn daarmee uit te sluiten. In het kader van de PAS is hiermee de beoogde ontwikkeling uitvoerbaar. Vermesting/verzuring als gevolg van stikstofdepositie treedt dan ook niet op.
NNN
Het plangebied ligt buiten het NNN. Bij de nieuwe inrichting van het gebied wordt aansluiting gezocht bij het bestaande natuurgebied. Ten opzichte van het huidige gebruik als akker zal de ecologische situatie dan ook verbeteren. Door de herinrichtingswerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren wordt de tijdelijke verstoring zo beperkt mogelijk gehouden.
Het voorgenomen plan heeft geen verdrogingseffecten op het natuurgebied de Kleistee. Er kunnen door de grondwaterverlaging wel negatieve effecten optreden op het direct naastgelegen perceel, dat ook onderdeel is van het NNN. Hier komen kwalificerende soorten voor van het beheertype Kruiden- en faunarijk grasland (namelijk echte koekoeksbloem en ratelaar) die afhankelijk zijn van vochtige, relatief schrale omstandigheden. Het opheffen van de huidige agrarische bemesting van het plangebied vermindert daarentegen de ammoniakdepositie op het aangrenzende natuurgrasland, hetgeen de ecologische potenties hier verder vergroot.
De ontwikkeling van de natuurbegraafplaats biedt verdere kansen om de natuurwaarden te verhogen en de effecten van de grondwaterverlaging daarmee verder te niet te doen. Voorbeelden zijn:
De effecten van de grondwaterdaling zullen worden gemonitord en zo nodig worden, in overleg met de beheerder, mitigerende maatregelen genomen.
Conclusie gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Om de aanwezigheid van beschermde soorten te bepalen is een quick scan ter plaatse uitgevoerd (zie bijlage 4). Uit deze quick scan blijkt dat er mogelijk vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen voorkomen en dat de houtwallen een functie kunnen hebben als begeleidend element in een vliegroute van vleermuizen. Tevens zijn er mogelijk licht beschermde (tabel 1) grondgebonden zoogdieren zoals konijn en bosmuis aanwezig en broeden er vogels, zoals merel en houtduif in de houtwallen.
In 2015 is nader veldonderzoek uitgevoerd naar vleermuizen en broedvogels met vaste nesten (zie bijlage 5). Uit de resultaten van het onderzoek komt naar voren dat in het gebied gewone dwergvleermuizen foerageren. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Vliegroutes van vleermuizen en (nesten van) vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen.
Daarnaast is in 2016 nader ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de effecten op amfibieën. De resultaten hiervan zijn opgenomen in hoofdstuk 6 en bijlage 3.4 van het 2e aanvullend onderzoek van ATKB d.d. 19 oktober 2016 (zie bijlage 2). De conclusies zijn:
Voor alle soortgerichte veldonderzoeken geldt dat deze geen aanvulling behoeven in het licht van de Wet natuurbescherming die sinds 1 januari 2017 van kracht is. Deze wet beschermt weliswaar enkele nieuwe soorten ten opzichte van de Flora- en faunawet doch de aanwezigheid van deze soorten binnen het invloedsgebied van de beoogde ingreep is uitgesloten.
Conslusie soortenbescherming
De realisatie en uitvoering van de begraafplaats is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Er zullen per jaar circa 55 graven worden geplaatst en circa 5 crematies plaatsvinden op de begraafplaats. De verkeersgeneratie van een begraafplaats bedraagt op basis van publicatie 317 (CROW) circa 37,4 – 51,4 mvt/etmaal per plechtigheid (ligging rest bebouwde kom). In de onderhavige situatie kunnen op één dag maximaal twee uitvaartplechtigheden plaatsvinden. Er zal geen sprake zijn van een gelijktijdige plechtigheid. (In de Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen Goeree-Overflakkee is een bepaling opgenomen teneinde te voorkomen dat andere plechtigheden op de begraafplaats samenvallen met een begrafenis. Hieruit kan ook worden afgeleid dat het niet wenselijk is dat tegelijkertijd 2 uitvaartplechtigheden plaatsvinden. Dit gebeurt in de praktijk dan ook nooit; dit wordt onderling tussen de verschillende begrafenisondernemers afgestemd.) Verder is het bij veel begrafenissen gebruikelijk dat een groot deel van de deelnemers te voet naar de begraafplaats komt. Dit heeft ook verband met het feit dat de dienst of bijeenkomst voorafgaand aan de plechtigheid elders plaatsvindt, omdat er op de begraafplaats geen aula aanwezig is. Bovendien is het in de regio in veel gevallen de traditie om de begrafenisstoet te voet te begeleiden. Daarom mag uitgegaan worden van het minimale kencijfer voor de verkeersgeneratie. Uitgaande van maximaal twee uitvaartplechtigheden per dag bedraagt deze dan circa 75 mvt/etmaal (2*37,4 mvt/etmaal). Naast deze plechtigheden wordt de begraafplaats incidenteel door bezoekers bezocht.
De begraafplaats wordt ontsloten vanaf de Dirkdoensweg. De, in de huidige situatie, onverharde weg zal hiervoor geschikt gemaakt worden. Het verkeer zal zich verder afwikkelen over de wegen in de omgeving. In het verkeerscirculatieplan (VCP) Ouddorp zijn verkeersprognoses opgenomen voor 2030. Daaruit blijkt dat de verkeersintensiteit op de Dirkdoensweg in 2030 2.503 mvt/werkdagetmaal en 3.150 mvt/etmaal op een zaterdag zal bedragen. Op de Molenweg bedraagt de verkeersintensiteit 3.040 mvt/werkdagetmaal en 3.377 mvt/etmaal op een zaterdag. Deze intensiteit is gebaseerd op verkeerstellingen in de periode van 26 juli 2014 – 17 augustus 2014 en doorgerekend naar 2030. Tevens is de verkeersgeneratie van toekomstige ontwikkelingen hierbij opgeteld.
De Dirkdoensweg en Molenweg zijn erftoegangswegen met fietssuggestiestroken. Deze wegen hebben een capaciteit van 4.000-5.000 mvt/etmaal. Deze capaciteit wordt op basis van het VCP niet overschreden. De verkeergeneratie van de begraafplaats (75 mvt/etmaal) is hier echter nog niet bij opgeteld. De verkeersintensiteiten nemen door de ontwikkeling met maximaal 75 mvt/etmaal toe. Zelfs inclusief dit extra verkeer van en naar de begraafplaats hebben de wegen nog een ruime mate van restcapaciteit.
Bovendien zal de verkeersintensiteit op de Molenweg en Dirkdoensweg afnemen door maatregelen die in het VCP zijn voorgesteld. De ontwikkeling zal dan ook niet leiden tot knelpunten ten aanzien van de verkeersafwikkeling of verkeersveiligheid.
Parkeren
In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat in voldoende parkeerplaatsen moet worden voorzien. Er dient getoetst te worden aan de geldende kencijfers van het CROW. Hiervan kan, mits onderbouwd, worden afgeweken. Het CROW-kencijfer voor het berekenen van de parkeerbehoefte van begraafplaatsen gaat uit van een deels gelijktijdige plechtigheid. Dit leidt tot een relatief hoge parkeerbehoefte. In de onderhavige situatie zal geen sprake zijn van een gelijktijdige plechtigheid, waardoor van een lagere parkeerbehoefte kan worden uitgegaan. De parkeerbehoefte kan daarom bepaald worden op basis van het aantal voertuigen dat de begraafplaats zal bezoeken. Op basis van de verkeersgeneratie bedraagt dit 37,4 komende en gaande voertuigen per etmaal. Er komen dus per plechtigheid 19 unieke voertuigen naar de begraafplaats. Conform de CROW-kencijfers is 95% hiervan bezoeker en bedraagt de parkeerbehoefte daarom 18 parkeerplaatsen. Daarnaast zijn incidenteel bezoekers aanwezig, die geen relatie hebben met de plechtigheid. Dit gaat slechts om één of enkele voertuigen. Het plangebied biedt voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op te vangen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen problemen te verwachten zijn omtrent de ontsluiting en de verkeersaantrekkende werking. De regels bevatten een specifieke gebruiksregel in de bestemmingen Maatschappelijk - Begraafplaats en Natuur -1 , teneinde te borgen dat niet meer dan twee uitvaartplechtigheden per dag plaatsvinden. Ten aanzien van het parkeren dient in de eigen parkeerbehoefte te worden voorzien. In de regels is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het plangebied biedt voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op te vangen.
Beoogde ontwikkeling
Formeel worden begraafplaatsen voor de Wet geluidhinder (Wgh) gezien als een niet-geluidsgevoelige bestemming. Onderzoek kan dan ook achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzocht of sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Bij voorkeur is de geluidsbelasting niet groter dan 43 dB in verband met de spreekverstaanbaarheid. Tevens is ingegaan op de toename in de geluidbelasting aan de gevels van de bestaande omliggende woningen als gevolg van het verkeer op de toegangsweg.
Onderzoek
De wegen in de nabijheid van het plangebied zijn de Dirkdoensweg en de Kelderweg. Deze wegen zijn echter op ruime afstand gelegen. Ook de intensiteit op beide wegen is niet zodanig dat de geluidsbelasting binnen het plangebied groter zal zijn dan 43 dB.
De begraafplaats wordt ontsloten vanaf de Dirkdoensweg. De, in de huidige situatie, onverharde toegangsweg zal geschikt worden gemaakt om het verkeer van en naar de begraafplaats af te wikkelen. Langs deze weg zijn bestaande woningen gelegen. Doordat meer verkeer langs deze woningen zal komen, neemt de geluidbelasting aan de gevels mogelijk toe. Gelet op de geringe toename van het verkeer (zeker berekend over een etmaal, zoals gebruikelijk in akoestische onderzoeken) zal deze toename in de geluidbelasting gering zijn. De effecten zullen dan ook beperkt zijn.
Conclusie
Er is sprake van een aanvaardbaar geluidniveau op de begraafplaats. De spreekverstaanbaarheid vormt dan ook geen aandachtspunt. Eveneens zal het verkeer van en naar de begraafplaats niet leiden tot een onaanvaardbare toename in de geluidbelasting aan de gevels van de omliggende woningen. Hiermee staat het aspect geluid de aanleg van de begraafplaats niet in de weg.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
Door de ontwikkeling is er een worst case toename van verkeer van maximaal 80 mvt/etmaal. Zoals in de paragraaf mobiliteit beschreven zal de daadwerkelijke hoeveelheid extra verkeer lager liggen. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,08 µg/m³ en van fijn stof van 0,02 µg/m³. Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 1%. Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool NSL 2013 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N57 (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving lagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek
Een begraafplaats wordt beschouwd als een gevoelige bestemming, maar ook als een milieuhinderlijke bestemming. Het is enerzijds van belang dat de rust op een begraafplaats zo weinig mogelijk wordt verstoord. Anderzijds veroorzaakt een begraafplaats (geluid)hinder door de verkeersaantrekkende werking, onderhoud en het voorbereiden en houden van ceremonies.
Voor begraafplaatsen (SBI 2008 96031) geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 10 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid. De dichtstbijzijnde woningen liggen op ruim 90 meter afstand van het plangebied. Ter plaatse van de omliggende woningen zal daardoor geen noemenswaardige hinder als gevolg van de begraafplaats worden ondervonden.
Evenmin leidt het gebruik van de begraafplaats tot een onevenredige aantasting van gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de percelen rondom het plangebied. Tussen de beoogde begraafplaats en de omliggende functies zijn namelijk zandwallen aanwezig en wordt de beplanting behouden die zorgen voor ruimtelijke en functionele scheiding en afscherming.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuhinder de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Hollandse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. (PM reactie)
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europees:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagt de belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Voor een toename aan verhard oppervlak moet 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de verharding toeneemt.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Dirkdoensweg te Ouddorp bestaat uit akkerbouwgrond.
Volgens de Bodemkaart van Nederland (bodemdata.nl) bestaat de bodem in het plangebied uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap VI. Dat wil zegen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m benden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwatertrap op meer dan 1,2 m beneden maaiveld. Uit hydrologisch onderzoek is gebleken dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich op 0,8 m beneden maaiveld bevindt.
De maaiveldhoogte in het plangebied is circa NAP +2,8 m. Het plangebied ligt in bemalingsgebied Witte Brug West in peilgebied II6 met een vast peil van NAP +1,5 m.
Waterkwantiteit en -kwaliteit
Ten noorden en ten zuiden van het plangebied zijn overige watergangen gelegen. Rondom deze watergangen is sprake van een beschermingszone van 3 m waarbinnen beperkingen gelden voor bouwen en aanleggen om onderhoud aan de watergangen mogelijk te houden.
De aanwezige watergangen behoren niet tot de Kaderrichtlijn Water (KRW)-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is niet aangesloten op een rioolstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een begraafplaats die ruimte biedt aan de inpassing van 2750 graven in 50 jaar en gefaseerd gewijs in gebruik genomen zal worden. Onderdeel van de ontwikkeling is tevens het aanbrengen van nieuwe natuurwaarden op het terrein van de begraafplaats. Circa 1/3 van het terrein zal een natuurlijke invulling behouden, in de vorm van een duinvallei.
Waterkwantiteit
Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en van meer dan 1.500 m2 in landelijk gebied dient er volgens het beleid van waterschap Hollandse Delta 10% van de toename aan functioneel open water gerealiseerd worden.
Door de beoogde ontwikkeling zal een beperkte toename in verharding ontstaan door het aanleggen van de toegangsweg, de parkeerplaats, de padenstructuur, de graven, het gronddepot en een eventueel gebouwtje met toiletvoorzieningen en gronddepot. Het realiseren van open water is in het plangebied echter niet goed mogelijk door de aanwezigheid van zandgrond. Het hemelwater dat op de verharding valt zal daarom worden afgekoppeld, geïnfiltreerd in de bodem en afgevoerd richting de duinvallei. In de duinvallei worden drie laagtes gerealiseerd die zich afhankelijk van de grondwaterstand vullen met water. De duinvallei fungeert hierdoor als natuurlijk inzijgingsgebied voor de begraafplaats. Door deze omgang met het hemelwater wordt voorkomen dat het hemelwater versneld afvoert. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van het waterschap om versnelde afvoer van hemelwater naar de omgeving door een toename in verharding te voorkomen. Het waterschap heeft aangegeven dat het plan voldoet aan de waterstaatkundige uitgangspunten.
Wet op de Lijkbezorging
Voor het begraven is de Wet op de Lijkbezorging van kracht. In de voorschriften behorende bij deze Wet is aangegeven dat de graven zich ten minste dertig centimeter boven het niveau van de gemiddelde hoogste grondwaterstand moeten bevinden.
Om de gewenste grondwaterstand te bepalen zijn en worden hydrologische onderzoeken uitgevoerd. Om te voldoen aan de Wet op de Lijkbezorging dient het grondwater zich minimaal 1,45 m onder het maaiveld te bevinden. Het grondwaterpeil moet dus verlaagd worden met 0,65 m. Dit wordt gedaan met behulp van een drainagestelsel van grindpalen en het gedeeltelijk ophogen van het maaiveld met 0,3 m.
Onder het graspad komen drainagebuizen te liggen voor afvoer van regenwater naar de vochtige duinvallei. Het water dat onder de grafkisten staat wordt in verband met vervuiling afgevoerd naar de riolering. De grindpalen zorgen voor een verlaging van het grondwaterpeil. In combinatie met een ophoging van 0,3 m zal het waterpeil voldoende diep zijn om te voldoen aan de eisen. De natuurzone die zich op de begraafplaats bevindt zal niet gedraineerd worden, waardoor het (oorspronkelijke) grondwaterpeil van 0,8 m beneden maaiveld wordt behouden.
Figuur 4.2 Drainagestelsel
Om het effect van de beoogde verlaging van het grondwaterpeil te bepalen, is onderzoek uitgevoerd (bijlage 7). Hieruit blijkt dat het invloedsgebied (het gebied waarbij de daling van de grondwaterstand meer dan 5 cm bedraagt) een straal heeft van circa 175 m. Naar verwachting zal in dit invloedsgebied slechts een zeer beperkt effect van een dalende grondwaterstand waarneembaar zijn.
De zienswijzen hebben evenwel aanleiding gegeven tot nader grondwateronderzoek. De resultaten hiervan zijn opgenomen hoofdstuk 3 en bijlage 3.1 van het 2e aanvullend onderzoek van ATKB d.d. 19 oktober 2016 (zie bijlage 2). De effecten van regelbare drainageputten (in plaats van drainage via grindpalen) en de voorgestelde mitigerende maatregelen, waaronder het aanbrengen van schermen, zijn bepaald en er zijn voorstellen gedaan voor aanvullende mitigerende maatregelen. Conclusie blijft dat op de direct aangelegen percelen naar verwachting een zeer beperkt effect van een dalende grondwaterstand waarneembaar zal zijn. Door de gefaseerde inrichting tot begraafplaats is het mogelijk om gedurende de uitvoering van elke fase een of meerdere van de aangedragen maatregelen uit te voeren. Ook tijdens het plaatsen van de graven kunnen nog aanvullende maatregelen worden toegepast.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Beleid en normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat landinrichtingsprojecten mer-beoordelingsplichtig zijn bij activiteiten die betrekking hebben op een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D9). De beoogde ontwikkeling beslaat een oppervlak van circa 3 hectare met een functiewijziging van agrarisch naar begraafplaats. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen van dit hoofdstuk zijn opgenomen en uit de paragrafen 2.2 en 3.3 ten aanzien van de cultuurhistorische aspecten. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Het bestemmingsplan is conform SVBP2012 opgesteld, om zodoende digitaal raadpleegbaar en conform de uniforme systematiek raadpleegbaar te zijn. Ook is rekening gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
Maatschappelijk - Begraafplaats (artikel 3)
De gronden die de eerste 10 jaar in gebruik worden genomen als begraafplaats zijn bestemd tot Maatschappelijk - Begraafplaats. De gronden zijn tevens bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden. Binnen de bestemming is maximaal 1 gebouw met een opppervlak van ten hoogste 10 m2 en een goothoogte van ten hoogste 2,5 m toegestaan.
Natuur - 1 (artikel 4)
De gronden die na de eerste 10 jaar in gebruik worden genomen als begraafplaats zijn bestemd tot Natuur - 1 en voorzien van de aanduiding 'begraafplaats'. De beoogde natuurzone in het gebied heeft sec de bestemming Natuur - 1 gekregen.
Natuur - Zandwallen (artikel 5)
De in het plangebied te realiseren zandwallen zijn bestemd tot Natuur - Zandwallen.
Waarde - Archeologie - 5 (artikel 6) en Waarde - Archeologie - 7 (artikel 7)
Vanwege de archeologische verwachtingswaarden is voor het plangebied een tweetal archeologische dubbelbestemmingen opgenomen.
Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregel (artikel 8)
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
De formulering van de antidubbeltelregel is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregels (aritikel 9)
Dit artikel bevat enkele algemene bouwregels, waaronder een regeling voor de minimale afstand van bouwwerken tot zandwallen.
Algemene afwijkingsregels (artikel 10)
In dit artikel wordt de mogelijkheid geboden aan het bevoegd gezag om bij een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de bestemmingsregels. Het betreft afwijkingsmogelijkheden ten behoeve van kleine overschrijdingen van maatvoeringen.
Algemene wijzigingsregels (artikel 11)
In dit artikel is een regeling opgenomen die het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid geeft de bestemmingslegging te wijzigen voor gronden waar de bestemmingslegging niet conform de werkelijke situatie is opgenomen.
Overige regels (artikel 12)
In dit artikel is onder andere een regeling opgenomen die bepaald welke onderdelen van de bouwverordening buiten beschouwing worden gelaten bij de toetsing aan dit bestemmingsplan. Deze bepaling geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt. De bepaling dient als uitwerking van de laatste zinsnede en voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de Bouwverordening.
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 13)
Overgangsrecht bouwwerken
Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen is neergelegd in dit lid. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk wanneer het bevoegd gezag afwijkt in het kader van een omgevingsvergunning.
Overgangsrecht gebruik
Dit lid betreft de overgangsbepaling met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken voor zover dat gebruik afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt.
Slotregel (artikel 14)
Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.
Het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk, omdat geen sprake is van een aangewezen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en de gronden in eigendom zijn van de gemeente.
De gemeente heeft geld beschikbaar gesteld voor het realiseren van een begraafplaats. De economische uitvoerbaarheid is hiermee verzekerd.
Op 22 april 2013 is een informatieavond gehouden. Het verslag hiervan is opgenomen in bijlage 8.
Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van de gemeentelijke inspraakprocedure ter inzage gelegd. Er zijn 5 inspraakreacties ingediend. Deze reacties zijn hieronder samengevat en van een gemeentelijk commentaar voorzien.
Samenvatting
Beantwoording
Paragraaf 4.8 is aangevuld.
Samenvatting
De bewoner van Dirksdoensweg 35A betrekt grondwater voor menselijke consumptie. Inspreker is het er daarom niet mee eens dat er straks mensen op het aangrenzende perceel worden begraven. Daardoor wordt het grondwater vervuild en komt de volksgezondheid in gevaar.
Beantwoording
Inspreker krijgt een aansluiting op de waterleiding, zodat hij voor de waterconsumptie geen grondwater meer hoeft te onttrekken. Verder verwijzen wij naar de beantwoording van reactie 3 onder f.
Samenvatting
Beantwoording
Paragraaf 4.1 is aangevuld.
De Dirkdoensweg is een erftoegangswegen met fietssuggestiestroken. Deze wegen hebben een capaciteit van 4.000-5.000 mvt/etmaal. Deze capaciteit wordt op basis van het VCP niet overschreden. De verkeergeneratie van de begraafplaats is hier echter nog niet bij opgeteld. De verkeersintensiteit neemt door de ontwikkeling met maximaal 80 mvt/etmaal toe. Zelfs inclusief dit extra verkeer van en naar de begraafplaats heeft de weg nog een ruime mate van restcapaciteit. Bovendien zal de verkeersintensiteit op de Dirkdoensweg afnemen door maatregelen die in het VCP zijn voorgesteld. De ontwikkeling zal dan ook niet leiden tot knelpunten ten aanzien van de verkeersafwikkeling of verkeersveiligheid.
Paragraaf 4.7 is aangevuld met deze informatie.
Paragraaf 4.11 is aangevuld met de conclusies uit het uitgevoerde grondwateronderzoek.
Samenvatting
Beantwoording
Paragraaf 4.11 is aangevuld met de conclusies uit het uitgevoerde grondwateronderzoek.
Samenvatting
In artikel 2.1.1, derde lid van de Verordening Ruimte Provincie Zuid-Holland (hierna: VR) is bepaald, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling gerealiseerd dient te worden binnen bestaand stads-en dorpsgebied. Het plangebied is niet binnen het bestaand stads-en dorpsgebied gelegen, maar daarbuiten. Dit terwijl er voldoende alternatieven zijn voor de aanleg van een begraafplaats binnen het bestaande dorpsgebied.
Indien de ontwikkeling niet is gelegen in bestaand stads-en dorpsgebied, dient te worden gezocht naar een locatie die past in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de "Visie ruimte en mobiliteit" (hierna: SVRM). Het plangebied is op de kaart, behorend bij de VRM, aangeduid als "cultuurhistorisch kroonjuweel" (productie 3). Dit zijn unieke, zeer karakteristieke en gave erfgoedensembles, die uniek zijn voor Nederland. In de SVRM is bepaald, dat ontwikkelingen in dergelijke kroonjuwelen het afwisselende en kleinschalige karakter van het landschap dienen te behouden en te versterken door het behoud en herstel van de wallen (met begroeiing) en het herkenbaar houden van de open en groene kamers. Nieuwe ontwikkelingen dienen bovendien te passen binnen de kleinschalige structuur van het landschap. Een en ander blijkt ook uit het "Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee", waarin de provincie een uitwerking heeft gegeven van de kwaliteitskaart, behorend bij de SVRM.
Het plangebied is bovendien op de kaart "Beschermingscategorieën ruimtelijke kwaliteit" bij de VR, eveneens aangeduid als een "kroonjuweel cultureel erfgoed" met de beschermingscategorie 1 (productie 4). In artikel 2.2.1, tweede lid en onder a VR is bepaald, dat een bestemmingsplan voor een gebied met beschermingscategorie 1, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op de desbetreffende kaart, niet kan voorzien in een ruimtelijke ontwikkeling als bedoeld in het eerste lid onder b en c. Slechts zijn toegestaan ruimtelijke ontwikkelingen die passen binnen de aard en schaal van het gebied en voldoen aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Ook in de regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee zijn de schurvelingen als bijzonder en beschermd gebied aangeduid.
In de plantoelichting wordt gesteld, dat de begraafplaats zorgt voor kwaliteitsverbetering door herstel en aanvulling van het schurvelingenlandschap, zodat sprake zou zijn van "inpassing" . Dit is echter onjuist. De begraafplaats draagt niet bij aan het behoud en de versterking van de wallen. Door de ophoging van het terrein en de wallen en de verlaging van het grondwaterpeil worden de wallen juist aangetast. Ook kan niet worden voorkomen dat bezoekers van de begraafplaats en grafdelvers de wallen zullen vertrappen en beschadigen. Bovendien zal (een deel van) de historische beplanting worden verwijderd. Ook zullen de wallen en het aanzicht daarvan worden aangetast door de aanleg van de graven, het urnenveld, de parkeerplaats, de verhardingen en het nutsgebouwtje. Ook zullen de open en groene kamers hierdoor verdwijnen. De aanleg van een begraafplaats past bovendien niet in de kleinschalige structuur van dit beschermde landschap.
Ten onrechte is, gelet op het uitzonderlijke karakter van het gebied, geen advies gevraagd aan een historisch landschapsdeskundige om te beoordelen of een dergelijke ontwikkeling in het kroonjuweel wel acceptabel is en wat de effecten van de begraafplaats op het schurvelingenlandschap zullen zijn. Het is onbegrijpelijk dat u zich steeds verzet heeft tegen ontwikkelingen in de schurvelingen, maar dat u zich nu op het stand punt stelt dat de aanleg van een begraafplaats het kroonjuweel niet aantast. Gelet op het vorenstaande is de ontwikkeling in strijd met de VRM, VR en de regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee.
In paragraaf 4.1 van de plantoelichting wordt ingegaan op de bodemkwaliteit ter plaatse. Aangegeven wordt dat de grond op de locatie van de geplande begraafplaats is verontreinigd door historische activiteiten. Uit het bodemonderzoek verricht door ATKB blijkt, dat er asbesthoudend plaatmateriaal, pcb's, lichte en zware metalen en naftaleen zijn aangetroffen. ATKB concludeert, dat er nader onderzoek moet worden verricht naar het asbest in de bodem. Ten onrechte is dit onderzoek, in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, niet verricht.
Door het aanleggen van de begraafplaats en de graven zal de bodem worden geroerd. Om deze reden dient een melding, als bedoeld in artikel 28 Wet bodembescherming te worden gedaan bij Gedeputeerde Staten. Ten onrechte is geen melding gedaan, zodat niet vaststaat of het bestemmingsplan op dit onderdeel wel uitvoerbaar is.
Bovendien zullen, door het roeren van de bodem, de desbetreffende verontreinigingen vrijkomen en (onder meer via het grond- en oppervlaktewater) worden verspreid. Dit heeft negatieve effecten op de tuin van reclamante, de landbouwgronden van reclamant en de verschillende omliggende waterlopen. Ten onrechte is geen onderzoek gedaan naar de mogelijke negatieve effecten van de vrijkomende verontreinigingen.
In artikel 3.1.6, vijfde lid Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is bepaald, dat voor zover bij de voorbereiding van een bestemmingsplan geen milieueffectrapportage wordt opgesteld, het bestemmingsplan een beschrijving dient te bevatten van de wijze waarop met de in het plangebied aanwezige historische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Zoals hierboven al aangegeven, is het plangebied aangeduid als kroonjuweel. Bovendien is het plangebied door de provincie aangeduid als "topgebied Kop van Goeree". Ten onrechte is niet beschreven op welke wijze met de historische waarden zal worden omgegaan. Uit het archeologisch onderzoek, verricht door BAAC, blijkt bovendien dat de gronden een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben. Ook hiervoor geldt, dat ten onrechte niet is beschreven op welke wijze met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening wordt gehouden. Om deze reden is dan ook sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Uit het eerdergenoemde archeologisch onderzoek van BAAC blijkt, dat nader archeologisch onderzoek dient te worden verricht als er werkzaamheden worden verricht, die dieper gaan dan 1,25 m onder het huidige maaiveld. De diepte van een graf is minimaal 1,15 m. Een dubbeldiep graf dient minimaal 1,95 m diep te zijn. Gelet op de grafdieptes dient dan ook nader archeologisch onderzoek te worden verricht.
In het plangebied bevinden zich vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen en vogels, waaronder uilen. Bovendien komen verschillende andere grondgebonden zoogdieren en vogels voor. Ten onrechte is geen onderzoek verricht naar de effecten van de ontwikkelingen op deze soorten. Mogelijk is zelfs een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet vereist.
In paragraaf 4.7 van de plantoelichting is gesteld, dat er circa 40 mvt/etmaal worden verwacht in verband met de begraafplaats. Dit uitgaande van een begrafenisplechtigheid per dag. Verder wordt gesteld, dat er per dag maximaal 2 plechtigheden zullen plaatsvinden, met maximaal 80 mvt/etmaal.
Ter plaatse zijn 16 parkeerplaatsen gepland. De CROW-publicatie "Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie" gaat echter uit van 27 parkeerplaatsen voor een begraafplaats. Het aantal geplande parkeerplaatsen ligt hier ruimschoots onder, zodat niet is voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Er kan bovendien niet worden voorkomen dat er 2 of meer plechtigheden tegelijk plaatsvinden, en bovendien dienen daar de reguliere bezoekers van de begraafplaats bij te worden opgeteld, zodat er veeI meer dan de geplande 16 parkeerplaatsen nodig zijn.
Reclamanten betwijfelen of de omliggende wegen, waaronder de Molenweg en Dlrkdoensweg, de toegenomen verkeersdrukte door de begraafplaats wei aankunnen. Dit gelet op het profiel, de functie en het gebruik van de weg. Van belang is bovendien, dat de wegen in en rond het plangebied in de lente en zomer zwaar worden belast door recreatief en toeristisch verkeer. Ten onrechte is geen verkeerskundig onderzoek hiernaar verricht.
In paragraaf 4.11 van de plantoelichting is aangegeven, dat op grond van de Wet op de lijkbezorging (hierna: Wodl) graven zich ten minste 30 cm boven het niveau van de gemiddeld hoogste waterstand moeten bevinden. Om aan de Wodl te kunnen voldoen moet het grondwater zich minimaal 1,45 m onder het maaiveld bevinden. Hiervoor moet het grondwaterpeil met 0,65 m worden verlaagd. Om de verlaging van het grondwaterpeil te bereiken, zal een drainagestelsel van grindpalen en drainagebuizen worden aangelegd en zal het maaiveld gedeeltelijk met 0,3 m worden opgehoogd. Geconcludeerd wordt, dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Deze conclusie is wel erg kort door de bocht. De tuin van reclamante en het bedrijf van reclamant met landbouwgrond sluiten aan op het plangebied. Een verlaging van het grondwaterpeil met maar liefst 0,65 m zal aanzienlijke gevolgen hebben op de omgeving. Zo kan worden gedacht aan schade aan land- en tuinbouwgewassen, bewateringsputten, tuinen, vijvers, poelen, bossen, gebouwen, infrastructuur en ook flora en fauna en beschermde natuurgebieden. Bovendien zal de beschermde amfibieënput op het terrein van een van de omwonenden worden aangetast. Ook kan schade ontstaan aan de rondom het plangebied gelegen watergangen. Van belang is, dat een verlaging van het grondwaterpeil ook de kwetsbare schurvelingen kan aantasten. Ten onrechte is hiernaar bij het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan geen onderzoek gedaan. Reclamanten stellen zich op het standpunt, dat alsnog zorgvuldig onderzoek dient te worden verricht naar de gevolgen van de verlaging van het grondwaterpeil voor de omgeving en de schurvelingen. De ontwikkeling is dan ook in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid en onder b Bro. Overigens zijn reclamanten in het kader van het voorgaande op geen enkele wijze in het beslissingstraject betrokken.
Bovendien dient op grond van artikel 3.6 van de Keur voor Waterschap Hollandse Delta 2014 een vergunning te worden aangevraagd voor het verlagen van het grondwaterpeil. Deze vergunning is ten onrechte niet aangevraagd. Het is, gelet op het vorenstaande, maar zeer de vraag of de vergunning zal kunnen worden verleend, zodat ook in zoverre de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet vaststaat.
De ontwikkeling zal gepaard gaan met een toename van de oppervlakteverharding, voor onder meer de aanleg van paden, een parkeerplaats, graven, een urnenveld, het gronddepot, het nutsgebouwtje, enzovoorts. Op grond van het beleid van het waterschap dient de toename in oppervlakteverharding gecompenseerd te worden. Bij een toename aan verhard oppervlak met meer dan 500 m2 is een compensatie van 10 % van de toename in open water vereist. In de plantoelichting is echter aangegeven, dat het niet mogelijk is om open water te realiseren vanwege de aanwezigheid van zandgrond. De ontwikkeling is dan ook in strijd met het beleid van het waterschap.
In paragraaf 4.12 van de plantoelichting is aangegeven, dat is nagegaan of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Dit zou, gelet op het kleinschalige karakter van de ontwikkelingen, de locatie van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten niet het geval zijn. Reclamanten vinden deze conclusie onbegrijpelijk.
Aan de hand van bijlage III van de Mer-Richtlijn dient te worden getoetst of een bepaalde ontwikkeling belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Bij de beoordeling dient te worden ingegaan op de kenmerken van de activiteit, de locatie van de activiteit en de kenmerken van de gevolgen van de activiteit. Ten onrechte is niet gekeken naar de specifieke gevoeligheid van de in geding zijnde landschappelijke kenmerken en natuurwaarden. De ontwikkeling is gepland in cultuurhistorisch en landschappelijk zeer kwetsbaar gebied, waarin aanzienlijke ingrepen zijn gepland. Ten onrechte is niet bezien in hoeverre de activiteiten het gebied zullen raken en aantasten. Sterker nog, elk onderzoek hiernaar ontbreekt. Ook is het mogelijk dat, gelet op het feit dat Natura 2000-gebied "De Kleistee" op zeer korte afstand van het plangebied is gelegen, de ingrepen in het plangebied van nadelige invloed zijn op de instandhoudingsdoelstellingen van beschermde soorten. Ook dit is ten onrechte niet onderzocht. Het bestemmingsplan is dan ook in strijd met het zorgvuldigheidsvereiste.
Er zij op gewezen, dat ten gevolge van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie de drempelwaarden in onderdeel D van het Besluit Mer gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Indien op basis van de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III van de Mer-richtlijn niet kan worden uitgesloten dat de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, geldt er alsnog een Mer-plicht.
Beantwoording
Het gekozen gebied is inderdaad onderdeel van een kroonjuweel en valt daarmee onder de bijzondere beschermingscategorie 1. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn hier in beginsel alleen mogelijk voor zover ze bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de specifieke waarden. De ontwikkelingen dienen te passen binnen de aard en de schaal van het gebied en te voldoen aan de richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen). Dat daarvan sprake is, is reeds uitgebreid gemotiveerd in de paragrafen 3.3 en 4.3 van de toelichting. De provincie heeft ook ingestemd met het plan.
Met het oog op de veronderstelling in de reactie dat geen sprake zou zijn van 'inpassen' wijzen wij specifiek op het volgende:
Op basis hiervan kan worden gesteld dat sprake van 'inpassen' in het kader van het provinciale beleid.
Paragraaf 2.2 is aangevuld met enkele relevante onderdelen uit de Visie ruimte en mobiliteit en de Verordening ruimte.
Ten aanzien van de opmerking in de reactie dat de wallen zouden worden aangetast door de verlaging van het grondwaterpeil merken wij op dat aanvullend grondwateronderzoek is uitgevoerd (ATKB, 20120668/Bezwaren o1, d.d. 5 juni 2015). Geconcludeerd wordt dat het effect van de grondwaterstandverlaging op de natuurwaarden en de wallen beperkt is. Wel heeft het aanvullend grondwateronderzoek aanleiding gegeven voor de keuze om langs de randen van de begraafplaats te gaan draineren via afsluitbare verticale drainagebuizen in plaats van via grindpalen. De grondwaterstandsverlaging en daarmee effecten op de wallen en de omliggende percelen worden daarmee verder beperkt. Overigens zal ook monitoring van het grondwaterpeil plaatsvinden. Paragraaf 4.11 is met deze informatie aangevuld.
Paragraaf 4.1 is aangevuld.
Paragraaf 4.5 is aangevuld met de resultaten van het nader ecologisch onderzoek.
In het verkeerscirculatieplan (VCP) Ouddorp zijn verkeersprognoses opgenomen voor 2030. Daaruit blijkt dat de verkeersintensiteit op de Dirkdoensweg in 2030 2.503 mvt/werkdagetmaal en 3.150 mvt/etmaal op een zaterdag zal bedragen. Op de Molenweg bedraagt de verkeersintensiteit 3.040 mvt/werkdagetmaal en 3.377 mvt/etmaal op een zaterdag. Deze intensiteit is gebaseerd op verkeerstellingen in de periode van 26 juli 2014 – 17 augustus 2014 en doorgerekend naar 2030. Tevens is de verkeersgeneratie van toekomstige ontwikkelingen hierbij opgeteld.
De Dirkdoensweg en Molenweg zijn erftoegangswegen met fietssuggestiestroken. Deze wegen hebben een capaciteit van 4.000-5.000 mvt/etmaal. Deze capaciteit wordt op basis van het VCP niet overschreden. De verkeergeneratie van de begraafplaats (80 mvt/etmaal) is hier echter nog niet bij opgeteld. De verkeersintensiteiten nemen door de ontwikkeling met maximaal 80 mvt/etmaal toe. Zelfs inclusief dit extra verkeer van en naar de begraafplaats hebben de wegen nog een ruime mate van restcapaciteit.
Bovendien zal de verkeersintensiteit op de Molenweg en Dirkdoensweg afnemen door maatregelen die in het VCP zijn voorgesteld. De ontwikkeling zal dan ook niet leiden tot knelpunten ten aanzien van de verkeersafwikkeling of verkeersveiligheid.
Paragraaf 4.7 is aangevuld met deze informatie.
De vergunning op basis van de Keur voor de grondwaterpeilverlaging zal in het kader van het vergunningenspoor worden aangevraagd bij het waterschap. Deze vergunning zal naar verwachting worden verleend. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarom niet in het geding.
Het hemelwater dat in het plangebied valt, wordt afgekoppeld, geïnfiltreerd in de bodem en afgevoerd richting de duinvallei. In de duinvallei worden drie laagtes gerealiseerd die zich afhankelijk van de grondwaterstand vullen met water. De duinvallei fungeert hierdoor als natuurlijk inzijgingsgebied voor de begraafplaats. Door deze omgang met het hemelwater wordt voorkomen dat het hemelwater versneld afvoert. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van het waterschap om versnelde afvoer van hemelwater naar de omgeving door een toename in verharding te voorkomen. Het waterschap heeft aangegeven dat het plan voldoet aan de waterstaatkundige uitgangspunten.
Paragraaf 4.11 is aangevuld met de resultaten van grondwateronderzoek.
Zoals blijkt uit paragraaf 4.5 en het recent uitgevoerde grondwateronderzoek heeft de voorgenomen grondwaterpeilverlaging geen effect op de Natura 2000-gebieden. Het voorgenomen plan heeft ook geen effect op het natuurgebied de Kleistee. De Kleistee valt binnen de Ecologische Hoofdstructuur (tegenwoordig Natuurnetwerk Nederland). De minister heeft overigens in 2008 besloten dat bij ingrepen buiten het natuurgebied de externe werking niet hoeft te worden getoetst.
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk een toename in stikstofdepositie op gevoelige natuurgebieden tot gevolg. Deze toename is naar aanleiding van de reactie berekend door middel van het programma Aerius Calculator (versie 2014.1). Van belang voor de berekening van de stikstofdepositie is de verkeersgeneratie van de ontwikkeling. De verkeersstromen over de N57 zijn maatgevend. Er wordt van uitgegaan dat 60% afwikkelt in noordelijke richting in de richting van Goedereede en 40% in zuidelijke richting in de richting van de Brouwersdam. Het programma Aerius Calculator berekent de stikstofdepositie voor alle Natura 2000-gebieden en geeft aan op welke gebieden er een stikstoftoename wordt berekend. De berekende toename in stikstofdepositie door de beoogde ontwikkeling is maximaal 0,02 mol in het Natura 2000-gebied Grevelingen. De toename in stikstofdepositie is dus kleiner dan 0,05 mol, significante negatieve effecten zijn daarmee uit te sluiten. In het kader van de PAS is hiermee de beoogde ontwikkeling uitvoerbaar. Paragraaf 4.5 is aangevuld met de resultaten van de berekening van de stikstofdepositie.
Ten aanzien van de overige relevante milieuaspecten geeft de plantoelichting naar onze mening voldoende inzicht in de te verwachten effecten. Een mer-(beoordelings)procedure is niet nodig. Dit is onderbouwd in paragraaf 4.12 van de plantoelichting.
In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de diverse instanties.
Er is 1 inhoudelijke reactie ontvangen. Deze reactie is hieronder samengevat en van een gemeentelijk commentaar voorzien.
Samenvatting
Beantwoording
Overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Hierbij is eenieder in de gelegenheid gesteld tot het indienen van een zienswijzen. De binnen de termijn ontvangen zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota van zienswijzen (zie bijlage 9).