direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Netuitbreiding Kop van Noord-Holland
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bij de Elektriciteitswet 1998 (de "E-wet") is TenneT aangewezen als beheerder van het landelijk hoogspanningsnet en Liander als beheerder voor de middenspanning. TenneT en Liander zijn daarmee verantwoordelijk voor een ongestoorde werking van deze netten.


Vanwege de veiligheid, de betrouwbaarheid en de grote transportcapaciteit, spelen in Nederland hoogspanningsinstallaties (ook wel assets genoemd) van TenneT en Liander een belangrijke rol bij het transport van elektriciteit. Hoogspanningsinstallaties van TenneT en Liander zijn dan ook van vitaal belang voor het functioneren van de samenleving. Een daarbij behorende belangrijke kerntaak is dan ook het tijdig realiseren van nieuwe hoogspanningsinstallaties om knelpunten in het net te voorkomen alsook de gerealiseerde hoogspanningsinstallaties optimaal te beheren, te onderhouden en veilig te stellen, zodat kan worden voldoen aan de (wettelijk vastgelegde) verantwoordelijkheden.


Op grond van onder meer de E-wet dienen TenneT en Liander oplossingen voor knelpunten in het elektriciteitsnet te realiseren. De wet- en regelgeving en de maatschappelijke taak van een netbeheerder geven TenneT en Liander niet de ruimte te kiezen voor een alternatief dat niet de meest doelmatige oplossing is. De netbeheerders moeten kosten immers kunnen verantwoorden aan de toezichthouder, de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Indien er verschillende opties zijn om een kwalitatief goede elektriciteitsinfrastructuur te realiseren tegen uiteenlopende kosten, dan zijn de netbeheerders gehouden aan het realiseren van de optie die maatschappelijk gezien de laagste integrale kosten met zich meebrengt.

Op grond van het bovenstaande hebben TenneT en Liander het voornemen om het midden- en hoogspanningsnet in de Kop van Noord-Holland uit te breiden. Hiervoor is een drietal redenen:

  • De gewenste netuitbreiding van het middenspanningsnet van regionaal netbeheerder Liander. Dat is nodig om o.a. de aansluiting van windpark Wieringermeer te faciliteren, alsmede de leveringszekerheid in de Kop van Noord-Holland te kunnen blijven waarborgen;
  • Het versterken van het 150kV-net (150 kilo Volt, oftewel 150.000 Volt) in de kop van Noord-Holland door TenneT conform de netontwerpcriteria. Deze versterking moet voldoen aan de normen die staan omschreven in artikel 31 van de E-wet. De normen zijn nader uitgewerkt in de Netcode Elektriciteit, die door de ACM wordt vastgesteld. De netontwerpcriteria zoals beschreven in artikel 31 van de E-wet en in de Netcode Elektriciteit zijn wettelijke verplichtingen. Echter zowel in de E-wet als in de Netcode Elektriciteit worden geen termijnen genoemd waarbinnen de versterking moet zijn gerealiseerd;
  • De aansluiting van windpark Wieringermeer op het elektriciteitsnet zodat dit park operationeel kan worden (conform artikel 23 lid 3b E-wet moet dit binnen een redelijke termijn nadat daartoe een aanvraag is ingediend).


De netuitbreiding bestaat uit de realisatie van een nieuw 150/20kV-station in de Wieringermeer (genaamd station Middenmeer (MDM)) en bijbehorende ondergrondse 150kV- verbindingen (verder te noemen: hoogspanningsverbindingen) naar het nog te realiseren station De Weel (DWL) en de bestaande stations Westwoud (WEW) en Anna Paulowna (APL). Ook moet een extra hoogspanningsverbinding worden gerealiseerd tussen de stations De Weel en Oterleek (OTL) (zie afbeelding 1). Een nadere toelichting op het initiatief is opgenomen in Hoofdstuk 2.

In de afbeeldingen wordt de hoogspanningsverbinding naar station Westwoud aangegeven met de afkorting WWD. Het station zelf kent de afkorting WEW.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Ligging van de hoogspanningsverbindingen van station Middenmeer naar de overige stations Westwoud, De Weel en Anna Paulowna en ligging van de hoogspanningsverbinding van De Weel naar Oterleek. Tevens laat deze afbeelding zien binnen welke gemeenten de begrenzing van dit PIP valt.

TenneT en Liander zijn initiatiefnemers van de realisatie van het station Middenmeer. TenneT is ook initiatiefnemer voor aanleg van de ondergrondse 150kV-hoogspanningsverbindingen van en naar dat station. Het station Middenmeer en de hoogspanningsverbindingen zijn ruimtelijk relevant, maar het geldende juridisch-planologische kader is hier niet op voorbereid.

De Provincie Noord-Holland heeft besloten om een provinciaal inpassingsplan (hierna te noemen: PIP) op te stellen. De redenen hiervoor zijn dat (1) het Rijk een taakstelling heeft opgelegd aan de provincie Noord-Holland t.a.v. de realisatie van wind op land en (2) daarmee gehandeld wordt in overeenstemming met de provinciale structuurvisie Noord-Holland 2040 (zie ook paragraaf 2.3). Het PIP heeft dezelfde juridische status als een bestemmingsplan. Na vaststelling maakt het PIP deel uit van het (de) bestemmingsplan(nen) die gelden voor de gronden waarop het betrekking heeft (art. 3.28, lid 3 Wro).

Voorliggend PIP vormt de planologisch-juridische regeling waarmee de voorgenomen ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt.

Naast de nieuwe hoogspanningsverbindingen worden er door Liander vanaf het nieuwe station Middenmeer ook 20kV-verbindingen aangelegd naar bestaande stations Ulkesluis en Medemblik van Liander. De 20kV-verbindingen kunnen vergunningsvrij worden gerealiseerd omdat deze verbindingen niet ruimtelijk relevant zijn. Er vindt dus geen toetsing aan het bestemmingsplan plaats. De 20kV-verbindingen maken daarom geen deel uit van dit PIP.

1.2 Situering van het plangebied

Het plangebied ligt in de Kop van Noord-Holland in de omgeving van de Wieringermeer, voornamelijk in het gebied tussen de kernen Middenmeer, Medemblik, Heerhugowaard en Anna Paulowna. Het station wordt gesitueerd nabij de kern Middenmeer. Het plangebied beslaat het grondgebied van de gemeenten Heerhugowaard, Hollands Kroon, Medemblik en Alkmaar (zie Afbeelding 1).

1.3 Juridisch-planologische regeling

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Uitbreiding Agriport A7 Grootschalige Glastuinbouw, Gemeente Hollands Kroon (28-01-2010) .
  • Bestemmingsplan Buitengebied Wieringermeer 2009, Gemeente Hollands Kroon (27-10-2011)
  • Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp, gemeente Hollands Kroon (01-10-2013)
  • Bestemmingsplan Buitengebied 2006, gemeente Hollands Kroon (11-08-2009)
  • Bestemmingsplan Dorpskernen I, gemeente Medemblik (04-07-2014)
  • Bestemmingsplan Dorpskernen IV, gemeente Medemblik (04-07-2014)
  • Bestemmingsplan Buitengebied, gemeente Medemblik (04-07-2013)
  • Bestemmingsplan Buitengebied Heerhugowaard, Heerhugowaard (17-02-2015)
  • Bestemmingsplan De Draai 2014, Heerhugowaard (24-06-2014)
  • Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2014, gemeente Schermer (30-09-2014)

De bestemmingsplannen maken de aanleg c.q. realisatie van een 150 kV-station en hoogspanningsverbindingen niet mogelijk.

Het voorliggende PIP maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk. Het PIP is afgestemd op de Wet ruimtelijke ordening en voldoet aan de meest recente inzichten betreffende de digitale uitwisseling en raadpleging (RO-Standaarden). Hierdoor is het PIP een goed leesbaar en bruikbaar plan.

Gemeente Hollands Kroon is bezig met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor Agriport. Er heeft hierover afstemming plaatsgevonden tussen TenneT/Liander en de gemeente. Het is nog onduidelijk wanneer dit plan in procedure gaat. Bij de verdere totstandkoming van dit plan wordt waar nodig rekening gehouden met voorliggend PIP .

De gemeente Medemblik is bezig met het herzien van haar bestemmingsplannen. Wijzigingen in de middenspanning op station Westwoud worden meegenomen bij de herziening van deze bestemmingsplannen. Voorliggend plan heeft geen consequenties voor de herziening van de bestemmingsplannen en de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het PIP "Netuitbreiding Kop van Noord-Holland" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1: 10.000;
  • planregels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen die op grond van dit PIP mogelijk worden gemaakt opgenomen. In de planregels zijn burgerbindende bepalingen voor deze bestemmingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

Het plan gaat voorts vergezeld van deze toelichting. De toelichting heeft geen rechtkracht.

1.5 Opbouw toelichting

In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het initiatief. Hoofdstuk 3 is een toelichting op het relevante ruimtelijk beleid. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de onderbouwing van de locatie voor het station en de tracékeuze. De milieuhygiënische aspecten, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied komen aan bod in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 zijn de juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling weergegeven. Hoofdstuk 7 sluit deze toelichting af door middel van een beschouwing over de uitvoerbaarheid alsmede de resultaten van de inspraak en het gevoerde overleg.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op het initiatief. Er wordt eerst ingegaan op de bestaande situatie. Vervolgens wordt ingegaan op het initiatief en wordt beschreven hoe de toekomstige situatie na realisatie van het initiatief eruit gaat zien. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de nut en noodzaak van het initiatief en het provinciaal belang dat daarmee gemoeid is.

2.2 Planbeschrijving

2.2.1 Bestaande situatie

Algemeen

Het plangebied ligt in een polderlandschap waar hoofdzakelijk landbouw plaatsvindt en waar verspreid diverse woongebieden gelegen zijn. Daarnaast zijn op tamelijk grote schaal windturbines aanwezig. De windparken zijn voornamelijk in lijnopstellingen geplaatst, maar ook zijn solitaire windturbines aanwezig op boerenerven.

Wieringermeerpolder

Een deel van het plangebied is gelegen in de Wieringermeer. Dit is de enige Noord-Hollandse Zuiderzeepolder. Deze is in 1930 drooggelegd. De Wieringermeer is van oorsprong een uitgesproken industrieel opgezet akkerbouwgebied. Ten zuiden van Middenmeer is een gedeelte van de polder ingericht naar de inzichten van Mansholt, die uitging van zeer grote kavels en een primaire ontsluiting over het water.

Bij het maken van het verkavelingsplan is ook duidelijk rekening gehouden met de ondergrond (hoogteligging en samenstelling bodem) die men destijds aantrof en de afwatering die daarbij nodig was om de gronden geschikt te maken voor de landbouw. Ten behoeve van de afwatering is een kanalenstelsel aangelegd dat tevens geschikt was voor het vervoer van landbouwproducten. De aanleg van het kanalenstelsel, dat de polder opdeelt in een aantal ongelijke delen, heeft geleid tot een afwijkend verkavelingspatroon ten opzichte van andere bekende polders. Er is hierdoor namelijk geen eenduidige verkavelingsrichting (schaakbordpatroon) ontstaan, maar een verkavelingspatroon dat opgebouwd is uit verschillende grotere fragmenten met een eigen kavelrichting (een gebroken kavelschema).

Langzamerhand zijn in de Wieringermeerpolder steeds meer windturbines verschenen en naast de reguliere landbouw breidt de agribusiness en de aquacultuur zich uit. In het zuidelijke gedeelte van de Wieringermeer neemt de grootschalige glastuinbouw toe en aan de noordwestkant legt de bollenteelt een steeds groter beslag op het landschap (Scharringa et al. 2010).

Midden in de polder liggen van oorsprong drie dorpen: Wieringerwerf, Slootdorp en Middenmeer. Na de oorlog werd de kern Kreileroord daaraan toegevoegd. De dorpen in de Wieringermeerpolder zijn op loopafstand van elkaar aangelegd, omdat in die tijd nog niet iedereen een fiets had en auto's er bijna niet waren. Omdat de winning van nieuwe landbouwgrond de belangrijkste reden was om de Wieringermeer droog te leggen en de financiële middelen beperkt waren, is de overige inrichting, waaronder het beplantingsplan, zo eenvoudig mogelijk gehouden. De beplanting werd bepaald op basis van de grondsoort en had onder andere tot doel de ruime polder leefbaar te maken. In de Wieringermeerpolder is voornamelijk sprake van laanbeplanting langs de vaarten en wegen. Verder zijn de restruimten rond de bebouwingskernen opgevuld met beplanting en is er aandacht besteed aan de erfbeplantingen, die nu zorgen voor regelmatige groene onderbrekingen in de enorme open ruimte van de polder.

Omgeving Anna Paulowna

Belangrijk bij de ontwikkeling van dit gebied zijn de zogenaamde transgressies, periodes waarin de zeespiegel rees (transgressie) en stabiliseerde (regressie). Tijdens de laatste transgressie is een uitgebreid geulenstelsel tot ontwikkeling gekomen. De hoofdgeul van dat stelsel was het Oude Veer. Belangrijke zijtakken waren het Kleimeer, het Kruiszwin, Razend zwin en Boermanszwin. Buiten het “Oude Veerstelsel” waren er nog twee belangrijke geulen: de Kreek (de huidige Middenvliet volgt grotendeels de loop van deze geul) en het Lotmeer. Het kreken-, of zwinnenstelsel heeft voor een groot deel het grillige patroon van de jongere zavel- en kleiafzettingen van de Wieringerwaardpolder en het oostelijk deel van de Anna Paulownapolder veroorzaakt. Het typerende bodemreliëf van de Oostpolder berust op de aanwezigheid van de voormalig kreken.

Omgeving Niedorp - Schagen

In dit gebied zijn twee cultuurlandschapstypen te onderscheiden. Het oudste cultuurlandschap betreft het gebied rond Barsingerhorn. Het gebied kent van oorsprong een relatief kleinschalige kavelstructuur. De ruilverkaveling heeft wel invloed gehad op de gemiddelde perceelgrootte, maar op een aantal plaatsen is de onregelmatige blokverkaveling nog goed te herkennen zoals in de Kaagpolder ten noorden van het kanaal Schagen-Kolhorn. Een ander van oudsher voorkomend verkavelingspatroon, de opstrekkende verkaveling is eveneens op een aantal plaatsen nog goed herkenbaar, zoals ten noorden van Barsingerhorn. Bebouwing en beplanting vinden verspreid plaats langs de linten.

Een tweede landschapstype dat wordt onderscheiden, is het nieuwe cultuurlandschap. Het betreft het gebied ten zuiden van de lijn Moerbeek-Wateringskant-Mientweg. In dit gebied heeft met name de landinrichting er voor gezorgd dat de kenmerkende blok- en strokenverkaveling grotendeels is verdwenen. Er is nu sprake van een regelmatige blokverkaveling. Ook hier is de bebouwing en beplanting langs de linten gelegen.

Omgeving Heerhugowaard

Het gebied ten oosten van de kern Heerhugowaard is een tamelijk open landschap met langgerekte noord-zuid gerichte open ruimten. De Veenhuizerweg en de Middenweg vormen de centrale assen met enkele dwarsverbindingen: een ladderstructuur. De verkavelingrichting is loodrecht op de Middenweg en de Veenhuizerweg. De landschappelijke openheid is vooral noord-zuid gericht. Bebouwing is geconcentreerd in de linten van de Middenweg en de Veenhuizerweg. Verspreid in het gebied zijn, langs de dwarswegen, enkele agrarische bedrijven gevestigd. Bomen zijn er, met uitzondering van erfbeplantingen en in de linten, nauwelijks aan te treffen. De verkaveling is regelmatig, blok- tot strookvormig. Een zone ten oosten van de Veenhuizerweg heeft een bijzonder verkavelingspatroon en vormt een buffer tussen het grootschalige landschap van het open middengebied en de voormalige begrenzing van de cultuurhistorisch waardevolle Veenhuizerpolder. De Molenweg, de Donkereweg en de Harlingerstraat doorsnijden het open middengebied van oost naar west en verbinden de Middenweg met de Veenhuizerweg. De wegbeplantingen langs deze dwarswegen vormen een belemmering in de landschappelijke beleving.

Omgeving rond Oterleek

Oterleek lag op een voormalig eiland tussen de Schermer en De Waerd. Oterleek heeft een grote cultuurhistorische waarde en kenmerkt zich door een zeer karakteristieke ligging van het dorpslint en onregelmatige verkaveling met een oorspronkelijk patroon. Langs de Oostdijk bevinden zich nog een aantal kleinere druiplanden die eveneens onderdeel van de polder zijn geworden. In de beleving van het landschap speelt Oterleek een belangrijke rol omdat de invloed in het omliggende landschap merkbaar is.


Aan de westkant van Oterleek liggen gronden die ook deel uitmaken van het voormalige eiland. Dat is te zien in de verkavelingstructuur die aansluit op Oterleek en dichter naar de Jan Glijnisweg overgaat in de rationele verkaveling van de polder Heerhugowaard. Te midden hiervan ligt nog een oud kerkpad dat vanaf de Jan Glijnisweg via de Groeneweg naar Oterleek loopt. Opmerkelijk is dat delen van de hier gelegen gronden in eigendom zijn van de protestantse gemeenten in Oterleek en Amsterdam. De landschappelijke structuur wijkt nauwelijks af van de oorsprong ten tijde van de drooglegging. Het is een helder begrensd gebied met een relatief open karakter. De randen van het gebied zijn goed waar te nemen in de vorm van het dorpslint Oterleek, de Jan Glijnisweg en de Huygendijk Het gebied heeft een microreliëf dat in eerdere stukken wel het ‘kadetjesland’ is genoemd; opbollend land tussen een patroon van kavelslootjes. Het weidelandschap heeft een open karakter en bomen zijn er, met uitzondering van erfbeplantingen en in de linten, nauwelijks aan te treffen.


Het gebied Rustenburg kent, met uitzondering van de druiplanden, een veel rationelere structuur. Opvallend voor het gebied Rustenburg is de afwijkende verkavelingrichting, loodrecht op de centraal gelegen Rustenburgerweg. De bebouwing is geconcentreerd in het lint. Het weidelandschap heeft een relatief open karakter en bomen zijn er, met uitzondering van erfbeplantingen en in de linten, nauwelijks aan te treffen.


Ten noordoosten van ’t Kruis ligt een kassengebied, daarnaast is er een aantal verspreid liggende glasopstanden te vinden.

2.2.2 Toekomstige situatie

Station

Met dit PIP wordt mogelijk gemaakt dat er in het plangebied een transformatorstation wordt gerealiseerd. Het 150/20kV-station bestaat uit een 150kV installatie (openlucht), compensatiespoelen, vermogenstransformatoren en bedrijfsgebouwen. In deze gebouwen worden de schakelinstallaties, beveiliging, bewaking en communicatie apparatuur ondergebracht. Om de genoemde onderdelen te plaatsen is een stuk grond nodig met een afmeting van circa 400 x 200 meter. Op afbeelding 2 is de locatie van het station aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0002.jpg"

Afbeelding 2: locatie station Middenmeer

De nu voorziene realisatie zal waarschijnlijk plaatsvinden in drie fasen:

TenneT deel:

De eerste fase bestaat uit:

  • 16 velden (17 veldposities) waarvan 3 kabelvelden, 4 transformatorvelden, een koppelveld (twee veldposities), 4 velden voor 4 compensatiespoelen (2x 100 MVAr óf 4x 50 MVAr ), 3 reservevelden waarvan alleen de funderingen worden gerealiseerd en 1 reserveveld waarvan alleen de funderingen voor het railsysteem worden gerealiseerd.
  • 4 fundaties, t.b.v. compensatiespoel(en)
  • fundatie, incl. eventueel benodigde geluidwerende maatregelen, t.b.v. dwarsregelaar:
  • Minimaal 4 parkeerplaatsen.

Liander deel:

Het Liander deel bestaat uit:

  • Gebouwen;
  • 6 transformatorruimten vierzijdig omsloten;
  • 4 x 150/20kV vermogenstransformatoren 80MVA;
  • Minimale 4 parkeerplaatsen

De cellen en transformatorruimten worden niet voorzien van een dak.

De tweede fase voor TenneT bestaat uit uitbreiding met twee 150kV-transformatorvelden door twee reservevelden waarvan de funderingen reeds in fase 1 zijn gerealiseerd in te richten als twee transformatorvelden. Het aantal velden (16) blijft ongewijzigd waarbij wel moet worden opmerkt dat het aantal transformatorvelden is uitgebreid naar een totaal van 6 en het aantal reservevelden waarvan alleen de funderingen zijn gerealiseerd is teruggebracht van 3 naar 1.

Het Liander deel bestaat uit het plaatsen van 2x 150/20kV vermogenstransformatoren 80MVA.

De derde fase voor TenneT betreft uitbreiding naar maximaal 21 velden (22 veldposities) met een dwarsregeltransformator en een enkele langsscheiding (1 veldpositie) in het railsysteem. Aan de andere zijde van de langsscheiding wordt het 150kV-railsysteem uitgebreid met vier nieuwe velden waaronder 1 reserveveld (veld 3) waarvan alleen de funderingen worden gerealiseerd en 1 reserveveld (veld 1) waarvan alleen de fundaties voor het railsysteem worden gerealiseerd.

In Afbeelding 3 is een impressie opgenomen van het station. Afbeelding 4 geeft een impressie van het zijaanzicht van het 150/20kV-transformatorstation. Rondom de velden van TenneT wordt een rondweg aangelegd. Nadere detaillering omtrent omvang, plaats gebouwen, velden etcetera gaat nog plaatsvinden. Dat betekent dat de lay-out van het station nog kan wijzigen. Gevolg kan zijn dat de gebouwen niet aan de kopse kant worden gerealiseerd maar bijvoorbeeld deels aan de zijkant van de velden.

De invulling van het totale plan is afhankelijk van de vraag en het aanbod naar energie in de regio. Verwacht wordt dat de maximale omvang binnen 10 jaar na vaststelling van dit plan is gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0003.jpg"

Afbeelding 3: Layout Station Middenmeer

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0004.png"

Afbeelding 4: Aanzicht 150/20kV-transformatorstation gezien vanaf de Tussenweg (indicatief)

Gebouwen op het station krijgen een maximale hoogte van 10 meter. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn mogelijk tot een maximale hoogte van 15 meter. Dit sluit aan bij de maximale hoogte uit het vigerende bestemmingsplan Uitbreiding Agriport A7 Grootschalige Glastuinbouw. Uitzondering hierop vormen de bliksempieken, welke een maximale hoogte kunnen krijgen van 26 meter. De hier aangegeven hoogten, betreffen maximale maten. Deze worden niet per definitie ook gerealiseerd.

Erfafscheidingen bij het station kunnen (met name vanwege veiligheidsaspecten om het station te beschermen) een maximale hoogte krijgen van 3 meter.

Aan de noordzijde van het perceel (ten zuiden van de Tussenweg) is rekening gehouden met de realisatie van een grondwal. Dit sluit aan bij de gewenste landschappelijke inpassing van het Agriport gebied, zoals ook opgenomen in het Programma van Eisen Agriport A7 (vastgesteld door gemeente voor Agriport 1). Deze grondwal kan maximaal 2,5 meter hoog worden.

Hoogspanningsverbindingen

Het plan voorziet in de aanleg van ondergrondse hoogspanningsverbindingen met een spanningsniveau van 150kV. Als uitgangspunt voor het ruimtelijk beslag dat wordt ingenomen door de hoogspanningsverbinding is het volgende bepalend:


Het totale ruimtebeslag tijdens de aanlegfase bedraagt ongeveer 30 meter. Deze werkstrook omvat niet alleen de kabelsleuf, maar ook de werkweg en ruimte voor de tijdelijke opslag van de grond en materiaal. De ruimte die alleen nodig is voor de tijdelijke activiteiten wordt niet voorzien van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'. Omdat dit tijdelijke activiteiten betreft wordt dit niet in de dubbelbestemming verankerd. Hiervoor worden - voor zover noodzakelijk - tijdelijke (omgevings)vergunningen aangevraagd.

Het totale ruimtebeslag tijdens de beheerfase (na aanleg) bedraagt circa 7 tot 12 meter. Hierbij wordt uitgegaan van een breedte van het kabelbed (1 circuit, 3 kabels) van iets meer dan 1 meter, een breedte voor de beschermingszone van 3 meter aan weerszijden bij open ontgravingen en een breedte van 5 meter aan weerszijden bij boringen. Voor de dubbelbestemming van de hoogspanningsverbindingen zoals opgenomen in dit PIP is dan ook een breedte opgenomen van 12 meter.

Rondom de dubbelbestemming is de plangrens ruimer, de maximale breedte van de plangrens bedraagt 50 meter. Binnen de plangrens is geregeld dat een verschuiving van de hoogspanningsverbinding mogelijk is, mits deze verschuiving aanvaardbaar en uitvoerbaar is. Daar waar binnen de zone van 50 meter de feitelijke situatie geen mogelijkheid toelaat om het tracé te verschuiven (bijvoorbeeld vanwege de aanwezigheid van woningen, bouwvlakken of waterlopen) is de plangrens ingesnoerd.


Ingeval van een open ontgraving wordt de hoogspanningsverbinding doorgaans op 1,80 meter diepte aangelegd daar waar diep geploegd wordt (op agrarische percelen). Op de overige percelen ligt de hoogspanningsverbinding doorgaans op 1,20 meter diepte. Zie ook afbeelding 5. Bij een boring liggen de kabels dieper, waarbij de diepte per geval verschilt.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: Benodigde ruimte voor een enkelcircuit 150kV-hoogspanningsverbinding in open ontgraving

De hoogspanningsverbindingen worden grotendeels aangelegd in open ontgraving. Bij kruising van wegen, bepaalde natuurgebieden, bepaalde waarden (zoals cultuurhistorische waarden, aardkundige monumenten en archeologische waarden) en watergangen kan ervoor gekozen worden om de hoogspanningsverbindingen middels een gestuurde boring aan te leggen. Door deze boringen kunnen bijvoorbeeld (voor zover noodzakelijk) natuurgebieden, archeologische waarden en waterkeringen worden ontzien.

Zowel op de hoogspanningsverbinding als binnen de beschermingszone zijn geen bouw- en graafwerkzaamheden toegestaan (uitgezonderd onderhoudswerkzaamheden aan de hoogspanningsverbinding) die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging van de hoogspanningsverbinding. Daardoor zijn dus bijvoorbeeld ook geen diepwortelende bomen en planten toegestaan.


Op de gronden ter plaatse van de beschermingszone wordt in principe door de netbeheerder een zakelijk recht overeenkomst (hierna te noemen: ZRO) gesloten met de eigenaren/gebruikers. Het huidige gebruik van deze gronden blijft na aanleg in de meeste gevallen mogelijk. TenneT hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent.

Overige stations

Het PIP voorziet ook in aanpassing ter plaatse van de aanlanding van de hoogspanningsverbindingen bij de overige stations Anna Paulowna, Oterleek, Westwoud en het nog te bouwen station De Weel. Dit betreft kleine wijzigingen die deels binnen de terreingrens of inrichtingsgrens en de vigerende bestemmingsplannen kunnen worden uitgevoerd. Dit is verder toegelicht in paragraaf 6.4.

Voor realisatie van station De Weel is op 2 september 2011 is een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning. De vergunning is in maart 2015 verleend. Tegen het besluit is beroep aangetekend. De uitkomst hiervan is nog onbekend. De huidige vergunning betreft 7 velden. Om de netuitbreiding mogelijk te maken, zijn nog 2 extra velden nodig. Deze extra velden passen binnen de begrenzing van het station zoals eerder aangevraagd alsook binnen de eerder ingediende melding op grond van de Wet milieubeheer. Dit PIP heeft enkel betrekking op die werken en werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van realisatie van de 2 velden.

2.3 Nut en noodzaak en provinciaal belang aangaande netuitbreiding Kop van Noord-Holland

Op 26 februari 2014 heeft het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland (hierna te noemen: GS) de Startnotitie uitbreiding elektriciteitsnet Kop Noord-Holland vastgesteld. In deze startnotitie worden de inhoudelijke hoofdlijnen en uitgangspunten beschreven voor een Provinciaal Inpassingsplan (PIP) ten behoeve van de uitbreiding van het elektriciteitsnet in de kop van Noord-Holland. De Startnotitie is opgenomen in Bijlage 1.

In hoofdstuk 2 van deze Startnotitie wordt ingegaan op de nut en noodzaak van het voornemen. De drie redenen voor de netuitbreiding staan reeds genoemd in paragraaf 1.1. Kortheidshalve wordt daar naar verwezen.

Tevens beschrijft de Startnotitie het provinciaal belang bij de netuitbreiding Kop van Noord-Holland. Dit wordt hieronder kort toegelicht.

2.3.1 Doelstelling Rijk voor provincie Noord-Holland

Het kabinet de wens heeft om 16% duurzame energie en 20% CO2-emissie reductie in 2020 te bewerkstelligen en de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen te verminderen. Windenergie op land maakt hier deel van uit. Het kabinet heeft een doelstelling geformuleerd van 6.000MW wind op land in 2020. In juni 2014 is in IPO verband is een bestuurlijk akkoord bereikt over de verdeling van deze opgave over de provincies. Voor de provincie Noord-Holland gaat het om een taakstelling van 685,5MW in 2020.


Windpark Wieringermeer draagt met een beoogd opgesteld vermogen van 300-400MW substantieel bij aan realisatie van deze doelstelling. Met de uitvoering van windplan Wieringermeer komt het totaal opgesteld vermogen windenergie in Noord-Holland te liggen op circa 580MW. De aanvullende taakstelling van 105,5MW die in juni 2013 is overeengekomen met het Rijk, wordt ingevuld met de herstructurering van windturbines buiten de polder Wieringermeer.

Het college van GS van de provincie Noord-Holland heeft in een brief op 6 juli 2011 aan de toenmalige gemeente Wieringermeer bevestigd het Windplan Wieringermeer te ondersteunen. In de Green Deal voor het windplan Wieringermeer d.d. 14 juni 2012 (ondertekend door de minister van EZ, de staatssecretaris van I&M (namens de minister van I&M), de provincie Noord-Holland, de gemeente Hollands Kroon, de vereniging Windcollectief Wieringermeer, Nuon Wind Development B.V. en ECN de Green Deal windplan Wieringermeer) hebben deze partijen concrete afspraken gemaakt om het windplan te kunnen realiseren. Dit betreft o.a. de afspraak dat de Rijksoverheid de inspanningsverplichting op zich genomen het Rijksinpassingsplan in te passen binnen de kaders van de structuurvisie Windplan Wieringermeer, die in november 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van Hollands Kroon alsook dat de Rijksoverheid de contouren van de structuurvisie Windplan Wieringermeer op zal nemen in de Rijksstructuurvisie Wind op Land.

Op 7 mei heeft Windpark Wieringermeer definitief vergunningen verkregen voor de bouw van 99 windmolens in de Wieringermeerpolder. Ook het Rijksinpassingsplan is vastgesteld, waarmee planologisch ruimte wordt geboden aan het windpark. Belanghebbenden konden van 9 mei tot en met 19 juni 2015 in beroep gaan tegen een of meer van deze besluiten bij de Raad van State (hierna te noemen: RvS). Er zijn diverse beroepen binnengekomen, die de komende periode door RvS behandeld zullen worden. De uitspraak wordt in het eerste kwartaal van 2016 verwacht.


Met de ondertekening van de Green Deal windpark Wieringermeer op 14 juni 2012 heeft de provincie aangegeven dat zij zich zal inspannen knelpunten in regelgeving en beleidsregels die onbedoelde belemmeringen op provinciaal niveau opwerpen voor de realisatie van het Windplan Wieringermeer zo veel mogelijk weg te nemen. Op 17
december 2012 hebben Provinciale Staten (hierna te noemen: PS) de polder Wieringermeer in de Structuurvisie NH 2040 aangewezen als windgebied.

Met het oog hierop is een tijdige aansluiting van windpark Wieringermeer op het elektriciteitsnet noodzakelijk. De ruimtelijke inpassing van het 150/20kV-station Middenmeer en de 150kV-hoogspanningsverbindingen is een voorwaarde voor de uitvoering van het Windplan Wieringermeer en kan om die reden worden begrepen als een provinciaal ruimtelijke belang in zin van artikel 3:26 Wet ruimtelijke ordening (Wro) (NB maar zoals eerder aangegeven is de netuitbreiding in de Kop van Noord-Holland niet alleen gericht op het faciliteren van de aansluiting van windpark Wieringermeer maar ook op het faciliteren van middenspanningsnetbeheerder Liander).

2.3.2 Provinciaal belang aangaande windpark Wieringermeer

Het kabinet wil 16% duurzame energie en 20% CO²-emissie reductie in 2020 bewerkstelligen. Hiermee moet Nederland minder afhankelijk worden van fossiele brandstoffen. Om deze doelstelling te halen zal worden gekeken naar de meest kosteneffectieve methode. Dit betekent dat er wordt ingezet op opties waarmee op korte termijn het meeste resultaat kan worden geboekt tegen de laagste kosten. Windenergie op land maakt hier deel van uit. Het kabinet heeft een doelstelling geformuleerd van 6.000MW wind op land in 2020. In juni 2014 is in IPO verband een bestuurlijk akkoord bereikt over de verdeling van deze opgave over de provincies. Voor de provincie Noord-Holland gaat het om een taakstelling van 685,5MW in 2020.


Windpark Wieringermeer draagt met een beoogd opgesteld vermogen van 300-400MW substantieel bij aan realisatie van deze doelstelling. GS heeft in een brief op 6 juli 2011 aan de toenmalige gemeente Wieringermeer bevestigd het Windplan Wieringermeer te ondersteunen. Op 17 december 2012 hebben PS de polder Wieringermeer in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 aangewezen als windgebied.


Onder voorwaarde van herstructurering en participatiemogelijkheden voor omwonenden kan binnen strikte ruimtelijke kaders binnen de polder Wieringermeer ruimte worden geboden voor een beperkte groei in opgesteld vermogen.


In de samenwerking met de betrokken partijen stelt de provincie de volledige uitvoering van het windplan als voorwaarde. Deze voorwaarden zijn neergelegd in het Uitvoeringsprogramma bij de Structuurvisie, paragraaf 7.4.8. De tekst in het uitvoeringsprogramma sluit aan bij de Structuurvisie Windplan Wieringermeer, die op 3 november 2011 is vastgesteld door de gemeenteraad van Wieringermeer.


Op 17 december 2012 hebben PS de medewerking aan de uitvoering van het project Windpark Wieringermeer bevestigd. Door te blijven participeren in het planproces, komt de provincie haar afspraken na en behoudt de provincie de regie op de regionale ruimtelijke ontwikkeling. Met de ondertekening van de Green Deal windpark Wieringermeer op 14 juni 2012 heeft de provincie aangegeven dat zij zich zal inspannen knelpunten in regelgeving en beleidsregels die onbedoelde belemmeringen op provinciaal niveau opwerpen voor de realisatie van het Windplan Wieringermeer zo veel mogelijk weg te nemen.


Met de uitvoering van windplan Wieringermeer komt het totaal opgesteld vermogen windenergie in Noord-Holland te liggen op circa 580MW. De aanvullende taakstelling van 105,5MW die in juni 2013 is overeengekomen met het Rijk, wordt ingevuld met de herstructurering van windturbines buiten de polder Wieringermeer. In 2020 moet de volledige taakstelling van 685,5MW zijn bereikt. Met het oog hierop is een tijdige aansluiting van windpark Wieringermeer op het elektriciteitsnet noodzakelijk.

2.3.3 Provinciaal belang aangaande netuitbreiding Kop van Noord-Holland

De ruimtelijke inpassing van de netuitbreiding beslaat het grondgebied van 4 gemeenten te weten Hollands Kroon, Alkmaar, Heerhugowaard en Medemblik. Daarmee is de ruimtelijke inpassing van het elektriciteitsnet in de Kop van Noord-Holland een activiteit van regionaal belang zoals genoemd in paragraaf 3.3 van de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Dit is mede in overeenstemming met het uitgangspunt zoals opgenomen in het beleidsdocument behorende bij de 5e wijziging van de Structuurvisie NH 2040 waar in paragraaf 7.2 nader ingegaan wordt op het begrip provinciaal ruimtelijk belang:

´De Provincie speelt op het vlak van de ruimtelijke ordening op het (inter)regionale niveau een sector-overstijgende en verbindende rol aanvullend op de taken van (samenwerkende) gemeenten. De Provincie voert de regie over de integratie en afweging van ruimtelijke opgaven van (boven)regionaal belang. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor afstemming van woningbouw, bedrijventerrein, kantoren en voorzieningenprogrammering binnen de provinciale kaders. Waar samenwerking uitblijft stimuleert de provincie dat die tot stand komt. De Provincie is gebiedsregisseur door het ontwikkelen van integrale ontwikkelingsvisies, het uitruilen van belangen en het bewaken van complementariteit tussen steden en tussen regio's binnen de provincie. Hierbij worden verschillende manier van sturing onderscheiden.'

2.3.4 Keuze provinciaal inpassingsplan (PIP)

In paragraaf 7.3 van de Structuurvisie wordt de inzet van het instrument PIP gemotiveerd:


'Het zelf verankeren van ruimtelijke ontwikkelingen in een inpassingsplan of een omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, behoort eveneens tot het palet waar de Provincie gebruik van kan maken. In geval van een inpassingsplan ziet de Provincie dit niet als dreigmiddel richting gemeenten, maar als een manier om het provinciaal belang te realiseren, bijvoorbeeld bij de aanleg van infrastructuur. Ook zal de Provincie de inzet van het inpassingsplan overwegen in geval van gemeentegrens overschrijdende plannen (praktische insteek) en bij plannen die vanuit het regionale belang noodzakelijk zijn maar waar de gemeente in kwestie geen voorstander van is (insteek vanuit provinciaal belang). Het is geen instrument dat de Provincie lichtvaardig inzet. Maar als het provinciaal belang daarom vraagt, zal de Provincie dit wel doen.'

TenneT en Liander hebben in overleg met het ministerie van EZ, de provincie Noord-Holland en de initiatiefnemer van het windpark, Windkracht Wieringermeer, onderzocht of de ruimtelijke procedure voor de netuitbreiding kan worden mee gecoördineerd in de Rijkscoördinatieregeling (RCR-procedure) voor het windpark. Daarbij wordt opgemerkt dat op grond van artikel 20a van de Elektriciteitswet 1998 de 'realisatie van een 150/20kV-station en/of de 150kV-verbindingen' geen project / activiteit is, vallend onder de RCR. De RCR is immers van toepassing indien sprake is van een uitbreiding van het net voor zover dit betreft een station of verbinding met een spanningsniveau van 220kV of hoger én er een ruimtelijk besluit nodig is om tot realisatie te kunnen overgaan.

Daarnaast is overwogen dat de doelstelling van de uitbreiding van het elektriciteitsnetwerk in de Kop van Noord-Holland breder is dan de aansluiting van windpark Wieringermeer. Juridisch kan worden gemotiveerd dat de netuitbreiding buiten de reikwijdte van de RCR-procedure voor het windpark is gelegen. Tegelijkertijd is sprake van een regionale ruimtelijke doelstelling van provinciaal belang. Gelet op het provinciaal belang van de ontwikkelingen en de overschrijding van de grenzen van diverse gemeenten hebben GS in overleg met Rijk en gemeente Hollands Kroon (Stuurgroep windpark Wieringermeer) besloten om een PIP op te stellen dat de bouw van een nieuw 150/20kV-transformatorstation en de aanleg van de ontsluitende ondergrondse hoogspanningsverbindingen naar naastliggende stations inclusief de aanpassingen van een aantal bestaande 150kV-stations juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Dit hoofdstuk geeft een nadere toelichting op het relevante ruimtelijke beleidskader en de van toepassing zijnde wetgeving. Er volgt in de paragrafen hierna een korte samenvatting per relevant beleid en wet. Per beleidskader wordt de relevantie met dit initiatief aangegeven.

3.2 Europa

3.2.1 Kaderrichtlijn Water

Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn water (KRW) in werking getreden. De KRW gaat uit van een stroomgebiedsbenadering waarbij voor Nederland de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems van belang zijn. Het doel van de KRW is dat al het water in de Europese Unie in 2015 in 'goede chemische toestand' en een 'goede ecologische toestand' moet verkeren.

De KRW is in 2005 geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving en al vanaf 2000 in Europa van kracht. Van belang is dat bij initiatieven tenminste voldaan wordt aan het stand-still principe. Dit houdt in dat een ingreep (uitvoering van het ruimtelijk plan) de toestand van het watersysteem niet mag verslechteren, tenzij beargumenteerd kan worden dat dit wegens 'een hoger doel' niet anders kan.

Relevantie

Bij de ontwikkeling van het station en de ondergrondse hoogspanningsverbindingen wordt rekening gehouden met de Europese eisen voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. Zie ook paragraaf 5.4.

3.2.2 Verdrag van Valletta (verdrag van Malta 1992)

Het Verdrag van Malta dateert van 1992 en wordt ook wel Verdrag van Valletta genoemd. Het verdrag beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat dus om archeologische resten als nederzettingen, grafvelden, en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt.

Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw te beperken, wordt voorgesteld om steeds vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. In oktober 2003 is een voorstel voor de wijziging van de Monumentenwet 1988 en enkele andere wetten naar de Tweede Kamer gestuurd. Hiermee worden de principes van het Verdrag van Malta doorgevoerd in de Nederlandse wetgeving. Op 4 april 2006 is het wetsvoorstel door de Tweede Kamer goedgekeurd en in december van dat jaar gaf de eerste kamer ook zijn goedkeuring. Op 1 september 2007 trad de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking.

Relevantie

Bij de ontwikkeling van het station en de ondergrondse hoogspanningsverbindingen is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Hiermee wordt voldaan aan hetgeen in het verdrag is opgenomen. Zie ook paragraaf 5.6.

3.2.3 Vogel- en Habitatrichtlijn

De belangrijkste internationale verplichtingen op het gebied van natuurbescherming zijn neergelegd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen zijn gericht op instandhouding van soorten en hun leefgebieden. Het streven is gericht op de vorming van een Europees ecologisch netwerk (Natura 2000 netwerk). De soortenbescherming is geïmplementeerd in de Flora- en faunawet (hierna Ffwet). De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 die op 1 oktober 2005 in werking is getreden. De Europese Habitatrichtlijn voorziet in een afwegingskader voor de beoordeling van plannen en projecten in of nabij een richtlijngebied.

Relevantie

Bij de ontwikkeling van het station en de ondergrondse hoogspanningsverbindingen is rekening gehouden met zowel de gebiedsbescherming als de soortenbescherming (zie paragraaf 5.2). Er wordt voldaan aan hetgeen in de Vogel- en Habitatrichtlijn is opgenomen.

3.3 Nationaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Rijk zet in de SVIR uiteen welke nationale belangen het heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten hiervoor worden ingezet. In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Ten aanzien van energievoorziening is aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. Deze is in Nederland van hoog niveau in vergelijking met andere Europese landen. De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag. Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid vragen om uitbreiding van het productievermogen (waaronder het decentrale vermogen) en de energienetwerken.

Met de SVIR wordt een andere koers ingezet in het nationale ruimtelijk beleid. Er is nu vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale benadering met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven en laat dan ook meer over aan provincies en gemeenten. De SVIR gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Dit betekent dat het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor het verantwoordelijk is en resultaat wil boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Relevantie

De voorgestelde ontwikkeling van het station en de ondergrondse hoogspanningsverbindingen komt niet in strijd met de SVIR.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen, zoals beschreven in de SVIR, die juridisch moeten doorwerken in ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten, worden vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Het Barro is in 2011 deels in werking getreden.

In het Barro zijn de onderwerpen mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken reeds opgenomen. Op 1 oktober 2012 is een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische hoofdstructuur (hierna te noemen: EHS), elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Ten aanzien van elektriciteitsvoorziening gaat het om:

  • hoogspanningsnet: net met een spanning van ten minste 220 kV en de daarin aanwezige schakel- en transformatorstations en andere hulpmiddelen;
  • hoogspanningsverbinding: verbinding met een spanning van ten minste 220 kV en de daarmee verbonden schakel- en transformatorstations en andere hulpmiddelen;

Ten aanzien van de hier genoemde onderdelen zijn regels geformuleerd om de realisatie en instandhouding hiervan te borgen.

Een voornemen tot wijziging van het Barro is recentelijk (december 2015) gepubliceerd. De wijziging heeft met name betrekking op het kustfundament (naar aanleiding van herziening van de Beleidslijn Kust), het Natuurnetwerk Nederland en wat andere, meer ondergeschikte aspecten. Wat betreft het kustfundament is het voornemen tot wijziging ingetrokken. Verder is de voorgenomen wijziging van het Barro niet relevant voor voorliggend initiatief.

Relevantie

Binnen het projectgebied spelen geen nationale belangen zoals bedoeld in het Barro. Het Barro vormt dan ook geen belemmering ten aanzien van de voorgenomen

ontwikkeling van het station en de ondergrondse hoogspanningsverbindingen.

3.3.3 Deltaprogramma

In Nederland is het beleid gewijzigd ten aanzien van de vraag hoe om te gaan met hoogwater(risico´s) in Nederland. Het kabinet heeft daartoe op Prinsjesdag 2014 de jaarlijkse rapportage over het Deltaprogramma naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze rapportage staat ook de planning voor de komende jaren. Dit betreft de vierde rapportage over het Deltaprogramma (DP2014) waarin conceptdeltabeslissingen opgenomen zijn, met onder meer voorstellen voor een nieuwe normering van de waterveiligheid en nieuw beleid voor de zoetwatervoorziening. Ook geeft DP2014 kansrijke strategieën voor de verschillende deelgebieden.

Tot Prinsjesdag 2014 heeft de deltacommissaris het accent gelegd op het uitwerken van de definitieve voorstellen voor de deltabeslissingen en de voorkeursstrategieën voor de deelgebieden. Concrete maatregelen komen in het Deltaplan Waterveiligheid en het Deltaplan Zoetwater te staan. De deltacommissaris zal in DP2015 voor het eerst een voorstel doen voor deze Deltaplannen. De programmering van de Deltaplannen zal voortaan vast onderdeel zijn van de jaarlijkse rapportage van het Deltaprogramma.

Waar staat het Deltaprogramma voor?

Het Deltaprogramma staat voor een veilig én aantrekkelijk Nederland, nu maar ook in de toekomst. Het kabinet wil er met het Deltaprogramma voor zorgen dat de huidige en volgende generaties veilig zijn tegen het water en dat we de komende eeuw beschikken over genoeg zoet water.

Het Deltaprogramma is noodzakelijk om een veilig vestigings- en investeringsklimaat te garanderen. Het is niet alleen een voorwaarde voor de Nederlandse economie, maar biedt ook kans om internationaal de vleugels uit te slaan met de water- en deltatechnologie die wereldwijd bekend is. Daarnaast biedt het kansen voor een aantrekkelijk land, waar het prettig wonen, werken en recreëren is.

Centraal in het Deltaprogramma staat een aantal belangrijke beslissingen die genomen moeten worden voor de toekomst van onze delta, de zogenaamde deltabeslissingen. Deltabeslissingen zijn hoofdkeuzen voor de aanpak van waterveiligheid en zoetwatervoorziening in Nederland en geven richting aan de maatregelen die Nederland hiervoor inzet, op korte en op lange termijn. Daarnaast geven de deltabeslissingen aan op welke manier waterrobuust kan worden gebouwd, om te voorkomen dat nieuwe problemen met waterveiligheid en zoetwatervoorziening ontstaan. Tot slot geven de deltabeslissingen richting aan de concrete aanpak in de Rijn-Maasdelta en het IJsselmeergebied. Ook wordt een Adaptatieagenda Zand opgesteld om met zandsuppleties bij te dragen aan een veilige, economisch sterke, ecologisch robuuste en aantrekkelijke kust.

Welke deltabeslissingen zijn er?

De deltabeslissingen behoren tot de beleidsprioriteiten van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM). Dit betreft de onderstaande concepten:

  • Deltabeslissing Waterveiligheid; In de conceptdeltabeslissing Waterveiligheid staan nieuwe normen voor de waterveiligheid centraal. Deze nieuwe normen komen tot stand op basis van een risicobenadering, waarbij de kans op een overstroming en de mogelijke gevolgen beide de hoogte van de norm bepalen.
  • Deltabeslissing Zoetwaterstrategie: In droge perioden ontstaan nu al knelpunten in de zoetwatervoorziening. In de toekomst zullen naar verwachting vaker knelpunten optreden. De overheid kan niet in elke situatie in alle vragen naar zoet water voorzien. Voor watergebruikers is het belangrijk te weten waar ze op kunnen rekenen. In de conceptdeltabeslissing Zoetwater wordt daarom voorgesteld voorzieningenniveaus vast te stellen.
  • Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie; De conceptdeltabeslissing Ruimtelijke adaptatie bevat voorstellen om de ruimtelijke inrichting van Nederland waterrobuust te maken. Onderdeel daarvan is een afwegingskader om goed af te kunnen wegen welke gevolgen ruimtelijke investeringen voor het overstromingsrisico hebben.
  • Deltabeslissing IJsselmeergebied; De conceptdeltabeslissing IJsselmeergebied gaat over drie strategische keuzes: de afvoer naar de Waddenzee, het waterpeil op het IJsselmeer, Markermeer en de Randmeren en de zoetwatervoorraad. Volgens de conceptdeltabeslissing kan het winterpeil op het IJsselmeer tot 2050 op het huidige niveau blijven.
  • Deltabeslissing Rijn-Maasdelta; De Rijn-Maasdelta is het overgangsgebied waar rivier en zee samenkomen: het gebied van de grote rivieren, Rijnmond-Drechtsteden en de Zuidwestelijke Delta. De conceptdeltabeslissing Rijn-Maasdelta gaat in op vier onderwerpen: de toepassing van nieuwe keringen, de verdeling van de Rijnafvoer over de Rijntakken (Waal, Nederrijn-Lek en IJssel), waterberging in de Grevelingen en de zoetwatervoorziening.

Wat betekent het Deltaprogramma voor TenneT en Liander?

Hoogspanningsinstallaties van TenneT/Liander kunnen zijn gelegen in de gebieden die betrekking hebben op de bovengenoemde Deltabeslissingen. Het is mogelijk dat voor deze gebieden als gevolg van de Deltabeslissingen andere normeringen en uitgangspunten worden bepaald. Gevolg kan zijn dat - binnen bepaalde dijkringen gelegen - (cruciale) stations of andere hoogspanningsinstallaties van TenneT/Liander met een zodanig (ander) overstromingsrisico te maken krijgen dat maatregelen genomen moeten worden (om de leveringszekerheid van TenneT/Liander te garanderen).

TenneT is in goed overleg met het ministerie van EZ en andere betrokken partijen de plannen voor het Deltaprogramma verder aan het concretiseren en uitwerken.

Relevantie

Binnen het projectgebied speelt een tweetal deltabeslissingen een rol te weten Waterveiligheid en Ruimtelijke Adaptatie. In overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK, hierna te noemen: Hoogheemraadschap) wordt bepaald wat de gevolgen hiervan voor hoogspanningsinstallaties van TenneT en Liander kunnen zijn en welke maatregelen eventueel getroffen moeten worden.

3.3.4 Nationaal Bestuursakkoord Water

Op basis van het rapport van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw en het kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water' hebben het rijk, de provincies, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) ondertekent. Het NBW is doorgevoerd in de provinciale en regionale beleidsplannen.

Relevante aspecten uit het NBW zijn:

  • Toepassen van de watertoets als procesinstrument op alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen.
  • Toepassen van de trits vasthouden-bergen-afvoeren, met als eerste insteek het vasthouden van water.
  • Toepassen van de trits schoon houden - zuiveren - schoon maken, met als eerste insteek het voorkomen van vermenging van schoon hemelwater van dakvlakken en afvalwater en het gebruik van bijvoorbeeld een bodempassage voor hemelwater van druk bereden straatvlakken.
  • Wateropgave (de benodigde bergingscapaciteit voor het opvangen van pieken in neerslag) bepalen aan de hand van de NBW normen regionale wateroverlast. Voor stedelijk gebied geldt een norm van T=100 (bui die eens in de 100 jaar voorkomt). Voor glastuinbouw geldt een norm van T=50 (bui die eens in de 50 jaar voorkomt). En voor akkerbouw en grasland geldt respectievelijk T=25 en T=10.

Relevantie

In overleg met het waterschap wordt bepaald wat de gevolgen hiervan voor hoogspanningsinstallaties van TenneT en Liander kunnen zijn en welke maatregelen eventueel getroffen moeten worden. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 5.4.

3.3.5 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Acht bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland zijn vervangen door deze Waterwet en de zes verschillende vergunningen zijn opgenomen in één vergunning. Met de Waterwet hebben het rijk, waterschappen, provincies en gemeenten moderne wetgeving in handen om integraal waterbeheer te realiseren, om te zorgen voor waterveiligheid en om watervervuiling, wateroverlast en watertekorten tegen te gaan. Ook verplicht de Waterwet waterschappen en gemeenten om hun taken en bevoegdheden onderling af te stemmen, in het bijzonder voor de riolering en de zuivering van afvalwater.


De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.


Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.


Verder kunnen waterbeheerders via waterakkoorden afspraken maken met andere overheden over het te voeren waterbeheer. Dit akkoord is vormvrij en kan over alle onderwerpen van waterbeheer gaan. Ook biedt de wet de mogelijkheid om tot bestuurlijke afspraken te komen tussen een waterschap en een gemeente. Deze laatste mogelijkheid is procedureel eenvoudiger.


Een belangrijke verandering na het in werking treden van de Waterwet is de onderverdeling in het bevoegde gezag met betrekking tot directe en indirecte lozingen. Alle indirecte lozingen vallen onder het Wm bevoegde gezag (gemeente en provincie). Alle directe lozingen vallen onder het gezag van de Waterwet (waterschappen voor de regionale wateren en Rijkswaterstaat voor de rijkswateren).


De directe lozingen vallen onder de Waterwet (Wtw). De indirecte lozingen zijn opgegaan in de Wabo.


Organisatie waterbeheer

De Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders: het rijk, als de beheerder van de rijkswateren, en de waterschappen, als de beheerders van de overige wateren. Deze laatste is daarmee ook verantwoordelijk voor het zuiveringsbeheer. Provincies en gemeenten zijn formeel geen waterbeheerder, maar hebben wel waterstaatkundige taken. Zo blijft de provincie voorlopig bevoegd gezag voor drie categorieën grondwateronttrekkingen en infiltraties: de openbare drinkwaterwinning, ondergrondse energieopslag en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar. Op gemeenten rust een hemel- en grondwaterzorgplicht, zoals deze in januari 2008 via de Wet gemeentelijke watertaken is vastgelegd in de Wet op de waterhuishouding. De Waterwet regelt daarnaast ook de onderlinge toezichtverhoudingen van de verschillende betrokken overheden. Provincies houden toezicht op waterschappen en gemeenten en waar nodig kan de provincie gebruik maken van instructies of aanwijzingen. Een provincie of het rijk kan met besluiten of handelingen optreden in plaats van een waterschap of een gemeente. In situaties waarin bovenregionale belangen of internationale verplichtingen spelen, kan de minister van Verkeer en Waterstaat de toezichtinstrumenten benutten.

Waterwet in Europees verband

Nederland maakt deel uit van vier Europese stroomgebieden: de Rijn, de Eems, de Schelde en de Maas. De Waterwet sluit hierop aan. In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen rijkswateren en niet-rijkswateren (regionale wateren). Voor beide categorieën worden via het nationale waterplan respectievelijk de regionale waterplannen, strategische structuurvisies vastgesteld, waarin de hoofdlijnen van het waterbeleid en de maatregelenprogramma's zijn vastgelegd. Deze zijn richtinggevend voor het ruimtelijke ordeningsbeleid en zorgen zo voor een versterking van de relatie tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening. De plannen worden een keer per zes jaar herzien.


De waterschappen en de diensten van Rijkswaterstaat stellen vervolgens operationele waterbeheerplannen vast, waarin wordt aangegeven welke maatregelen zij in de komende periode zullen uitvoeren.

Relevantie

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Om de hoogspanningsverbindingen te kunnen realiseren en voor de watercompensatie op station MDM is naar verwachting een Watervergunning nodig. Hier wordt in paragraaf 5.4 nader op ingegaan.

3.3.6 Rijksstructuurvisie Wind op Land

De Structuurvisie Windenergie op Land (hierna SVWOL) is de uitwerking van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, zoals aangekondigd in de brief aan de Tweede Kamer van 14 juni 2011. In de SVWOL wordt de keuze vastgelegd in welke gebieden en onder welke voorwaarden grootschalige windenergie (> 100 MW) op land mogelijk is. De nieuwe generatie windturbines die gebruikt worden zijn hoger en moeten verder uit elkaar staan dan de bestaande windturbines. Zo kunnen ze optimaal gebruik maken van de wind en produceren ze veel meer groene stroom dan bestaande windturbines. Grootschalige windparken hebben echter een grote invloed op het landschap, leefomgeving en de vliegveiligheid rondom luchthavens. Vandaar dat het Rijk grootschalige windenergie wil concentreren in een beperkt aantal windrijke gebieden, in landschappen waar windturbines goed passen. Hierbij gaat de voorkeur uit naar grote haven- en industriegebieden, grootschalige open agrarische landschappen, in en langs grote wateren (zoals het IJsselmeer) en langs grootschalige infrastructuur.

Met de vaststelling van de Structuurvisie (28 maart 2014) heeft het kabinet vastgelegd welke gebieden geschikt worden geacht voor de ontwikkeling van grootschalige windenergie. Onderdeel van de Structuurvisie is het windpark Wieringermeer.

Relevantie

De ruimtelijke inpassing van station bij Middenmeer en de hoogspanningsverbindingen is een voorwaarde voor de uitvoering van het project Windpark Wieringermeer. Windpark Wieringermeer is een van de 11 aangewezen gebieden voor een grootschalig windpark in de Rijksstructuurvisie Wind op Land en daarmee van nationaal belang.

3.3.7 Handboek risicozonering Windturbines

Bij de plaatsing van windturbines staat de veiligheid voor de omgeving voorop. Mogelijke risico's rond een windturbine zijn mastbreuk, het afbreken van de gondel of van een blad. Voordat de overheid toestemming geeft voor de bouw van een windturbine, kan ze om een kwantitatieve risicoanalyse vragen. Het Handboek Risicozonering Windturbines 3.1 (2014) kan worden gebruikt als een praktijkrichtlijn voor het uitvoeren van een risicoanalyse voor windturbines


Om na te gaan of een windturbine risico veroorzaakt op nabijgelegen objecten en activiteiten wordt allereerst bepaald wat het beïnvloedingsgebied van de windturbine is. Voor verschillende typen windturbines van 1 tot 5 MW met verschillende ashoogten is een afstand bepaald voor dit beïnvloedingsgebied. Wanneer objecten zich buiten het beïnvloedingsgebied bevinden, is een verdere risicoanalyse niet nodig. Wanneer objecten zich wel binnen de maximale werpafstand van de geplande windturbines bevinden, moet een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd worden. Vervolgens wordt geïnventariseerd welke objecten zich binnen het beïnvloedingsgebied bevinden waarvoor een risicoanalyse moet worden uitgevoerd (bijvoorbeeld een weg, een buisleiding of een gebouw).


Het handboek 3.1 (2014) biedt geactualiseerde faalscenario’s en faalkansen van windturbines. Per object/activiteit zijn in het handboek afstandseisen, rekenmethodes en risicocriteria opgenomen om de risico’s te analyseren. Omdat het berekenen van risico’s die windturbines met zich meebrengen een ingewikkelde en tijdrovende analyse is, zijn in het Handboek generieke waarden afgeleid om de risico’s voor de trefkans van personen en gevaarlijke stoffen (of een incident met bijvoorbeeld een buisleiding of hoogspanningsverbinding) te bepalen. Ook zijn in dit Handboek rekenmethodes opgenomen om de risico’s te berekenen aan de hand van specifieke windturbinegegevens.

Het beleid van TenneT is opgenomen in het Handboek Risicozonering Windturbines. Daarnaast houdt TenneT bij de tracering van verbindingen en realisatie van overige hoogspanningsinstallaties rekening met de inhoud van dit handboek. TenneT acht het risico van windturbines op hun infrastructuur aanvaardbaar wanneer wordt voldaan aan de volgende afstandseis. Er dient een vrije ruimte aangehouden te worden die minimaal gelijk of groter is dan de maximale werpafstand bij nominaal toerental van de betreffende windturbine, zoals beschreven en aangeduid in tabel 2 van het Handboek Risicozonering Windturbines. Staat het type windturbine niet in deze tabel dan wordt uitgegaan van de maximale werpafstand van het type. Indien (nog) niet bekend is welke windturbine geplaatst gaat worden dan wordt uitgegaan van de maximale werpafstand bij nominaal toerental, te weten 245 meter. Wanneer niet wordt voldaan aan de afstandseis, wordt op basis van het concrete geval bekeken welk risico kan worden aanvaard. Dit kan niet generiek worden bepaald, omdat het onder andere afhankelijk is de locatie van de windturbine, type windturbine etcetera.


Relevantie

TenneT houdt rekening met de richtlijnen zoals geformuleerd in het Handboek Risicozonering Windturbines. Dit geldt dus ook bij de ontwikkeling van nieuwe hoogspanningsinstallaties zoals stations en hoogspanningsverbindingen.

3.3.8 Rijksstructuurvisie Ondergrond

De ondergrond heeft tot enige jaren geleden een zeer bescheiden rol gespeeld in de ruimtelijke ordening. Er is echter aanleiding om daar verandering in aan te brengen. De ondergrond speelt een steeds belangrijker rol bij maatschappelijke vraagstukken met een ruimtelijke component, zoals de energievoorziening, de drinkwatervoorziening en klimaatmitigatie en –adaptatie.

Met de Structuurvisie ondergrond (STRONG) wil de overheid de ondergrondse ruimte ordenen en activiteiten in de ondergrond beter op elkaar afstemmen. De Structuurvisie Ondergrond richt zich op de gehele ondergrond in samenhang met de bovengrond. De ondiepe ondergrond is niet meegenomen in STRONG.

Relevantie

Kabels zijn aanwezig in de ondergrond. De afspraken die in het kader van de Structuurvisie gemaakt worden over het efficiënt en duurzaam gebruik van de ondergrond, kunnen dus ook betrekking hebben op het aanleggen van hoogspanningsverbindingen. Omdat de ondiepe ondergrond niet is meegenomen in STRONG, staat STRONG het realiseren van de hoogspanningsverbindingen niet in de weg. De ontwikkeling van het station komt niet in strijd met STRONG.

3.3.9 Structuurvisie Buisleidingen

In oktober 2012 heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Buisleidingen vastgesteld. De Structuurvisie Buisleidingen geeft aan waar in de toekomst ruimte dient te worden vrijgehouden om buisleidingen van nationaal belang voor transport van gevaarlijke stoffen te kunnen leggen. De buisleidingenstroken hebben als doel bij te dragen aan de versterking van de Nederlandse positie in het internationale aardtransportnetwerk. Deze buisleidingenstroken zijn in eerste aanleg niet bedoeld voor elektriciteitsverbindingen.

Relevantie

Er is bij de tracering van de hoogspanningsverbindingen rekening gehouden met de ruimte die in de Structuurvisie is opgenomen als vrij te houden ruimte voor het aanleggen van buisleidingen van nationaal belang. Zie paragraaf 5.11. Het station valt niet binnen de vrij te houden ruimte zoals opgenomen in de Structuurvisie.

3.3.10 Natuurbeschermingswet

Vanaf oktober 2005 vindt de gebiedsbescherming in Nederland plaats via de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. De natuurbeschermingswet kent de volgende beschermde gebieden:

  • De Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden);
  • Beschermde natuurmonumenten (voorheen (staats)natuurmonumenten).

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de Natura 2000-gebieden en de beschermde natuurmonumenten. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Staatssecretaris Dijksma heeft de term Natuurnetwerk Nederland (hierna te noemen: NNN) geïntroduceerd om de term EHS te vervangen. De wet is hierop nog niet aangepast. Bij de EHS is geen sprake van externe werking.


Relevantie

Bij de voorbereiding van het PIP is onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen. In paragraaf 5.2 is de toetsing van de ontwikkeling van het station en de hoogspanningsverbindingen opgenomen aan de Natuurbeschermingswet.

3.3.11 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet (2002) (hierna: Ffwet) regelt de bescherming van in het wild voorkomende planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en beschermde planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor alle in het wild levende planten en dieren (algemene zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om de directe leefomgeving van soorten, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Ffwet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. De interpretatie van de wet is in 2009 en 2013 aangescherpt. Deze aanscherping is in onderstaande uitleg opgenomen.


In het kader van de Ffwetgeving geldt dat alle dieren en planten een zekere mate van bescherming genieten, op basis van hun intrinsieke waarde. In artikel 2 van de Ffwet staat dat iedereen voldoende zorg in acht dient te nemen voor de in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Ook mag men het welzijn van dieren niet onnodig aantasten en dieren onnodig laten lijden. Deze algemene zorgplicht geldt voor alle in het wild levende dier- en plantensoorten, ook voor de soorten die niet als beschermde soort aangewezen zijn onder de Ffwet.


De Algemene Zorgplicht is een aanvulling op de algemene verbodsbepalingen die uitsluitend betrekking hebben op beschermde soorten. Het artikel biedt de mogelijkheid om op te treden tegen ongewenste handelingen jegens beschermde dieren en planten, welke niet nadrukkelijk in één van de verbodsbepalingen zijn genoemd. Er bestaat geen wettelijke sanctie op overtreding. Wel kunnen activiteiten door de Algemene Inspectiedienst (AID) worden stilgelegd.


De algemene verbodsbepalingen, die handelingen die het voortbestaan van planten en diersoorten in gevaar kunnen brengen verbieden, vormen een belangrijk onderdeel van de Flora - en faunawet. Deze verboden zorgen ervoor dat in het wild levende soorten zoveel mogelijk met rust worden gelaten. De belangrijkste, voor ruimtelijke plannen relevante wettelijke bepalingen staan hieronder genoemd.

Algemene verbodsbepalingen flora- en faunawet (artikelen 8-12)

Artikel 8. Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen.

Artikel 9. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Artikel 10. Het is verboden dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten.

Artikel 11. Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.

Artikel 12. Het is verboden eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.

Overtreding van de verbodsbepalingen van de Ffwet zonder juiste ontheffing of het nemen van mitigerende maatregelen kan leiden tot handhaving van de Algemene Inspectiedienst (AID). Zij kunnen proces-verbaal opmaken en het werk stilleggen. Overtredingen van de Ffwet worden beschouwd als 'economisch delict' en kunnen als zodanig ook beboet worden.


Bij ruimtelijke plannen, met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen of om de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling, wordt door het ministerie van EZ goedkeuring gegeven aan de mitigerende maatregelen, of is het mogelijk van de minister van EZ ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.


Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen verschillende groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen worden benoemd in het "Besluit van 28 november 2000 houdende regels voor het bezit en vervoer van en de handel in beschermde dier- en plantensoorten", kortweg genoemd "Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten". Dit besluit heeft de status van een AMvB.

Relevantie

Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. In beginsel is daarvoor de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk. Een toetsing van de ontwikkeling van het station en de hoogspanningsverbindingen aan de soortenbescherming is opgenomen in paragraaf 5.2.

3.4 Provinciaal en regionaal beleid

3.4.1 Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040

De Structuurvisie ‘Kwaliteit door veelzijdigheid’ is op 21 juni 2010 vastgesteld door PS (16 februari 2010 vastgesteld door GS). In de structuurvisie geeft de provincie Noord-Holland aan op welke manier zij de ruimte in de provincie de komende dertig jaar wil benutten en ontwikkelen. De provincie zet vooral in op compacte en goed bereikbare steden, omringd door aantrekkelijk groen. De drie hoofdbelangen waarmee zij deze ruimtelijke ambitie wil realiseren zijn ‘Klimaatbestendigheid, Ruimtelijke kwaliteit en Duurzaam ruimtegebruik’.

In mei 2011 is de eerste partiële herziening vastgesteld. Deze herziening betreft de EHS, ecologische verbindingszones (hierna te noemen: EVZ), weidevogelleefgebied en intensieve veehouderij inclusief de bijhorende kaarten. GS heeft op 2 juli 2013 de ontwerp wijziging van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. De wijziging van de Structuurvisie betreft een wijziging van hoofdstuk 7 (uitvoeringsprogramma), bijlage I en alle verwijzingen naar het uitvoeringsprogramma in de overige hoofdstukken. De ontwerpwijziging van de Structuurvisie behelst geen beleidsinhoudelijke wijziging.

Om de herstructurering Wind op Land mogelijk te maken hebben PS op 2 maart 2015 een gewijzigde Structuurvisie vastgesteld. Het nieuwe beleid is per 15 januari 2016 in werking getreden. Het nieuwe beleid geeft onder andere uitvoering aan de herstructureringseisen waar windparken onder de herstructurering aan moeten voldoen.

Om de achteruitgang van weidevogels tegen te gaan en de financiële middelen voor weidevogelbeheer effectief te besteden, kiest de provincie Noord-Holland met ingang van 2016 voor weidevogelkerngebieden. De provincie heeft de weidevogelleefgebieden met ingang van 2016 in de structuurvisie aangepast op basis van de nieuwe begrenzingen in het Natuurbeheerplan 2016.

Relevantie

Realisatie van station Middenmeer en de hoogspanningsverbindingen zorgt ervoor dat het energienetwerk binnen de provincie op orde is en mee kan groeien met nu voorziene ontwikkelingen. De locatie van het station alsook de ligging van de hoogspanningsverbindingen zijn niet in strijd met de diverse beleidsonderwerpen zoals genomen in de structuurvisie.

3.4.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

De Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna te noemen: PRV) stelt regels waaraan bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen, beheersverordeningen en omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan dienen te voldoen. Deze regels vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Uiteraard moet altijd het provinciale belang de inzet van de PRV of andere instrumenten die de provincie ter beschikking staan rechtvaardigen.

PS hebben op 3 februari 2014 de PRV opnieuw vastgesteld. Deze vaststelling betreft een beleidsarme wijziging ten opzichte van de eerder vastgestelde PRV op 21 juni 2010. Dit houdt in dat de PRV geen nieuw beleid bevat. Om de herstructurering Wind op Land mogelijk te maken hebben PS op 15 december 2014 en op 2 maart 2015, samen met de gewijzigde Structuurvisie, een gewijzigde PRV vastgesteld. Ook dit nieuwe beleid is net als de Structuurvisie per 15 januari 2016 in werking getreden.

De PRV is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van inpassingsplannen, gemeentelijke bestemmingsplannen of afwijkingen van bestemmingsplannen. Uiteraard moet altijd het provinciale belang de inzet van de PRV rechtvaardigen.

Nieuwe verstedelijking
In artikel 14 (overige vormen van verstedelijking) van deze PRV, is aangegeven dat een bestemmingsplan niet mag voorzien in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking. Hiervan kan alleen worden afgeweken indien:

  • de noodzaak van verstedelijking is aangetoond;
  • is aangetoond dat de noodzakelijke verstedelijking niet binnen bestaand bebouwd gebied (BBG) plaats kan vinden;
  • voldaan wordt aan het bepaalde in artikel 15 (de eis van ruimtelijke kwaliteit).

In de afwegingsnotitie in Bijlage 2 wordt hier uitgebreid op ingegaan.


De noodzaak van de verstedelijking door voorliggende ontwikkeling is aangetoond door het besluit van PS d.d. 7 april 2014 (Bijlage 3) inzake de nut en noodzaak van realisatie van de netuitbreiding in de Kop van Noord-Holland, zie ook paragraaf 2.3.

De enige gebieden die in de omgeving van de zoekgebieden zijn aangewezen als BBG zijn de dorpen Middenmeer, Wieringerwerf en Slootdorp. Het is daarom niet wenselijk c.q. onmogelijk om de beoogde ontwikkeling te realiseren door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied.

De locatie van het op te richten station Middenmeer is volgens de PRV een glastuinbouwconcentratiegebied. Op grond van de PRV zijn hier nieuwe glastuinbouwbedrijven mogelijk. In hoeverre andere functies mogelijk zijn, is niet uitgewerkt en wordt situationeel bekeken (alleen mogelijk indien goed onderbouwd en met instemming van betrokkenen). Hier wordt in paragraaf 4.4 nader op ingegaan.


Bij de laatste voorwaarde wordt aangegeven met welke waarden rekening moet worden gehouden. Daarbij wordt rechtstreeks verwezen naar de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie. Bij plannen met een grote impact verzoekt GS de Commissie Advies Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies. Deze advisering van de ARO neemt de provincie mee in haar afweging om wel of geen zienswijze in te dienen.

Ten aanzien van de waarden die in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (Leidraad) zijn vastgelegd wordt het volgende opgemerkt. PS hebben in juni 2010 de Leidraad vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De ontwikkelingsgerichte benadering is het uitgangspunt van het beleid: behoud door ontwikkeling. In de Leidraad wordt ingegaan op de kernkwaliteiten die gelden als basis voor de ruimtelijke kwaliteit van het landschap van Noord-Holland. De provincie
onderscheidt de volgende aspecten:

  • Aardkundige waarden: deze worden onderverdeeld in ‘aardkundige monumenten’ (beschermd middels de Provinciale Milieuverordening) en ‘bijzondere aardkundige waarden’ (beleid opgenomen in de Provinciale Structuurvisie);
  • Archeologische waarden;
  • Tijdsdiepte: er moet zorgvuldig omgegaan worden met de bestaande (historische) kenmerken van het landschap. De provincie Noord-Holland wil dat de gelaagdheid van het landschap wordt meegenomen bij ruimtelijke ontwikkeling;
  • Historische structuurlijnen: er dient bij nieuwe ontwikkelingen zoveel mogelijk rekening te worden gehouden met de verkavelingsstructuren van het oorspronkelijke landschap;
  • Cultuurhistorische objecten;
  • Openheid: waarbij thema’s zoals verrommeling en verstedelijking een rol spelen, behoud van grootschalige open gebieden;
  • Stilte en donkerte;
  • Dorps-DNA: de specifieke eigenheid en identiteit van dorpen behouden.


Het grondgebied van de provincie Noord-Holland is in de Leidraad ingedeeld in verschillende landschapstypen. In het plangebied komen voornamelijk de landschapstypen 'oude zeekleilandschap' en 'het aandijkingenlandschap' voor. Zie paragraaf 5.3 voor een verdere toelichting op hoe het initiatief zich verhoudt tot het landschap.

Waarden

De PRV ziet verder toe op behoud en bescherming van aanwezige waarden zoals:

  • bijzondere aardkundige waarden (artikel 8)
  • de EHS en provinciale EVZ (artikel 19)
  • de weidevogelleefgebieden (artikel 25)
  • bollenteelt (artikel 26b)
  • waterkeringen (artikel 29 en artikel 30)

NNN/EHS

De PRV geeft in artikel 19 aan dat gronden die behoren tot de EHS of de provinciale EVZ geldt dat een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS en de EVZ significant aantasten. De toelichting van een bestemmingsplan of inpassingsplan dient het volgende dan ook het volgende te beschrijven:

  • de wezenlijke kenmerken en waarden van het desbetreffende deel van de EHS of de EVZ, zoals aangegeven in het Natuurbeheerplan;
  • hoe de wezenlijke kenmerken en waarden worden beschermd en;
  • hoe negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden worden voorkomen.

Een bestemmingsplan kan voorzien in nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten voor zover:

  • er sprake is van een groot openbaar belang;
  • er geen reële andere mogelijkheden zijn en;
  • de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd of;
  • een activiteit of een combinatie van activiteiten die mede tot doel heeft de kwaliteit of kwantiteit van de EHS of de EVZ per saldo te verbeteren.

Weidevogels

In artikel 25 is de bescherming van de weidevogelleefgebieden opgenomen. Zoals opgenomen in paragraaf 3.4.1 heeft de provincie de weidevogelleefgebieden met ingang van 2016 in de structuurvisie aangepast op basis van de nieuwe begrenzingen in het Natuurbeheerplan 2016.

Op grond van de PRV is binnen de weidevogelleefgebieden niet toegestaan:

  • nieuwe bebouwing (anders dan binnen een bestaand bouwblok of een uitbreiding daarvan);
  • de mogelijkheid van aanleg van nieuwe weginfrastructuur;
  • de mogelijkheid van aanleg van bossen of boomgaarden;
  • de mogelijkheid verstorende activiteiten, buiten de huidige agrarische activiteiten, te verrichten die het weidevogelleefgebied verstoren, en;
  • de mogelijkheid werken uit te voeren die realisatie van nieuwe peilverlagingen mogelijk maken.

Deze ontwikkelingen zijn enkel mogelijk indien dit geschiedt ten behoeve van:

  • een ingreep waarvoor geen aanvaardbaar alternatief aanwezig is en waarmee bovendien een groot openbaar belang wordt gediend;
  • woningbouw indien er sprake is van de toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte als bedoeld in artikel 16 en waarbij de natuurdoelen leidend zijn;
  • woningbouw die bijdraagt aan een substantiële verbetering van in de directe omgeving daarvan aanwezige natuurkwaliteiten van het landschap of;
  • een ingreep die netto geen verstoring van het weidevogelleefgebied geeft.

Daarbij dient dan wel aangegeven te worden:

  • op welke wijze schade aan een weidevogelleefgebied zoveel mogelijk wordt voorkomen en resterende schade wordt gecompenseerd;
  • hoe wordt geborgd dat de maatregelen ten behoeve van de compensatie daadwerkelijk worden uitgevoerd;
  • op welke wijze aan het gestelde in artikel 13 (nieuwe woningbouw), tweede lid en artikel 14 (overige vormen van verstedelijking), tweede lid, wordt voldaan en;
  • op welke wijze aan de ruimtelijke kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 15 van de PRV is voldaan.

Windenergie

Om de taakstelling voor de provincie Noord-Holland ten aanzien van windenergie (in totaal op 685,5 MW) op land te realiseren wordt in de polder Wieringermeer onder regie van het Rijk, een windpark gebouwd waardoor het opgesteld vermogen met circa. 250 MW toeneemt. Het Windpark Wieringermeer is ook in de PRV opgenomen. Binnen het aangegeven windgebied is het bouwen of opschalen van een of meer windturbines mogelijk gemaakt.

Voor de resterende opgave van 105,5 MW wil de provincie Noord-Holland ruimte bieden door de herstructurering van solitaire windturbines en verouderde lijnopstellingen (voor elke twee oude turbines die verdwijnen, komt er één nieuwe terug). Om de herstructurering mogelijk te maken zijn de Structuurvisie Noord-Holland 2040, de PRV en het beleidskader Wind op land gewijzigd. Het nieuwe beleid geeft onder andere uitvoering aan de herstructureringseisen waar windparken onder de herstructurering aan moeten voldoen. Dit zijn onder andere:

  • lijnopstelling van minimaal 6 turbines;
  • minimaal 600 meter afstand tot gevoelige bestemmingen;
  • voor iedere nieuw te bouwen turbine worden er twee oudere turbines verwijderd.

Meerlaagse veiligheid

In artikel 8a van de Verordening is het volgende opgenomen: 'de toelichting van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met:
a. de risico’s van en bij overstroming, en;
b. de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico’s te voorkomen of te beperken.

Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels stellen over de inhoud van deze beschrijving.

Relevantie

De beoogde Netuitbreiding Kop van Noord-Holland past in het provinciale ruimtelijke beleid. Met het initiatief wordt onder meer invulling gegeven aan de provinciale ambitie om windenergie op land te realiseren. In de paragrafen 2.3 is nader ingegaan op de nut en noodzaak van het initiatief en het provinciaal belang. Tevens is er uitgebreid studie gedaan naar de meest geschikte locatie voor het station en de situering van de tracés (zie Hoofdstuk 4). Daarbij is rekening gehouden met Windpark Wieringermeer en met de herstructurering van solitaire windturbines.

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is rekening te houden met de waarden zoals opgenomen in de PRV. Ook bij voorliggend planvoornemen is rekening gehouden met de diverse beleidsonderwerpen waarvoor regels zijn opgesteld in de PRV, zoals Bollenconcentratiegebied, Waterkeringen en Aardkundige waarden. Op plaatsen waar de ligging van de hoogspanningsverbindingen conflicteert met een provinciale waarden uit de PRV worden door TenneT passende maatregelen genomen zodat aantasting van de waarden wordt vermeden.

Een toelichting op de landschappelijke inpassing is opgenomen in paragraaf 5.3. In paragrafen 5.4 en 5.5 wordt respectievelijk ingegaan op de waterkeringen en de aardkundig waardevolle gebieden.

Zowel de provinciale structuurvisie als de PRV stellen als randvoorwaarde dat voor de aantasting van de EHS invulling en uitvoering wordt gegeven aan het 'nee, tenzij-beginsel'. In paragraaf 5.2 wordt ingegaan op de relatie met de EHS/EVZ en weidevogelleefgebieden.

In paragraaf 5.4.4.1 wordt ingegaan op overstromingsrisico's, waarmee voldaan wordt aan de motiveringseis zoals opgenomen in de Verordening.

In Hoofdstuk 4 is een motivering van de tracés opgenomen, waarin ook de relatie met het bollenteeltgebied is aangegeven. Hiermee voegt de ontwikkeling zich naar het provinciale beleid. Dit beleid vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

De locatie van het station is niet in strijd met de diverse beleidsonderwerpen zoals genomen in de PRV.

3.4.3 Provinciaal Waterplan Noord-Holland

Het Waterplan 'Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren', vastgesteld op 16 november 2009 door PS beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland. Binnen deze kaders treffen vooral waterschappen en gemeenten maatregelen om de burgers te beschermen tegen wateroverlast en watertekort en om de waterkwaliteit te verbeteren. De belangrijkste thema's zijn veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, grondwater en de rol van de provincie.

Op 16 november 2015 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland de Watervisie 2021 vastgesteld. De Watervisie biedt een doorkijk voor het regionale waterbeleid tot 2040 en geeft aan waar in de periode 2016-2021 de prioriteiten liggen voor waterveiligheid en schoon en voldoende water. De Watervisie 2021 is op 23 december 2015 in werking getreden en vervangt het Waterplan 2010-2015.

Relevantie

In paragraaf 5.4 is de waterparagraaf opgenomen en wordt ingegaan op de relatie van het initiatief (station en hoogspanningsverbindingen) en de thema's zoals genoemd in het provinciaal Waterplan 2010-2015. Met name de primaire waterkeringen spelen hierbij een rol, maar het initiatief voegt zich naar de het provinciaal beleid. Het beleid vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling, ook niet binnen de kaders van de Watervisie 2021.

3.4.4 Provinciale Milieuverordening (PMV)

In de Provinciale Milieu Verordening (hierna te noemen: PMV) staan specifieke milieuregels voor de provincie Noord-Holland. Deze regels gaan onder andere over waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden, stiltegebieden en aardkundige monumenten, bodemsanering en industrieterreinen van regionaal belang ten behoeve van
geluidzonebeheer. Op basis van deze regels verleent de provincie ontheffingen.

Relevantie

In het plangebied liggen aardkundige monumenten. Deze zijn relevant voor de ontwikkeling van de hoogspanningsverbindingen. Hier wordt in paragraaf 5.5 nader op ingegaan. Het station Middenmeer ligt niet binnen een aardkundig monument.

Binnen het plangebied liggen geen waterwingebieden, grondwaterbeschermingsgebieden en/of stiltegebieden zodat deze de ontwikkeling van het station en de hoogspanningsverbindingen niet in de weg staat.

3.4.5 Monumentenverordening Noord-Holland 2010

In de Provinciale Monumentenverordening Noord-Holland 2010 zijn de regels vastgelegd omtrent de plaatsing van monumenten op de provinciale monumentenlijst, de aanwijzing van beschermde structuren (voorheen: stads- en dorpsgezichten) en de verlening van een omgevingsvergunning. In de verordening is vastgelegd, dat bouwen of verbouwen in, op of aan een provinciaal monument nooit vergunningsvrij mag.

Relevantie

In het plangebied ligt het provinciale monument Westfriese Omringdijk. In paragraaf 5.3 is aangegeven hoe aantasting van dit provinciale monument voorkomen wordt. Het beleid vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van zowel het station als de hoogspanningsverbindingen.

3.4.6 Wegenverordening Noord-Holland 2012

Op 12 november 2012 heeft PS van de provincie Noord-Holland de Wegenverordening Noord-Holland vastgesteld. De verordening is van toepassing op openbare wegen waarvoor de onderhoudsplicht bij de provincie ligt. Onder de term wegen worden in ieder geval de rijbanen, fiets- en voetpaden, busbanen, parkeer-, carpool-, bus- en halteplaatsen, vlucht- en andere stroken, bermen, glooiingen, grondkeringen, bermsloten, alsmede de tot de weg behorende verkeersvoorzieningen begrepen.
Volgens de Wegenverordening is voor activiteiten die zich in beginsel niet verenigen met de primaire functie van een weg een vergunning van GS vereist. De weg is primair bedoeld voor het doelgericht verplaatsen of voortbewegen van voertuigen en andere weggebruikers. De vergunning kan slechts worden geweigerd ter bescherming van de wegen of de daarin gelegen kunstwerken alsmede ter verzekering van het veilig en doelmatig gebruik daarvan, inclusief het belang van verruiming of wijziging van die wegen.

Beheer(s)gebieden zijn gebieden die vallen binnen de beheergrens van een weg, zoals bedoeld in artikel 2 van de Wegenverordening. De provincie Noord-Holland heeft de begrenzing van de beheer(s)gebieden exact op kaart aangegeven.

Voor zover er sprake is van leidingen binnen het beheer(s)gebied wordt door de provincie gesteld dat hierbij de vergoeding plaatsvindt volgens de vergoedingsregeling van de rechtmatige overheidsdaad. Deze vangt aan met het intrekken van de publiekrechtelijke vergunningen/ontheffingen voor het de betreffende leiding. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen langsleidingen en kruisende leidingen. Voor het bepalen van de omvang van de schadevergoeding wordt gekeken naar de leeftijd van de vergunning/ontheffing. Indien een langsleiding meer dan 10 jaren ligt, leidt ertoe dat er geen vergoeding meer wordt toegekend (risico-aanvaarding). Voor kruisende leidingen geldt dat de vergoeding wordt berekend aan de hand van de werkelijke verleggingskosten: de kosten van ontwerp, begeleiding en uitvoering worden wel vergoed, de materiaalkosten en de kosten van in en uit bedrijf stellen niet.


Voor zover sprake is van leidingen buiten het beheer(s)gebied geldt in de provincie Noord-Holland de "Schadevergoedingsregeling verlegging kabels en leidingen buiten beheergebied van de provincie Noord-Holland 2005".

Relevantie

Langs provinciale wegen in het plangebied zijn beheer(s)gebieden gelegen. Ligging binnen beheer(s)gebied kan als risico met zich meebrengen dat verlegging van de hoogspanningsverbinding op termijn noodzakelijk blijkt. Dit is niet in overeenstemming is met de wens van TenneT om een ongestoorde ligging van de hoogspanningsverbinding te borgen. Afhankelijk van de leeftijd van de vergunning/ontheffing komen de kosten van verlegging voor rekening van de leidingbeheerder. Er heeft overleg over de tracering van de kabels plaatsgevonden tussen provincie en TenneT. In Hoofdstuk 4 wordt bij de motivering per tracé hier nader op ingegaan. Station Middenmeer ligt niet binnen een beheer(s)gebied.

3.4.7 Beleidsnota waterkeringen 2012-2017

In de Beleidsnota Waterkeringen 2012-2017 (Hoogheemraadschap) zijn het beheer en de eisen voor alle waterkeringen beschreven, zowel die aan de zeezijde als die langs alle binnenwateren. Voor zover noodzakelijk vanuit het Deltaprogramma wordt deze beleidsnota tezijnertijd aangepast.


Centraal in deze nota staat de veiligheid. In de nota is het onderhoud beschreven (en de wijze waarop) en welke voorwaarden gelden voor andere functies die een nadelig effect kunnen hebben op een waterkering.

Ten aanzien van kabels en leidingen wordt verwezen naar het regionale convenant tussen het Hoogheemraadschap en enkele regionale netbeheerders: PWN, Liander en KPN. Tevens wordt aangegeven dat het Hoogheemraadschap in de watervergunning voorwaarden stelt aan het leggen en hebben van kabels en leidingen in waterkeringen. Het gaat dan om de locatie, aanlegmethode, periode van werkzaamheden, onderhoud, calamiteitenbestrijding, inspectie, incidentenregistratie en verwijdering.

Relevantie

De ontwikkeling van het station en de hoogspanningsverbindingen worden uitgevoerd in lijn met deze Beleidsnota. Zie paragraaf 5.4.

3.4.8 Keur en Legger van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

De regels voor het beheer, gebruik en onderhoud van waterstaatswerken zijn opgenomen in een speciale verordening van het Hoogheemraadschap: de Keur. Een bijgeleverde legger bevat kaartmateriaal met beheersinformatie. Die legger bepaalt waar de geboden en verboden uit de keur van toepassing zijn.
De Waterwet en de Keur van het Hoogheemraadschap zijn de basis voor de watervergunning. Beide bevatten regels met betrekking tot het watersysteem (inclusief grondwater en de waterbodem) en alles wat daarbij hoort, zoals kunstwerken en dijken. Bij werkzaamheden die in, op, onder of naast oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen (dijken) worden uitgevoerd, dient altijd een watervergunning te worden aangevraagd bij het Hoogheemraadschap.

Op grond van artikel 4.1 is het verboden zonder vergunning gebruik te maken van een waterstaatswerk door, anders dan in overeenstemming met de functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder werkzaamheden te verrichten. Deze vergunning is niet vereist wanneer wordt voldaan aan de volgende voorschriften.

  • 1. Bij het kruisen van een oppervlaktewaterlichaam wordt de leiding minimaal 1,00 meter onder de vaste bodem en minimaal 1,00 meter onder de taluds van het oppervlaktewaterlichaam gelegd en onderhouden.
  • 2. Het aanbrengen van een leiding in de langsrichting van een oppervlaktewaterlichaam vindt niet plaats in het water van dit oppervlaktewaterlichaam maar er langs en wel minimaal 1,00 meter uit de insteek van het oppervlaktewaterlichaam.
  • 3. De verrichte ontgravingen in het oppervlaktewaterlichaam worden direct na voltooiing van de werkzaamheden aangevuld met het oorspronkelijk ontgraven bodemmateriaal. Deze aanvulling wordt afgewerkt met dezelfde taludhelling als de aangrenzende taludvlakken. Als er geen stabiel talud is terug te brengen met de ontgraven grond, wordt langs het geroerde talud een beschoeiing aangebracht met de bovenkant maximaal 0,15 meter boven het hoogst gehanteerde streefpeil.
  • 4. Direct na voltooiing van de werkzaamheden krijgt het oppervlaktewaterlichaam ter plaatse van de werken dezelfde afmetingen als het overige aansluitende deel en zonder achterlating van ondieptes in het oppervlaktewaterlichaam.
  • 5. De doorstroming (en eventuele doorvaart) in het oppervlaktewaterlichaam, respectievelijk ter plaatse van de werken, wordt niet gestremd of belemmerd.
  • 6. Bij het leggen van een leiding onder, over, in of langs een ondersteunend kunstwerk (brug of duiker) wordt het doorstromings- of doorvaartprofiel van het kunstwerk niet verkleind en wordt de leiding zodanig gelegd dat het kunstwerk te allen tijde kan worden vervangen of vernieuwd.
  • 7. Buiten bedrijf gestelde leidingen onder, over of langs het oppervlaktewaterlichaam worden door of in opdracht van de houder, belanghebbende, of rechtsopvolger verwijderd.
  • 8. Ten minste 10 werkdagen voordat met de werkzaamheden wordt aangevangen, neemt de aanvrager contact op met de toezichthouder om de exacte plaats van de leiding te bepalen.


Het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap heeft de Legger Wateren 2015 op 16 september 2015 vastgesteld. De legger is onlosmakelijk verbonden met de keur en algemene regels bij de keur. In de keur staat wat er wel en niet mag en wat moet.

Relevantie

De ontwikkeling van de hoogspanningsverbindingen zal leiden tot werkzaamheden in de directe omgeving van oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen, waardoor rekening is te houden met de Keur en de Legger. Voor zover noodzakelijk zal hierover overleg plaatsvinden met het Hoogheemraadschap.

3.4.9 Checklist watertoets van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Het Hoogheemraadschap heeft een checklist opgesteld voor de belangrijke wateraspecten voor de watertoets. Plannen worden aan de hand van deze checklist getoetst.


Waterkwantiteit:

  • Dempen = graven; 100% compensatie van gedempt oppervlaktewater binnen het plan- of peilgebied.
  • Compensatie van toename verharding afhankelijk van o.a. de toelaatbare peilstijging, afvoercapaciteit en rioolstelsel.
  • Waar mogelijk en wenselijk verbetering van de waterhuishouding in samenwerking met het Hoogheemraadschap door realisatie van extra waterberging (evt. in combinatie met natuur, openbaar groen of recreatie).


Waterkwaliteit:

  • Realisatie van doorspoelbaar watersysteem door:
    • 1. Ontsluiting van doodlopende watergangen en geen nieuwe doodlopende watergangen.
    • 2. Voorkomen van 'snipper-blauw' (vijvers met stilstaand water, geïsoleerde slootjes e.d.)
  • Voorkomen van vervuiling van oppervlaktewater door:
    • 1. Het beperken van de toepassing van: koperen, loden of zinken dakbedekking; chemische onkruidbestrijdingsmiddelen; verduurzaamd hout als oeverbeschoeiing.
    • 2. Het zoveel mogelijk beperken van bladval in het oppervlaktewater.
  • Voorkomen van directe afstroming van potentieel vervuild regenwater op het oppervlaktewater.
  • Waar mogelijk aanleg van natuurvriendelijke oevers (zoals plasbermen en rietoevers). Dit kan extra waterberging opleveren.


Waterkeringen:

  • Rekening houden met een vrijwaringzone langs een waterkering:
    • 1. Primaire waterkeringen: 100 meter uit teen van de waterkering.
    • 2. Regionale keringen: 50 meter uit teen van de waterkering.
    • 3. Rekening houden met max. verkeersbelasting.

Afvalwaterketen:

  • Afkoppelen/niet aankoppelen van verhard oppervlak.
  • Aangeven of en hoe een toename van het (vuilwater) aanbod in het riool wordt verwerkt.
  • In nieuwe gebieden geen regenwater naar de rioolwaterzuivering, maar naar het oppervlaktewater afvoeren of infiltreren.


Beheer en onderhoud nieuw oppervlaktewater:

  • Watergangen en kunstwerken zodanig dimensioneren dat deze door het Hoogheemraadschap varend kunnen worden onderhouden (in de regel geldt dat sloten met een breedte van minimaal 6 meter en een diepte van 1 meter hieraan voldoen).
  • Indien geen varend onderhoud mogelijk of wenselijk is, rekening houden met een of twee onderhoudsstroken (ongeveer 5 meter breed) langs watergangen. Oppervlaktewater binnen nieuwe stedelijke gebieden kan in onderhoud worden overgenomen door het Hoogheemraadschap. Hierover moeten in een vroeg stadium van de planvorming afspraken worden gemaakt.

Relevantie

In paragraaf 5.4 is de waterparagraaf (voor zowel station als hoogspanningsverbindingen) opgenomen. Deze checklist is daarvoor relevant.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie gemeente Wieringermeer

Op 23 juni 2011 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Wieringermeer de Structuurvisie Gemeente Wieringermeer vastgesteld.

Deze gemeente is opgegaan in gemeente Hollands Kroon. Bij deze samenvoeging is voor nagenoeg alle bestemmingsplannen en structuurvisies afgesproken dat het daarin opgenomen beleid wordt gehandhaafd tot zo lang er geen herziening daarvan heeft plaatsgevonden.

De structuurvisie is een herziening van het Structuurplan Wieringermeer uit 2006. In deze structuurvisie zijn de in het structuurplan geformuleerde ambities en doelen op onderdelen bijgesteld. Het betreft hierbij een bijstelling 'naar beneden': de structuurvisie bevat ten opzichte van het structuurplan geen nieuwe ontwikkelingen.


Afbeelding 6 geeft de structuurkaart weer met daarop de belangrijke thema's uit de structuurvisie. De structuurkaart is een eerste stap op weg naar de definitieve zonering in de vorm van bestemmingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0007.png"

Afbeelding 6: Structuurkaart bij Structuurvisie Wieringermeer

Op de Structuurkaart is het Agriport bedrijventerrein aangegeven.

Relevantie

De Structuurvisie geeft de ambities en ontwikkelingen aan die de gemeente de komende periode in het plangebied van Wieringermeer voorziet. Bij de aanleg van een station en de hoogspanningsverbindingen is hiermee rekening gehouden. In Hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.

3.5.2 Bestemmingsplannen

De vigerende bestemmingsplannen in de gemeenten (zie paragraaf 1.3) regelen het huidige gebruik in het plangebied. Dit huidige gebruik is met name agrarisch of betreft een berm of grond naast een weg of watergang.

Relevantie

De bestemmingsplannen staan de aanleg van een 150kV-hoogspanningsverbinding, de aanleg van station Middenmeer, 2 velden op het te bouwen station De Weel en de benodigde wijzigingen op de bestaande stations doorgaans niet toe. De planologische regeling wordt geregeld door middel van dit PIP .

3.5.3 Agriport A7

In Noord-Holland Noord krijgt de productielandbouw prioriteit. Dit is te zien in de uitbreiding van de glastuinbouw en Agriport A7. In 2005 is Agriport A7 BV gestart met het planologische proces voor een glastuinbouwgebied van 450 hectare bruto en 100 hectare bedrijventerrein. Het terrein Agriport is gelegen in het zuiden van de polder Wieringermeer. In januari 2010 is er nog eens 380 hectare beschikbaar gekomen voor grootschalige glastuinbouw.


De Energie Combinatie Wieringermeer (hierna te noemen: ECW), een samenwerkingsverband van de tuinders binnen Agriport A7, is de particuliere netbeheerder voor gas, elektra en warmte productie en transport op Agriport A7. Agriport A7 is een bedrijventerrein en een locatie voor grootschalige glastuinbouw. Met de realisatie van een transformatorstation (eigendom van ECW) in het gebied is er vooralsnog voldoende aansluitcapaciteit gerealiseerd voor alle glastuinders in Agriport A7 en voor de eerste fase van de uitbreiding van Agriport. Er zijn echter ambitieuze plannen voor uitbreiding. Dit heeft tot gevolg dat ECW een tweede hoogspanningsverbinding (grotendeels parallel aan de bestaande hoogspanningsverbinding) gaat aanleggen van ECW naar Westwoud. Deze hoogspanningsverbinding gaat overigens geen deel uitmaken van het landelijk hoogspanningsnet (het betreft een klantaansluiting). Deze hoogspanningsverbinding maakt ook geen deel uit van dit PIP.


Relevantie

Bij de realisatie van het station en de aanleg van de hoogspanningsverbindingen (zoals de locatiekeuze) is rekening gehouden met de uitbreiding van de glastuinbouw en de ontwikkeling van Agriport A7. Ook is rekening gehouden met de bestaande en de te ontwikkelen hoogspanningsverbindingen.

3.6 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling van een station en hoogspanningsverbindingen is, met uitzondering van de bestemmingsplannen, niet in strijd met de relevante beleidskaders. Dit geldt ook voor de aanpassingen die plaatsvinden op de bestaande stations (Anna Paulowna, Oterleek en Westwoud) alsmede de aanpassingen ter plaatse van het nog te realiseren station De Weel. Dit is nader gemotiveerd in deze toelichting van het PIP. Dat betekent dat het vigerende beleid en wetgeving op europees, nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau niet in de weg staat voor realisatie van een station en hoogspanningsverbindingen. Wel is nog een planologische regeling nodig. Die regeling wordt met dit PIP ingevuld.

Hoofdstuk 4 Afweging

4.1 Algemeen

Dit hoofdstuk gaat in op de locatiekeuze van het station en de keuze voor de situering van de hoogspanningsverbindingen. De eerste stap bij de locatiekeuze en de tracékeuze is het opstellen van een haalbaarheidsstudie. Dit is toegelicht in paragraaf 4.3. De afweging heeft plaatsgevonden op een hoog abstractieniveau en is uitgevoerd ten behoeve van het maken van een investeringsbeslissing door TenneT. Op grond van verdere uitwerking/nadere detaillering is vervolgens een voorkeurslocatie gekozen en zijn voorkeurstracés bepaald. Dit is toegelicht in paragrafen 4.4 en 4.5.

4.2 Afwegingscriteria

Dit hoofdstuk gaat in op de afwegingscriteria die zijn gehanteerd bij de locatiekeuze voor station Middenmeer en bij de tracering van de hoogspanningsverbindingen. De afwegingscriteria zijn gebaseerd op vigerende wet- en regelgeving en op beleid van TenneT. In Bijlage 6 is een nadere toelichting op de afwegingscriteria opgenomen. TenneT streeft ernaar om alle aspecten te vermijden die volgens vigerende wet- en regelgeving en/of beleid van TenneT een belemmering kunnen zijn. Dit is dan ook uitgangspunt geweest bij de locatiekeuze voor station Middenmeer en bij de tracering. Dit hoofdstuk gaat verder in op de hoofdpunten die bij een rol hebben gespeeld in de afweging om te komen tot een locatie en tracés zoals opgenomen in dit PIP.

4.3 Haalbaarheidsstudie 150/20kV-station Middenmeer en ontsluitende tracés

Ten behoeve van de investeringsbeslissing van TenneT is in 2013 een haalbaarheidsstudie uitgevoerd. Het doel van de studie was om op hoofdlijnen te bepalen of realisatie van een nieuw 150/20kV-station rondom Middenmeer en aansluitende hoogspanningsverbindingen (dus alleen 150kV) niet onmogelijk zou zijn. Daartoe heeft op een hoog abstractieniveau een afweging plaatsgevonden en is op basis van nettechnische, planologische en juridische aspecten een achttal zoekgebieden bepaald waarbinnen locaties gevonden zouden kunnen worden voor het nieuwe 150/20kV-station. Deze zoekgebieden zijn gelegen in een cirkel van 2 km rondom een punt in het centrum dat voor alle partijen gezamenlijk ((NUON, Windcollectief, ECN, Liander en TenneT) als optimum geldt. Dit optimum wordt bereikt wanneer het station in een denkbeeldig midden ten opzichte van de nieuwe windturbines en bestaande midden- en hoogspannings(transformator)stations wordt gerealiseerd. De cirkel van 2 km is daarmee geen harde grens, maar een afstand die redelijk is gebleken.

In deze studie zijn ook zoekgebieden/corridors aangewezen waar hoogspanningsverbindingen naar de omliggende stations gerealiseerd kunnen worden. De ligging van de acht zoekgebieden en de corridors van de hoogspanningsverbindingen (zoals onderzocht in de haalbaarheidsstudie) zijn weergegeven op afbeelding 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0008.png"

Afbeelding 7: Mogelijkheden voor aanleg hoogspanningsverbindingen zoals onderzocht in de Haalbaarheidsstudie

4.4 Onderbouwing locatie station

4.4.1 Proces

Op 2 december 2014 hebben Gedeputeerde Staten (GS) de afwegingsnotitie zoekgebieden Netuitbreiding Kop van Noord-Holland vastgesteld. In de notitie wordt gemotiveerd waarom bepaalde zoekgebieden – alsnog - niet geschikt zijn voor realisatie van het station. De notitie onderbouwt welke afwegingen zijn gemaakt, met als eindresultaat een onderbouwing voor een keuze voor een beperkter aantal (dan acht) zoekgebieden. De notitie is opgenomen in Bijlage 2. Input voor deze afwegingsnotitie vormt onder andere de aanmeldingsnotitite m.e.r-beoordeling Netuitbreiding Kop van Noord-Holland. Deze aanmeldingsnotitie (2014) is opgenomen in Bijlage 4.

Zowel de afwegingsnotitie als de aanmeldingsnotitie zijn opgesteld en vastgesteld in 2014. Hierdoor is het mogelijk dat delen van teksten in deze documenten niet meer actueel zijn (bijvoorbeeld bij het aanhalen van geldende beleidskaders). Dit heeft echter geen consequenties voor de conclusies uit deze documenten. Voorliggende toelichting biedt wel de meest actuele informatie en voor zover noodzakelijk is nogmaals beoordeeld of de tekst zoals vastgesteld in 2014 nog relevant en correct was. De toelichting is hierop aangevuld.

4.4.2 Afweging locatie station

Voor de afweging van de locatie van het station vormen de zoekgebieden uit de haalbaarheidsstudie het uitgangspunt. Het gaat om zoekgebieden A, B, C1, C2, D, E, F en G zoals afgebeeld op afbeelding 7 in paragraaf 4.3.

In de afweging om te komen tot een beperkt aantal zoekgebieden voor een stationslocatie is op basis van de milieuthema’s en het ruimtelijk beleid c.q. beleidscriteria van de rijksoverheid, de provincie, de gemeente, TenneT en voorkeur van Liander een vergelijking gemaakt tussen de zoekgebieden die waren voortgekomen uit de haalbaarheidsstudie. De financiële en nettechnische aspecten zijn reeds beschouwd bij het vaststellen van de zoekgebieden in de haalbaarheidsstudie en zijn hier dus niet meegenomen.


Uit de milieueffectbeoordeling blijkt dat er eigenlijk nagenoeg geen onderscheid is wat betreft de milieueffecten. Voor zover dan ook onderscheid te maken is, betreft dit drie effecten te weten:

  • Zettingsgevoeligheid van het gebied. Zettingsgevoelige bodems en gebieden dienen zoveel mogelijk vermeden te worden, omdat vrijwel altijd maatregelen tegen verzakking noodzakelijk zijn. Met name veengronden zijn gronden die zettingsgevoelig zijn. Zettingsgevoeligheid is met name relevant bij de zoekgebieden A, B, C2, E en F
  • Opbarstgevaar. Bij de aanleg moet worden voorkomen dat de deklaag opbarst. De deklaag kan opbarsten wanneer bij ontgraving een deel van de weerstandbiedende laag wordt verwijderd. Gezien de hoge druk vanuit het eerste watervoerend pakket moet al snel spanningsbemaling worden toegepast om deze druk te verlagen. In dat geval is er sprake van verstoring van de grondwaterstroming en kwelsituatie. Opbarstgevaar is bij alle zoekgebieden relevant, behalve bij zoekgebied D
  • Externe veiligheid. De risicocontour van een nabij gelegen ultralight vliegveld valt over (een deel van) de zoekgebieden C1 en E. Dit is geen milieueffect. Voor TenneT/Liander brengt dit echter wel een risico voor de leveringszekerheid met zich mee.


Nader onderzoek voor de te kiezen locatie is altijd nog noodzakelijk. Daaruit blijkt in hoeverre effecten nog voorkomen kunnen worden, danwel kunnen worden verzacht. Verwacht wordt echter dat in nagenoeg alle gevallen maatregelen kunnen worden getroffen om de minimale effecten die er mogelijk zouden kunnen zijn te mitigeren zodat nog voldaan kan worden aan een goede ruimtelijke ordening. Deze milieueffecten zijn dan ook niet doorslaggevend ten aanzien van de keuze voor één of meerdere zoekgebieden.

In Hoofdstuk 5 wordt per thema specifiek op de gekozen locatie ingegaan. Daarbij wordt aangegeven in hoeverre maatregelen mogelijk nodig zijn.


Op basis van een toetsing aan het ruimtelijk beleid kan geconcludeerd worden dat met name de thema's landschap, cultuurhistorie en archeologie van belang zijn. Aan de hand daarvan is het volgende geconcludeerd:

  • De zoekgebieden A, B, en een deel van C1, D, E, F en G hebben in sterke tot beperkte mate een negatief effect op de kernkwaliteiten van het landschap, de openheid en historische structuurlijnen;
  • De zoekgebieden (deel van) C1 en C2, met hun ligging in en tegen het glastuinbouwgebied/Agriport aan, hebben op deze kwaliteiten een veel beperkter effect.
  • Bij zoekgebied C2 is wel sprake van de ligging in aardkundig waardevol gebied, maar hiervoor kunnen dus zeer waarschijnlijk maatregelen worden genomen om de effecten te beperken.


Zoekgebied C2 ligt in zijn geheel binnen het glastuinbouwgebied van Agriport A7. Dit gebied is al grotendeels bebouwd met kassen en wordt in de toekomst verder aangevuld met glastuinbouw. Zoekgebied C1 ligt deels binnen bestemmingsplan “Uitbreiding Agriport A7 Grootschalige Glastuinbouw” (vastgesteld 28 januari 2010) en deels binnen bestemmingsplan “Buitengebied” (vastgesteld 17 oktober 2011). Aan de westzijde van de A7 is een open landschap aanwezig waar realisatie van een station een grote inbreuk op zal hebben. Zoekgebied C1 is grotendeels in gebruik als landbouwgebied en deels als glastuinbouwgebied. Zodoende is er met de komst van een nieuw 150/20kV-station sprake van beperkt tot geen extra aantasting van het aandijkingslandschap, de openheid van het gebied en het historische verkavelingspatroon. Aandachtspunt bij het verder onderzoeken van beide zoekgebieden zijn de negatieve milieueffecten die zijn geconstateerd en de opgave om deze effecten te mitigeren.


Op basis van deze argumenten wordt geconcludeerd dat realisatie van het initiatief binnen de zoekgebieden C1 en C2 het minst verstorend is voor het bestaande landschap.

Op basis van die conclusie heeft het college van GS op 2 december 2014 het besluit (zie Bijlage 5) genomen om:

1. De Afwegingsnotitie zoekgebieden Netuitbreiding Kop van Noord-Holland en de Aanmeldingsnotitie m.e.r.- beoordeling Netuitbreiding Kop van Noord-Holland vast te stellen;

2. PS actief te informeren over besluit 1 door middel van een brief.


Daarmee is besloten dat de zoekgebieden C1 en C2 nader onderzocht worden of dat in deze gebieden een locatie te vinden is om het station op te richten.

4.4.3 Onderzoek mogelijkheden locatie nabij zoekgebieden C1 en C2

Binnen de zoekgebieden C1 en C2 is vervolgens bepaald welke gronden geschikt (kunnen) zijn voor realisatie van een station. Een locatie is geschikt:

  • indien de gronden nog niet bebouwd of bestemd zijn voor glastuinbouw (of een andere bestemming);
  • de grond verkregen kan worden voor een aanvaardbare prijs;
  • de hoogspanningsverbindingen kunnen 'aanlanden' bij de betreffende locatie;
  • het station landschappelijk goed inpasbaar is.

Hieruit is naar voren gekomen dat een perceel aan de Tussenweg als enige geschikt is bevonden. Dit perceel is wel bestemd voor glastuinbouw, maar nog niet bebouwd. Zowel in de structuurvisie als in de PRV is de realisatie van een 150/20kV-station binnen een glastuinbouwconcentratiegebied niet benoemd. Binnen het bestemmingsplan "Uitbreiding Agriport A7 Grootschalige Glastuinbouw" (deel zoekgebied C1 en een deel van zoekgebied C2) zijn al wel "nutsbedrijven met de ten behoeve van deze nutsbedrijven noodzakelijke installaties, hoofdzakelijk en noodzakelijk voor glastuinbouwbedrijven" toegestaan. Aangezien het 150/20kV-station niet ten behoeve van de glastuinbouw gerealiseerd wordt, past het station niet binnen het vigerende bestemmingsplan.

Voor het perceel geldt:

  • aanlanding op het station met drie verbindingen lijkt in principe mogelijk;
  • in het zoekgebied C1/C2 was al een station voorzien ten dienste van de glastuinbouw dat middels een wijzigingsbevoegdheid kon worden gerealiseerd;
  • dat realisatie van het station hier de minste ruimtelijk impact heeft;
  • dat realisatie van het station in het zoekgebied C1/C2 de ontwikkeling van Agriport niet in de weg staat;
  • dat de nu voorziene grond die men wil aankopen een reststrook betreft die niet goed ontwikkeld kan worden ten behoeve van glastuinbouw.

Het perceel aan de Tussenweg is op de verbeelding opgenomen.

4.5 Onderbouwing tracékeuze

4.5.1 Inleiding

Nadat de locatie van station Middenmeer bekend was, zijn de hoogspanningsverbindingen bepaald. De vorige paragraaf betreft een toelichting over het proces dat doorlopen is om te komen tot de locatie voor het station Middenmeer. Vervolgens zijn de hoogspanningsverbindingen bepaald. Deze paragraaf gaat in op de tracering van en naar station Middenmeer. Het gaat om de volgende tracés:

  • Middenmeer - Westwoud (MDM-WWD)
  • Middenmeer - De Weel (nog niet gerealiseerd) (MDM-DWL)
  • Middenmeer - Anna Paulowna (MDM-APL)
  • Oterleek - De Weel (OTL-DWL)

4.5.2 Van haalbaarheidsstudie naar nadere detaillering

Zoals in paragraaf 4.3 is beschreven, is eerst een haalbaarheidsstudie uitgevoerd. Om van de tracés die zijn onderzocht in de haalbaarheidsstudie naar concrete tracés te komen, heeft een gedetailleerdere tracéafweging plaatsgevonden. Hierbij is gebruik gemaakt van een aantal objectieve criteria die op een meer gedetailleerder niveau aangeven of een tracé uitvoerbaar kan zijn, en waar eventuele knelpunten kunnen worden gezien, die al dan niet middels het treffen van maatregelen kunnen worden weggenomen. De bij deze gedetailleerdere beoordeling van belang zijnde criteria komen voor een groot deel overeen met de criteria uit de haalbaarheidsstudie (zoals opgenomen in paragraaf 4.3). Er is echter sprake van enkele verschillen. Deze verschillen zijn als volgt te verklaren:

  • Enkele criteria zijn niet relevant (meer) voor dit gebied omdat die waarden of aspecten niet voorkomen. Deze komen derhalve niet terug in onderstaande criteria. Een voorbeeld hiervan is het criterium externe veiligheid / vliegveld.
  • Bepaalde criteria zijn specifieker gemaakt en aangevuld. Zo is bijvoorbeeld het criterium archeologie aangevuld met locaties waar scheepswrakken bekend zijn, en is het criterium agrarische functies opgenomen met onder meer het gebied van de Opperdoezerronde.
  • Enkele thema's zijn in de nadere detaillering toegevoegd. Een voorbeeld hiervan is het thema 'Ruimtelijke plannen', waarin specifiek wordt gekeken naar ruimtelijke belemmeringen binnen vigerende en nieuwe plannen voor de hoogspanningsverbinding.


Tabel 1 geeft een overzicht van de afwegingscriteria die zijn gehanteerd bij de gedetailleerdere afweging van de tracés van Middenmeer naar Westwoud, Anna Paulowna, de Weel en Oterleek. Tevens is kort aangegeven wat de relevantie van het criterium is voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding en is aangegeven hoe deze criteria zich verhouden tot de criteria uit de eerdere haalbaarheidsstudie. De afwegingscriteria vloeien voort uit beleid van TenneT of vanuit wet- en regelgeving voor diverse onderwerpen zoals bijvoorbeeld archeologie, natuur, water etcetera. Een uitgebreide toelichting per criterium is opgenomen in Bijlage 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0010.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0012.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0014.png"

Tabel 1: Lijst met afwegingscriteria op basis waarvan de uiteindelijke tracering (zoals opgenomen in dit PIP) is bepaald. Tevens is opgenomen welke criteria zijn gehanteerd in de haalbaarheidsstudie.


Hieronder wordt per traject ingegaan op het voorkeurstracé dat is opgenomen in dit PIP. De ligging van de tracés wordt vervolgens afgezet tegen de criteria zoals hiervoor genoemd. Tot slot wordt per traject een nadere motivering gegeven waarom gekozen is voor deze tracering. Daarbij geldt dat TenneT ernaar streeft alle aspecten te vermijden die volgens wet- en regelgeving en/of beleid van TenneT een belemmering kunnen zijn. In Bijlage 8 zijn kaarten opgenomen waarop de belemmeringen per tracé zijn weergegeven.

4.5.3 Middenmeer - Westwoud
4.5.3.1 Relevante belemmeringen

In Bijlage 8 is een belemmeringenkaart opgenomen. In het gebied tussen station Middenmeer en station Westwoud zijn de volgende belemmeringen aanwezig:

  • Archeologische waarden, waaronder een AMK-terrein, (middel)hoge verwachtingswaarde en mogelijke ligging van een scheepswrak.
  • Ecologische waarden: NNN-gebied Egboetswater, ecologische verbindingszones en weidevogelgebieden.
  • Kruising met waterkering Westerzeedijk
  • Aardkundig waardevolle gebieden (voormalig kreeksysteem Wieringermeer en meanderende veenstroom bij Zwaagdijk)
  • Beheergebied langs N242
  • Ligging van twee windturbines langs de Droge Wijmersweg
  • Ligging van herstructureringsgebied Wind op Land (conform Provinciale Structuurvisie)
  • Uitbreidingsontwikkeling Tuinstraat-West
  • Beschermd gebied van de Opperdoezerronde
  • Ligging van diverse kabels en leidingen

4.5.3.2 Motivering tracering

Gelet op de aanwezige belemmeringen is gezocht naar het meest optimale tracé. Hieronder is een motivering opgenomen waarom bepaalde tracékeuzes zijn gemaakt.

Aansluiting station Middenmeer

Het tracé verlaat het station aan de zuidzijde. Het tracé loopt over een strook grond langs de Wagentocht naar het oosten. Het tracé kruist de Medemblikkerweg en loopt langs de sloot richting het Wagendwarspad. Een tracé langs de Medemblikkerweg naar het zuiden is niet mogelijk. Er is geen ruimte aanwezig vanwege de ligging van andere kabels en leidingen daar.

Er is niet gekozen voor een tracé dat vanaf het station Middenmeer via het westen loopt naar station Westwoud. De redenen hiervoor zijn:

  • de kruising met diverse gasleidingen, die belemmering vormen voor een tracé (op grond van de NEN 3654);
  • de dwarse doorsnijding van diverse agrarische percelen;
  • de ligging van weidevogelgebied, dat is aangewezen door de provincie (in vigerende PRV (jan 2016);
  • ligging van bebouwing, bijvoorbeeld bij Het Westeinde, Oostwoud en Hauwert.

Kruising N239 en Westerzeedijk

De hoogspanningsverbinding kruist de N239, de Koggenrandweg en de Westerzeedijk met een haakse boring. Door een haakse kruising wordt zo min mogelijk beslag gelegd op de ruimte voor (beheer van) de watergangen. Vervolgens wordt de provinciale weg N240 gevolgd.

Ligging in het gebied van de Opperdoezerronde

Ter hoogte van Opperdoes ligt het gebied van de Opperdoezerronde (alleen aardappels die binnen een straal van 1 km om de kerk van het Westfriese plaatsje Opperdoes worden geteeld mogen Opperdoezerronde heten, zie ook de belemmeringenkaart in Bijlage 8). Kruising van het tracé met dit gebied is niet te voorkomen zonder een grote omweg te nemen en/of zonder bebouwing te raken. Tevens liggen aan de westkant van Opperdoes diverse gasleidingen, die belemmering vormen voor een tracé. Er is voor gekozen om het gebied zo kort mogelijk te doorkruisen en de provinciale weg N240 te volgen. Door de provinciale weg te volgen (wel buiten het beheer(s)gebied) raakt het tracé alleen de randen van de percelen van het gebied van de Opperdoezerronde. Hierdoor wordt tijdens de aanleg aantasting van agrarische percelen waarop de Opperdoezerronde wordt geteeld zo veel mogelijk beperkt. Na aanleg van de hoogspanningsverbinding is geen sprake meer van hinder door de hoogspanningsverbinding. De verbinding doorsnijdt het gebied van de Opperdoezerronde over een lengte van 1.475 meter.

Ligging ten opzichte van het beheer(s)gebied N240

Langs de provinciale wegen heeft de provincie Noord-Holland beheer(s)gebied aangeduid. De term beheer(s)gebied is het gebied dat dat valt binnen de beheergrens van een weg, zoals bedoeld in artikel 2 van de Wegenverordening (zie paragraaf 3.4.6). In verband met de wens van TenneT om hoogspanningsinstallaties zoveel als mogelijk ongestoord te (kunnen) laten liggen, streeft TenneT ernaar niet binnen beheersgebied van deze wegen te gaan liggen tenzij er geen andere mogelijkheden zijn en de kans op een toekomstige mogelijke verlegging klein is. Ook langs de N240 ligt een beheer(s)gebied. De N240 wordt in 2017 verbreed en verlegd langs het traject 'rotonde Almereweg en de N239'. Er dient voldoende ruimte te blijven voor de verplaatsing van twee bomenrijen en de obstakelvrije zone van 4,5 meter aan weerszijden van de weg.

In de huidige situatie ligt langs de provinciale weg N240 een hoogspanningsverbinding van ECW naar Westwoud. Een tweede hoogspanningsverbinding van ECW naar Westwoud is voorzien. Hierover is afstemming gezocht tussen ECW en TenneT. In deze afstemming is tevens rekening gehouden met de geplande reconstructie van de provinciale weg. Na nadere bestudering blijkt dat aan de westkant van de N240 voldoende feitelijke ruimte beschikbaar is voor alle drie de bovengenoemde hoogspanningsverbindingen (zie afbeelding 8). Gelet op de benodigde ruimte voor de verbreding/verlegging is de hoogspanningsverbinding op 10 meter buiten het beheergebied gesitueerd, waardoor de plannen voor verbreding en verlegging van de provinciale weg niet conflicteren met de hoogspanningsverbinding. Voorliggend PIP heeft echter alleen betrekking op de hoogspanningsverbindingen van station Middenmeer naar Westwoud, aangezien dit PIP enkel betrekking heeft op de noodzakelijke netuitbreiding van de hoogspanningsverbindingen van TenneT in Noord-Holland. Daar waar planologische planprocedures noodzakelijk zijn voor de aanleg van de hoogspanningsverbindingen van ECW naar Westwoud wordt dit via een separaat spoor opgezet. De hoogspanningsverbindingen die mogelijk worden gemaakt in voorliggend PIP staan een bestemmingsplanwijziging voor de hoogspanningsverbinding voor ECW niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0015.jpg"

Afbeelding 8: Ligging hoogspanningsverbindingen nabij Opperdoes.

De hoogspanningsverbinding loopt langs de N240 tevens door een weidevogelleefgebied (ca. 2500m), zie ook de belemmeringenkaart in Bijlage 8. Wanneer de hoogspanningsverbinding is aangelegd, levert dit geen belemmeringen op voor de leefgebieden van weidevogels. Wel kan het tijdstip waarop de hoogspanningsverbinding wordt aangelegd van invloed zijn op de mate van verstoring. De hoogspanningsverbinding loopt aan de rand van het weidevogelleefgebied en parallel aan de provinciale weg. De eventuele verstoring is daardoor reeds beperkt. Wanneer aanleg in broedseizoen niet te voorkomen is, worden waar nodig maatregelen getroffen (zie ook paragraaf 5.2).

Windturbines

Langs de Droge Wijmersweg staan op een afstand van respectievelijk 85 en 183 meter een tweetal windturbines. Het betreffen lage windturbines met een relatief laag vermogen (<1MW). Conform vigerend bestemmingsplan is de bestaande hoogte ook de maximaal toegestane hoogte.

Op grond van het Handboek Risicozonering Windturbines (HRW, 2014) is de maximale werpafstand van een dergelijke windturbine bij nominaal toerental 131m (afgeleid van de meest kleine windturbine met een hoogte van 60 meter en 1 MW vermogen). De windturbine die op een afstand van 85m staat, staat derhalve te dichtbij.

Echter; het risico dat hieruit mogelijk voortvloeit is klein voor TenneT. Immers op 28 september 2015 hebben GS de startnotitie PIP vastgesteld die geldt voor het Windpark Westfrisia. In deze startnotitie is het volgende opgenomen: "Het inpassingsverzoek uit 2010 voorziet in de bouw van vijf windturbines met een ashoogte van maximaal 85 meter en een rotordiameter van 82 meter langs de N302 in de gemeente Medemblik. De locatie ligt ten noorden van de N302 tussen de bebouwing van Zwaagdijk-Oost en Zwaagdijk-West. De te realiseren capaciteit ligt tussen 10-13 megawatt (MW), afhankelijk van de turbinekeuze.

Hoewel de overgangsregeling uit de PRV geen sanering vereist, voorziet het verzoek in de sanering van drie solitaire windturbines aan de Droge Wijmerweg en de Poelweg in Medemblik. Deze windturbines worden gesaneerd binnen 1 jaar nadat het nieuwe park in bedrijf is." Hieruit kan dus worden geconcludeerd dat slechts gedurende een beperkte periode sprake van een mogelijk zeer klein risico (immers de windturbines zijn eigenlijk kleiner dan de kleinste variant zoals opgenomen in het HRW 2014). Gelet hierop, alsook omdat een ander alternatief tracé redelijkerwijze beschouwd niet beschikbaar is, accepteert TenneT een eventueel risico en worden door TenneT - ingeval dat toch noodzakelijk blijkt te zijn - aanvullende maatregelen getroffen.

Egboetswater

Het gebied Egboetswater is ecologisch waardevol en aangewezen als NNN-gebied. Er is daarom gezocht naar oplossingen om ruimtebeslag op dit gebied te voorkomen.

Herstructureringsgebied Wind op Land

Om de herstructurering Wind op Land mogelijk te maken hebben PS op 2 maart 2015 een gewijzigde Structuurvisie vastgesteld. Het nieuwe beleid is per 15 januari 2016 in werking getreden. Het nieuwe beleid geeft onder andere uitvoering aan de herstructureringseisen waar windparken onder de herstructurering aan moeten voldoen. Dit zijn onder andere:

  • lijnopstelling van minimaal 6 turbines;
  • minimaal 600 meter afstand tot gevoelige bestemmingen;
  • voor iedere nieuw te bouwen turbine worden er twee oudere turbines verwijderd.

In de omgeving van het dorp Hauwert is op grond van de Provinciale Structuurvisie een 'herstructureringsgebied windenergie' aangegeven.

Er is een tracé gevonden dat ten zuiden van Hauwert door de Sluispolder loopt. Ter plaatse van dit tracé is oprichting van windturbines niet mogelijk omdat het tracé op kortere afstand dan 600 meter van gevoelige bestemmingen af ligt, zie paragraaf 3.4.2.

Kruising met de Tuinstraat

Er is voor gekozen de Tuinstraat te kruisen tussen de nummer 33 en 39. Deze kruising (gelegen op gronden met de bestemming Agrarisch op grond waarvan een woning of tuin niet is toegestaan) zorgt ervoor dat de hoogspanningsverbinding zo ver mogelijk af ligt van bebouwing en de camping langs de Tuinstraat. Het zoveel als redelijkerwijs mogelijk vermijden van nieuwe gevoelige bestemmingen of bebouwing is geen traceringsuitgangspunt voor ondergrondse verbindingen. Echter gelet op andere traceringsuitgangspunten streeft TenneT er naar zo veel als redelijkerwijze mogelijk afstand te bewaren tot de gebouwde omgeving. Ter plaatse van de kruising zal de aanleg van de hoogspanningsverbinding plaatsvinden door middel van een boring (die vanaf de waterloop doorgetrokken wordt tot en met de Tuinstraat). Hierdoor zal geen sprake zijn van schade als gevolg van de aanleg van de hoogspanningsverbinding.

Een kruising tussen Tuinstraat 6 en 8 (langs de watergang) was niet mogelijk, omdat hier een tweede hoogspanningsverbinding van ECW gepland is en daarmee feitelijk geen ruimte meer beschikbaar is. Er is niet gekozen voor een tracé dat oostelijk van de Tuinstraat naar de Zwaagdijk loopt. Bij de kruising met de Zwaagdijk is immers sprake van archeologisch waardevol gebied op grond van het bestemmingsplan terwijl een ander minder belemmerend alternatief voor een tracé aanwezig is. Daarnaast is de feitelijke ruimte bij de kruising met de Zwaagdijk zeer beperkt.

Station Westwoud

Gelet op aanwezige kabels en leidingen rondom station Westwoud heeft aanlanding van het tracé vanaf de westzijde de voorkeur. Ook het veld waarop het tracé aan wordt gesloten ligt aan de westzijde van het station. Om het tracé zo kort mogelijk te houden is ervoor gekozen om het tracé de Zwaagdijk te laten kruisen tussen Zwaagdijk 237 en Zwaagdijk 241. Hier ligt het tracé op een strook van 15 meter breed tussen gronden met de enkelbestemming wonen (Zwaagdijk 237) en gronden met een bouwvlak (Zwaagdijk 241) volgens bestemmingsplan Dorpskernen IV van de gemeente Medemblik (2013). De bestemming wonen en het bouwvlak worden daarmee ontweken.

Het uiteindelijke tracé

Het tracé verlaat station Middenmeer aan de zuidkant. Langs de Wagentocht loopt het tracé naar de oostzijde. Vervolgens kruist het tracé de Medemblikkervaart en de Medemblikkerweg. Het tracé loopt vanuit de Medemblikkerweg via de bestaande perceelsgrenzen door naar het Wagendwarspad. Het tracé volgt het Wagendwarspad en het water langs de Zuiderkwelweg. Het tracé buigt langs het water af naar het zuiden om vervolgens de Medemblikkersluisweg, de Westfriese Vaart, de N239 en de Westerzeedijk te kruisen. Het tracé volgt de N240 langs de kern Opperdoes af tot aan het Egboetswater. Vervolgens volgt het tracé De Gouw naar het zuidwesten tot aan de zuidgrens van het Egboetswater om van daaruit naar het zuidoosten toe af te buigen. Hierbij wordt de Notweg gepasseerd. Hierna loopt het tracé weer naar het zuidwesten, onder de kern Hauwert langs. De Tuinstraat wordt gepasseerd tussen de nummers 33 en 39. De Kromme Leek en de Zwaagdijk worden gepasseerd om het station via de westkant te bereiken.

Afbeelding 9 geeft een overzicht van de hoogspanningsverbinding op een topografische ondergrond, zoals deze naar aanleiding van onder andere de belemmeringenkaart, is ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0016.jpg"

Afbeelding 9: Ligging hoogspanningsverbinding Middenmeer - Westwoud

4.5.3.3 Totaaloverzicht kenmerken tracé

Tabel 2 geeft een overzicht van de analyse van de hoogspanningsverbinding aan de hand van de

diverse afwegingscriteria.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0017.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0018.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0019.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0020.jpg"

Tabel 2: Overzicht analyse hoogspanningsverbinding Middenmeer - Westwoud

4.5.4 Middenmeer - De Weel
4.5.4.1 Relevante belemmeringen

In Bijlage 8 is een belemmeringenkaart opgenomen. In het gebied tussen station Middenmeer en het nog te bouwen station De Weel zijn de volgende belemmeringen aanwezig:

  • Archeologische waarden, waaronder een AMK-terrein en gebieden met (middel)hoge verwachtingswaarde;
  • Ecologische waarden: NNN-gebied Leijerdijk en ecologische verbindingszone;.
  • Kruising met waterkering Groetkanaal en De Rijd
  • Eén gebied waar vervolgonderzoek bodemkwaliteit noodzakelijk kan zijn. Dit is ter hoogte van de Westfriesedijk.
  • Aardkundig waardevol gebied (voormalig kreeksysteem Wieringermeer)
  • Beheersgebied langs N242
  • Ligging van diverse windturbines in het gebied:
    • 1. Ligging van 5 windturbines langs de Oudelanderweg en de Nieuw Almersdorperweg.
    • 2. Tussen de Oudelanderweg en de Almaarseweg staat een windturbine gepland in het kader van het Windplan Wieringermeer.
    • 3. Haaks op de N242 loopt een lijnopstelling met bestaande windturbines (Groetpolder, Herstructurering Wind op Land).
  • Ligging van diverse kabels en leidingen

4.5.4.2 Motivering tracering

Station Middenmeer

De hoogspanningsverbindingen van en naar station Anna Paulowna en De Weel kunnen via de westzijde op het station Middenmeer aanlanden. Het is mogelijk (haalbaar en uitvoerbaar) gebleken om onder de kassen van Sweetpoint te boren (tot aan de westzijde van de A7). Dit betekent dat de aansluiting naar station Middenmeer ten noorden van de Nieuw Almersdorperweg ligt, gunstig gelet op het vervolgtraject van de hoogspanningsverbindingen naar Anna Paulowna en De Weel. Ook wordt hierdoor niet onnodig glastuinbouwgebied ingeperkt in ontwikkelingsmogelijkheden. TenneT zal rekening houden met de diepte van de funderingen van de kassen en ook met de onderlinge afstand van de funderingen van de kassen. Hierover zijn afspraken gemaakt met Sweetpoint.
Om ook toekomstige klanten aan te kunnen sluiten worden er twee extra boringen onder Sweetpoint gezet. Deze 2 boringen worden gelijktijdig met de andere twee boringen aangebracht om daarmee de overlast voor Sweetpoint te beperken tot een minimum. Daarnaast wordt voorzien dat na realisatie van het station het zeer lastig c.q. wellicht onmogelijk is een nieuwe boring te maken ingeval dat noodzakelijk is.

Nieuw Almersdorperweg en Oudelanderweg

De aansluiting naar station Middenmeer biedt ruimte om het tracé langs de Nieuw Almersdorperweg en Oudelanderweg achter de woningen langs te leggen. Het tracé loopt dan over de agrarische percelen ten noorden van de Nieuw Almersdorperweg en Oudelanderweg.

Alternatief was dat het tracé langs de Nieuw Almersdorperweg en Oudelanderweg zou lopen. Gelet op de beperkt aanwezige ruimte in de wegberm bleek een tracé in de wegberm niet mogelijk. Voor de aanleg van een hoogspanningsverbinding in open ontgraving is een strook grond nodig van 20 á 30 meter. In dit geval is slechts een feitelijke breedte van 11 meter aanwezig tussen de weg en de woningen waarbij de bijbehorende tuinen direct grenzen aan de weg. Een tracé langs de Nieuw Almersdorperweg en Oudelanderweg in open ontgraving is dan ook niet mogelijk zonder de (tuinen van) woningen te moeten kruisen. Dit laatste is niet gewenst gelet op het door TenneT gehanteerde standpunt ten aanzien van elektromagnetische velden. Zie ook paragraaf 5.8 van deze toelichting.

Het zoveel als redelijkerwijs mogelijk vermijden van nieuwe gevoelige bestemmingen of bebouwing is geen traceringsuitgangspunt voor stations, ondergrondse hoogspanningsverbindingen en kabelovergangsgebieden (overgangen tussen gestuurde boring en open ontgraving) en opstijgpunten omdat het beleidsadvies van het ministerie van IenM inzake magneetvelden niet van toepassing is hierop. Echter gelet op andere traceringsuitgangspunten verdient het aanbeveling zo veel als redelijkerwijze mogelijk, afstand te bewaren tot de gebouwde omgeving. Voor zover er echter - vanwege het feit dat andere traceringspunten een ligging nabij de gebouwde omgeving niet in de weg staan - toch voor gekozen zou kunnen worden om te gaan liggen in de nabijheid van de gebouwde omgeving, kiest TenneT daar in dergelijke gevallen niet voor omdat er volgens TenneT in een dergelijk geval ook een goed alternatief beschikbaar is.

Pluimveebedrijf

Op 20 oktober 2015 heeft de gemeente het bestemmingsplan 'Verplaatsing Pluimveebedrijf Het Kippenhok v.o.f.' gepubliceerd. Het tracé loopt aan de zuidzijde van de watergang ter plaatse zodat er geen conflicten ontstaan met de ontwikkeling van het pluimveebedrijf.


Aardkundig waardevol gebied

Het tracé loopt over 4.480 meter door aardkundig waardevol gebied, zie ook de belemmeringenkaart in Bijlage 8. Het gaat hier om een voormalig kreeksysteem in oude zeeklei nabij Middenmeer. In de PRV vraagt de provincie aan gemeenten om voorkomende bijzondere aardkundige waarden in de bestemmingsplannen ingeval van nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk te beschermen. Het aardkundig waardevol gebied is in het bestemmingsplan buitengebied 2009 beschermd door een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. In deze dubbelbestemming is aangegeven voor welke werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden moet worden aangevraagd. TenneT zal waar nodig nader archeologisch onderzoek uitvoeren om de aanwezige archeologische waarden te bepalen en aantasting daarvan te voorkomen. Indien nodig worden daartoe maatregelen getroffen. Zie verder paragraaf 5.6.

Windturbines

Het tracé gaat langs enkele bufferzones van windturbines. De windturbines langs dit deel van het tracé zijn weergegeven in afbeelding 10.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0021.jpg"

Afbeelding 10: Ligging van windturbines langs het tracé Middenmeer - De Weel. Niet alle windturbines van Windpark Wieringermeer zijn op deze afbeelding opgenomen.

Nieuw Almersdorperweg/Oudelanderweg

De turbines langs de Nieuw Almersdorperweg/Oudelanderweg staan op de lijst om gesaneerd te worden, met uitzondering van de windturbine aan de Nieuw Almersdorperweg 11. De afstand tot vier van deze windturbines bedraagt 245 meter of meer, hetgeen op grond van het Handboek Risicozonering de maximale werpafstand bij nominaal toerental is. Eén turbine staat op een afstand van circa 220 meter van het tracé. De windturbine is van het type Vestas V66 met 1,7 MW vermogen volgens de aanvraag omgevingsvergunning Windpark Wieringermeer cluster Nuon 3 en is 60-78 meter hoog. Bij een ashoogte van 80 meter is de maximale werpafstand bij nominaal toerental 175 meter volgens het Handboek Risicozonering Windturbines (2014). Het tracé ligt dus op ruim voldoende afstand volgens dit Handboek.

Op grond van het inpassingsplan Windpark Wieringermeer (2015) kunnen in de toekomstige situatie geen nieuwe windturbines komen met een grotere werpafstand (de windturbines hebben de aanduiding 'te saneren windturbine 1', waar één bestaande windturbine mag worden vervangen door één nieuwe windturbine mits onder meer de ashoogte niet meer bedraagt dan de bestaande ashoogte.

Oudelanderweg/Alkmaarseweg

Tussen de Oudelanderweg en de Alkmaarseweg bestaat - op grond van het Rijksinpassingsplan Windpark Wieringermeer - de mogelijkheid een windturbine te plaatsen. Deze windturbine behoort tot Cluster Nuon 3. Voor deze windturbine is een omgevingsvergunning door gemeente Hollands Kroon verleend op 1 mei 2015 (kenmerk Z-100342/DOC003805). Op grond van deze omgevingsvergunning is het mogelijk om op deze locatie een turbinetype te realiseren die varieert tussen de 2,5 en 3,5 MW. De ashoogtes variëren tussen de 90 en 120 meter. De maximale werpafstand van de mogelijke windturbines varieert tussen de 198 meter (vermogen 3MW, ashoogte 90m) en 231 meter (vermogen 4MW, ashoogte 120m). Afbeelding 11 geeft de ligging van de windturbine weer met daaromheen een bufferzone van 231 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0022.jpg"Afbeelding 11: Ligging van windturbine aan Oudelanderweg met daaromheen een bufferzone van 231 meter


Het tracé van de hoogspanningsverbinding is zo gekozen dat de bufferzone niet wordt doorsneden en dat - conform overige traceringsuitgangspunten - het aantal belemmeringen zo minimaal mogelijk is.

Groetpolder

In de huidige situatie is ter hoogte van de Groetpolder reeds een lijnopstelling van windturbines aanwezig. De meest zuidelijke windturbine van deze lijnopstelling ligt aan de zuidzijde van de N242 aan de Korte Groetpolderweg. In het kader van de provinciale regelgeving Wind op Land is hier een herstructureringsgebied gelegen, maar dit herstructureringsgebied ligt enkel ten noorden van de Groetpolderweg.

Het tracé loopt op een te korte afstand van de windturbine volgens het Handboek Risicozonering Windturbines (zie ook paragraaf 3.3.7). Voor dit concrete geval heeft TenneT bekeken welk risico kan worden aanvaard, zie Bijlage 7. Uit de analyse blijkt dat de aanwezigheid van windturbine T19 binnen de acceptabele risicogrenzen van TenneT valt. Indien noodzakelijk zal TenneT maatregelen treffen om onaanvaardbare risico's te vermijden.


Bundeling met N242

Het tracé zorgt voor bundeling met infrastructuur door de provinciale weg N242 over een groot traject te volgen. Er is voor gekozen om het tracé aan de zuidzijde te positioneren om de volgende redenen:

  • Langs de noordzijde van de N242 ligt een reservering voor toekomstige uitbreiding van de weg. Onbekend is of en wanneer reconstructie van de weg zal plaatsvinden, echter de provincie wenst de reservering wel te handhaven.
  • Bij een tracé aan de noordzijde zou de N242 twee keer gepasseerd moeten worden (inclusief bijbehorend beheergebied). Bij een tracé aan de zuidzijde hoeft de N242 één maal gekruist te worden.
  • Aan de noordzijde van de N242 liggen meerdere boomkwekerijen. Aan de zuidzijde zijn ook boomkwekerijen gelegen, maar de hoogspanningsverbinding gaat daar over een kleinere lengte door percelen met boomkwekerijen heen.
  • Aan de noordzijde ligt meer bebouwing langs de N242 (onder meer de kern Nieuwe Niedorp) dan aan de zuidzijde. Het zoveel als redelijkerwijs mogelijk vermijden van nieuwe gevoelige bestemmingen of bebouwing is geen traceringsuitgangspunt. Maar ook hier geldt dat TenneT niet kiest voor een ligging nabij de gebouwde omgeving wanneer er ook een goed alternatief beschikbaar is.

Beheer(s)gebied N242

Het tracé ligt grotendeels buiten de beheer(s)grens van de provincie (zie ook paragraaf 4.5.3.2). De provincie hanteert het uitgangspunt dat bij voorkeur niet kabels en leidingen worden gesitueerd binnen het beheer(s)gebied van provinciale wegen. Daar waar een leidingbeheerder er voor kiest om hier toch te gaan liggen is de provincie van mening dat de inhoud van de provinciale wegenverordening van toepassing is. Over de plekken waar het tracé binnen de beheergrens valt (bij afritten Winkel, enkele percelen ten westen van knooppunt Winkel en Nieuwe Niedorp), heeft nader overleg plaatsgevonden tussen provincie en TenneT/Liander. Voorzien wordt dat de hoogspanningsverbinding aldaar ongestoord kan blijven liggen. Immers aansluitende percelen zijn niet gelegen binnen het beheer(s)gebied.

N241/Verlaat

Parallel aan de N241 is feitelijk geen ruimte beschikbaar door aanwezigheid van een parallelweg en de ligging van middenspanningskabels. Daarnaast vinden er komende periode werkzaamheden plaats aan de provinciale weg N241. Het wegvak tussen Schagen en Verlaat krijgt een nieuwe inrichting met extra ruimtebeslag. De omgeving rond de rotonde bij Verlaat kent verder allerlei belemmeringen om een tracé hier aan te leggen:

  • Aan de westzijde van de provinciale weg ligt een natuurgebied dat behoort tot het Natuurnetwerk Nederland. Dit gebied is redelijk nat en deels omsloten door infrastructuur. Een van de traceringsuitgangspunten is om ecologische waarden te beschermen. Als gevolg daarvan wordt ruimtebeslag in de NNN gebieden waar mogelijk voorkomen.
  • Er liggen vele woon- en bouwvlakken bij Verlaat. Het zoveel als redelijkerwijs mogelijk vermijden van nieuwe gevoelige bestemmingen of bebouwing is geen traceringsuitgangspunt voor stations, ondergrondse hoogspanningsverbindingen en kabelovergangsgebieden (overgangen tussen gestuurde boring en open ontgraving) en opstijgpunten omdat het beleidsadvies van het ministerie van IenM inzake magneetvelden niet van toepassing is hierop. Echter gelet op andere traceringsuitgangspunten verdient het aanbeveling zo veel als redelijkerwijze mogelijk, afstand te bewaren tot de gebouwde omgeving. Voor zover er echter - vanwege het feit dat andere traceringspunten een ligging nabij de gebouwde omgeving niet in de weg staan - toch voor gekozen zou kunnen worden om te gaan liggen in de nabijheid van de gebouwde omgeving, kiest TenneT daar in dergelijke gevallen niet voor omdat er volgens TenneT in een dergelijk geval ook een goed alternatief beschikbaar is.
  • Langs de provinciale wegen liggen beheer(s)gebieden, die conform de traceringsprincipes waar mogelijk worden ontweken.
  • Een tracé conform het voorstel leidt tot meer kruisingen met (provinciale) wegen. Dit leidt derhalve tot meer boringen en is niet gewenst.


Het tracé vermijdt daarom de rotonde en loopt niet parallel langs de N241. Voor zover mogelijk wordt wel geprobeerd de werkzaamheden gelijktijdig te laten plaatsvinden.

NNN-gebied Leijerdijk

Het tracé kruist gebieden die behoren tot de NNN nabij de Leijerdijk over 38 meter. Het gaat hier op grond van het beheerplan over EHS ontwikkelopgave. Dat wil zeggen dat het NNN-gebied nog gerealiseerd moet worden. Het tracé zal met een boring de Leijerdijk en het water kruisen waar het NNN-gebied langs ligt. Aantasting van NNN wordt hiermee voorkomen.

Windturbine nabij station De Weel

Nabij station De Weel is een windturbine gelegen. Het betreft hier een solitaire windturbine, gelegen op circa 168 meter afstand. Ter plaatse van de windturbine geldt de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden' met de functieaanduiding 'windturbine'. In de regels van Bestemmingsplan Buitengebied voormalige gemeente Niedorp (2013) is in artikel 3 'Agrarisch met waarden' aangegeven dat de bouwhoogte en tiphoogte (ashoogte plus de halve rotordiameter, oftewel de lengte van een wiek) van windturbines niet meer van 45m mag bedragen. Hiervan kan worden afgeweken als er hogere gebouwen in de omgeving staan. Dan mag de windturbine niet hoger zijn dan het hoogste gebouw.

De windturbine heeft een ashoogte van 70 meter en een vermogen van 2 MW. Bij een ashoogte van 80 meter en een vermogen van 2 MW is de maximale werpafstand bij nominaal toerental 175 meter volgens het Handboek Risicozonering Windturbines (2014). Gelet hierop is de afstand van 168 meter tot de turbine voldoende ruim.

Kabels en leidingen

Het tracé kruist drie keer een buisleiding van de GasUnie. Het tracé wordt hier haaks aangelegd door middel van een boring zodat aantasting wordt voorkomen. Langs de N240 bij Nieuwe Niedorp en Winkel ligt het tracé over een lengte van ongeveer 7km binnen een afstand van 1km (300-900m) parallel aan een buisleiding van de GasUnie. Een tracé aan de noordzijde van de N242 zou zorgen voor een grotere afstand tot de buisleiding. Een tracé aan de noordzijde van de N242 is om meerdere redenen niet wenselijk, zie motivering onder het kopje 'N242/Groetpolder'. Een tracé ten zuiden van de buisleiding is niet mogelijk door ligging van een andere buisleiding, waardoor het nagenoeg onmogelijk is om buiten beïnvloedingsgebied te blijven.

TenneT voert voor het gekozen tracé beïnvloedingsberekeningen uit conform de NEN 3654. Waar nodig zullen maatregelen worden getroffen om wederzijdse effecten te voorkomen.

Het uiteindelijke tracé

Het tracé verlaat station Middenmeer aan de westkant. Er wordt een boring gemaakt onder het kassencomplex van Sweetpoint. Deze boring kruist ook de Westfrieschevaart en de A7. Hierna vervolgt het tracé haar route ten noorden van de Nieuw Almersdorperweg en de Oudelanderweg over de agrarische percelen. Nabij de rotonde met de N242 buigt het tracé af naar het zuidwesten en volgt het de provinciale weg N242. Het tracé buigt ten noorden van Oude Niedorp richting het noorden alwaar het water De Rijd wordt gekruist. Vervolgens worden diverse perceelgrenzen en sloten gevolgd totdat de beoogde locatie van station De Weel wordt bereikt. Deze locatie staat overigens nog niet onherroepelijk vast. Mocht uiteindelijk blijken dat het station niet gerealiseerd kan worden c.q. wordt op deze locatie dan wordt geen uitvoering gegeven aan een gedeelte van de verbinding Middenmeer - De Weel en wordt de verbinding rechtstreeks doorverbonden met station Oterleek


Afbeelding 12 geeft een overzicht van de hoogspanningsverbinding op een topografische ondergrond. In Bijlage 7 is een belemmeringenkaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0023.jpg"

Afbeelding 12: Ligging van de hoogspanningsverbinding Middenmeer - De Weel

4.5.4.3 Totaaloverzicht

Tabel 3 geeft een overzicht van de analyse van de hoogspanningsverbinding aan de hand van de diverse afwegingscriteria.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0024.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0025.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0026.jpg"

Tabel 3: Overzicht analyse hoogspanningsverbinding Middenmeer - De Weel

4.5.5 Middenmeer - Anna Paulowna
4.5.5.1 Relevante belemmeringen

In Bijlage 8 is een belemmeringenkaart opgenomen. In het gebied tussen station Middenmeer en station Anna Paulowna zijn de volgende belemmeringen aanwezig:

  • Gebieden met (middel)hoge verwachtingswaarde;
  • Ecologische waarden: NNN-gebied nabij Ewijcksluis en ecologische verbindingszone;
  • Kruising met vier waterkeringen;
  • Aardkundig monument Oude Veer en aardkundig waardevol gebied;
  • Beheer(s)gebied provinciale weg;
  • Ligging windturbines parallel aan de Molenweg, windturbine aan de Lotweg en windturbines ten noorden van de Kruisweg;
  • Ligging van diverse kabels en leidingen
4.5.5.2 Motivering tracering

Station Middenmeer

Het tracé landt vanuit de westelijke zijde aan op het station Middenmeer, zie ook paragraaf 4.5.4.2.. Er vindt een boring plaats onder de kassen van Sweetpoint en de A7. Het tracé volgt de Westfrieschevaart in noordelijke richting zodat belemmeringen voor de agrarische functie beperkt blijven.

Windpark Wieringermeer

Ten westen van Slootdorp gaat het tracé langs een gebied waar een lijnopstelling van windturbines gepland is volgens het inpassingsplan Windpark Wieringermeer. Deze windturbines behoren tot het cluster Windpark Cluster Wieringermeer (WCW)). Mogelijke risico's rond een windturbine zijn mastbreuk, het afbreken van de gondel of van een blad. Een tracé op een volgens het Handboek Risicozonering Windturbines (zie paragraaf 3.3.7) te korte afstand langs het gereserveerde gebied voor windturbinepark Wieringermeer is niet wenselijk vanwege de mogelijke risico's voor de ondergrondse hoogspanningsverbinding rondom windturbines. In de aanvraag omgevingsvergunning Windpark Cluster WCW (kenmerk 714029, 22 augustus 2014) zijn de precieze locaties van losse windturbines weergegeven. De hoogspanningsverbinding gaat door de 245m bufferzone van turbine KT-01. Om te toetsen of hiermee de veiligheid van de hoogspanningsverbinding in het geding komt is getoetst aan het Handboek Risicozonering Windturbines. Van turbine KT-01 staat het precieze vermogen en de hoogte nog niet vast. Wel is in de aanvraag omgevingsvergunning aangegeven dat er 12 mogelijke turbinetypes zijn. De vermogens van deze 12 turbinetypes variëren tussen de 2,5 en 3,4 MW. De ashoogtes variëren tussen de 93 en 120 meter. De maximale werpafstand van de mogelijke windturbines bij nominaal toerental varieert tussen de 198 meter (vermogen 3MW, ashoogte 90m) en 231 meter (vermogen 4MW, ashoogte 120m). Om invloed voor de hoogspanningsverbinding als gevolg van de windturbine te voorkomen, dient de hoogspanningsverbinding op 231 meter van windturbine KT-01 te liggen. In het meest extreme geval moet de hoogspanningsverbinding dus 231 meter van windturbine KT-01 liggen. Bij de tracering van de hoogspanningsverbinding is er rekening mee gehouden dat de hoogspanningsverbinding buiten de 231 meter buffer rond de windturbine KT-01 ligt.

Slootvaart

Het tracé loopt vervolgens langs de Slootvaart zodat de belemmeringen voor de agrarische functie zo beperkt mogelijk blijven. De Slootvaart is in de Legger Wateren opgenomen. Het betreft geen waterkering. De vaart behoort tot de categorie primaire watergangen. De breedte van de onderhouds-/beschermingszone bedraagt 3 meter. Het tracé is op 6,5 meter uit de kant van de watergang gesitueerd. Deze is als volgt tot stand gekomen:

  • 0,5 meter uit de insteek van de watergang ivm eventuele afkalving;
  • 2,5 meter beschikbaar voor eventuele landbouwweg;
  • 2,0 meter voor opslag teelaarde;
  • 0,5 meter uit de insteek van sleuf in verband met eventuele afkalving;
  • maximaal 1,0 meter tot eerste kabel (afhankelijk van grondsamenstelling).


Alternatieven voor een tracé langs de Slootvaart zijn bekeken. Een alternatief tracé via de Molenweg is niet mogelijk gebleken, gelet op de volgende punten:

  • er wordt niet gekozen voor doorsnijding van agrarische percelen, gelet op het traceringsprincipe om zo veel mogelijk langs de randen van agrarische percelen te liggen. Het in het PIP opgenomen tracé langs de Slootvaart kruist de percelen alleen aan de randen, waardoor de belemmeringen voor de agrarische functie beperkt blijven.
  • er wordt niet gekozen voor een tracé langs de windturbines Windpark Wieringermeer, gelet op het traceringsprincipe om bufferzones rondom windturbines niet te doorsnijden (Handboek risicozonering Windturbines, zie paragraaf 3.3.7 van de toelichting van het PIP). Gelet op de ontwikkeling van Windpark Wieringermeer is een tracé aan de westzijde van de Molenweg alleen mogelijk op voldoende afstand van de geplande windturbines. Dit zou betekenen dat een tracé agrarische percelen dwars zou kruisen.
  • Er wordt rekening gehouden met de ligging van een hoogspanningsverbinding in de nabijheid van bijvoorbeeld andere kabels en leidingen. Immers, de aanwezigheid van andere kabels en leidingen kan binnen een bepaalde afstand en door middel van bepaalde parallelloop invloed hebben. De afstandsnormen uit de NEN 3654 worden hierbij gehanteerd. Ten aanzien van windturbines bestaat de kans dat een falende windturbine (of onderdelen daarvan) de hoogspanningsinfrastructuur beschadigd en dat daarmee de leveringszekerheid in gevaar komt.
  • het zoveel als redelijkerwijs mogelijk vermijden van nieuwe gevoelige bestemmingen of bebouwing is geen traceringsuitgangspunt voor stations, ondergrondse hoogspanningsverbindingen en kabelovergangsgebieden (overgangen tussen gestuurde boring en open ontgraving) en opstijgpunten omdat het beleidsadvies van het ministerie van IenM inzake magneetvelden niet van toepassing is hierop. Echter gelet op andere traceringsuitgangspunten verdient het aanbeveling zo veel als redelijkerwijze mogelijk, afstand te bewaren tot de gebouwde omgeving. Voor zover er echter - vanwege het feit dat andere traceringspunten een ligging nabij de gebouwde omgeving niet in de weg staan - toch voor gekozen zou kunnen worden om te gaan liggen in de nabijheid van de gebouwde omgeving, kiest TenneT daar in dergelijke gevallen niet voor omdat er volgens TenneT in een dergelijk geval ook een goed alternatief beschikbaar is.

Bij Slootdorp is de keuze gemaakt om af te buigen naar het westen zodat zoveel mogelijk afstand wordt aangehouden tot gebouwen (het bedrijventerrein langs de Slootvaartweg).

Kooltuinenweg/Ulkeweg

Op de kruising van de Ulkeweg en de Kooltuinenweg ligt een boerderij. In verband met de wens om zoveel mogelijk afstand te houden tot gebouwen (en dus ook tot voortuinen) is zo getraceerd dat de verbinding dit perceel vermijdt. Echter een alternatief via de Kooltuinenweg was geen optie, omdat deze berm deels beplant is met bomen (aanwezigheid van bomen is niet gewenst omdat de hoogspanningsverbinding dan niet ongestoord kan liggen). Daarnaast is de berm slechts 7 meter breed. Die breedte is te smal om de hoogspanningsverbinding zonder (kostbare) maatregelen te kunnen aanleggen.

Kruisweg/Zwinweg
Het tracé loopt ten noorden van de Kruisweg. Hieronder wordt ingegaan op de diverse argumenten:

  • parallelloop met andere kabels en leidingen is in principe niet gewenst, omdat dit kan leiden tot ongewenste beïnvloeding (bijv. corrosie van de leidingen). Op grond van de NEN 3654 wordt dan ook verzocht bepaalde afstandseisen te respecteren en voor zover dat niet mogelijk is in overleg te treden en eventueel maatregelen te treffen;
  • het zoveel als redelijkerwijs mogelijk vermijden van nieuwe gevoelige bestemmingen of bebouwing is geen traceringsuitgangspunt voor stations, ondergrondse hoogspanningsverbindingen en kabelovergangsgebieden (overgangen tussen gestuurde boring en open ontgraving) en opstijgpunten omdat het beleidsadvies van het ministerie van IenM inzake magneetvelden niet van toepassing is hierop. Echter gelet op andere traceringsuitgangspunten verdient het aanbeveling zo veel als redelijkerwijze mogelijk, afstand te bewaren tot de gebouwde omgeving. Voor zover er echter - vanwege het feit dat andere traceringspunten een ligging nabij de gebouwde omgeving niet in de weg staan - toch voor gekozen zou kunnen worden om te gaan liggen in de nabijheid van de gebouwde omgeving, kiest TenneT daar in dergelijke gevallen niet voor omdat er volgens TenneT in een dergelijk geval ook een goed alternatief beschikbaar is.


Beheer(s)gebied

Langs de provinciale wegen heeft de provincie Noord-Holland beheer(s)gebied aangeduid. Het tracé ligt (los van de kruisingen met provinciale wegen) niet binnen beheergebied van de provincie.


Windturbine Lotweg en Zwinweg

Het tracé raakt verder een bufferzone (245m) van een windturbine aan de Lotweg. De turbine staat op circa 210 meter van het tracé. Aan de Zwinweg staat eveneens een windturbine op ongeveer 150 meter afstand.

De windturbines aan de Lotweg en de Zwinweg liggen binnen bestemmingsplan Buitengebied (2006) van de gemeente Hollands Kroon (voormalige gemeente Anna Paulowna. Beide windturbines liggen binnen gebieden met enkelbestemming 'agrarische doeleinden I' en kennen de aanduiding 'windenergie-installatie'. In de voorschriften bij dit bestemmingsplan is aangegeven dat de bouwhoogte binnen deze enkelbestemming niet hoger mag zijn dan 15 meter, met uitzondering van bestaande installaties. De bestaande windturbines zijn hoger dan 15 meter.

De windturbine aan de Lotweg heeft een ashoogte van 40 meter en heeft een vermogen van 0,3 MW. De windturbine aan de Zwinweg heeft een ashoogte van 60 meter hoog en heeft een vermogen van 0,8 MW.

Het tracé ligt op minimaal 150 meter afstand van de dichtstbijzijnde windturbine (aan de Zwinweg). Bij een ashoogte van 60 meter en een vermogen van 0,8 MW bedraagt de maximale werpafstand bij nominaal toerental 142 meter (Handboek Risicozonering Windturbines, 2014). Er is daarmee sprake van voldoende afstand tussen het tracé en de betreffende windturbines.

Ecologische verbindingszone Waardkanaal

Het Waardkanaal langs de Waardweg is een EVZ. Deze EVZ loopt noord-zuid door het gebied, waardoor kruising van de hoogspanningsverbinding met deze EVZ niet te voorkomen is. Hier wordt aantasting voorkomen doordat de hoogspanningsverbinding wordt aangelegd door middel van een boring.

Aardkundig monument en ecologisch waardevol gebied Lage Oude Veer

Het tracé kruist het aardkundig monument Oude Veer en Anna Paulownapolder over ca. 800 meter (zie ook de belemmeringenkaart in Bijlage 8). Verder kruist het tracé circa 2,3 km een gebied dat is aangewezen als 'aardkundig waardevol' gebied. Het aardkundig monument is een voormalig kwelder- en wadsysteem dat ontstaan is vanaf de twaalfde eeuw, met nu nog in het reliëf zichtbare kreken, geulen, oeverwallen en oeverlanden. De kwelder is pas in 1826 ingedijkt tot de Anna Paulowna polder. Het wordt het sterkst bedreigd door vergraving, aangezien dit de gave en oorspronkelijke landschapsvormen aantast. Bovendien zijn de voormalige kreekbeddingen erosiegevoelig. Om de voormalige kreken te behouden moet het reliëf niet worden aangetast. Uit remote sensing blijkt dat, aan de hand van kleurverschillen, fossiele oude kreekpatronen zichtbaar zijn. In principe zijn grote- en kleinschalige ingrepen, einde van grasland, stortplaatsen en boringen niet toegestane activiteiten.

Dit aardkundig monument kan alleen vermeden worden wanneer de hoogspanningsverbinding langs de zuidzijde van het aardkundig monument wordt aangelegd. Een hoogspanningsverbinding langs de zuidzijde brengt echter diverse andere belemmeringen met zich mee:

  • Doorsnijding van gebieden waar grootschalige windparken mogelijk zijn;
  • Doorkruising van diverse natuurgebieden die behoren tot het NNN;
  • Doorkruising van gasleidingen op diverse plekken;
  • Doorkruising van cultuurlandschap ten oosten van de kern Schagen;
  • Grotere lengte van de hoogspanningsverbinding.

Gelet op de belemmeringen aan de zuidzijde is ervoor gekozen om de hoogspanningsverbinding aan de noordzijde te projecteren en de kruising met het aardkundig monument zo beperkt mogelijk te houden. Dit om schade aan het aardkundig monument zoveel mogelijk te beperken. TenneT zal nader grondonderzoek uitvoeren om te bepalen welke maatregelen noodzakelijk zijn om de aardkundige waarden van het gebied niet aan te tasten. TenneT zal waar nodig deze maatregelen treffen.

Het Lage Oude Veer behoort tot de NNN. Het tracé kruist de NNN over een lengte van 320 meter. Het Lage Oude Veer is eveneens een EVZ. In het beheerplan is deze NNN aangeduid als 'bestaande natuur'. Het tracé gaat met een gestuurde boring onder het Lage Oude Veer, en dus onder het NNN-gebied door, waardoor aantasting voorkomen wordt.

Anna Paulowna Polder

In deze polder zijn nabij Breezand diverse mogelijkheden onderzocht. Een tracering langs het noorden van Breezand leidde tot een significant langer tracé en tot een kruising met enkele bouwblokken. Vermijding van deze bouwblokken was niet mogelijk tenzij gekozen werd voor een veel langer tracé (wat in strijd is met de wens van TenneT om een zo kort mogelijk tracé te realiseren). Een tracé aan de zuidzijde van Breezand is niet in strijd met de traceringsuitgangspunten. De aanwezige bebouwing kan worden gepasseerd zonder bouw- en woonvlakken te kruisen.

Bollenconcentratiegebied

De hoogspanningsverbinding loopt verder in de Anna Paulowna Polder door gebied dat in de Provinciale Milieuverordening (PMV) is aangewezen als bollenconcentratiegebied. In de PMV is opgenomen dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op bollenconcentratiegebied de vestiging van een nieuw bollenteeltbedrijf voor permanente bollenteelt of de uitbreiding van een bestaand bollenteeltbedrijf in dit gebied niet onmogelijk maakt. Met dit uitgangspunt is voor zover mogelijk rekening gehouden bij de tracering. Daarom is zoveel als mogelijk aangesloten bij bestaande lijnstructuren in het landschap (sloten, watergangen) waardoor de impact op agrarische percelen geminimaliseerd is en (bestaande) bollenteelt niet onmogelijk is gemaakt.


Kabels en leidingen

Het tracé kruist twee keer de buisleiding van de GasUnie (haakse kruising). In het hele gebied liggen gasleidingen, waardoor kruisingen met gasleidingen niet zijn te voorkomen. Wel is er naar gestreefd zo min mogelijk gasleidingen te kruisen. Hier wordt het tracé aangelegd door middel van een boring zodat aantasting voorkomen wordt. Tussen het Waardkanaal en het Lage Oude Veer ligt het tracé over een lengte van ongeveer 4km binnen een afstand van 1km (400-900m) parallel aan een buisleiding van de GasUnie. TenneT voert hiervoor beïnvloedingsberekeningen uit conform de NEN 3654. Waar nodig zullen maatregelen worden getroffen om wederzijdse effecten te voorkomen.

Het uiteindelijke tracé

Het tracé verlaat station Middenmeer aan de westkant. Er wordt een boring gemaakt onder Sweetpoint. Deze boring kruist ook de Westfrieschevaart en de A7. Na deze boring volgt het tracé de Westfrieschevaart aan de westzijde. Bij Slootdorp buigt het tracé af naar het westen, om vervolgens ter hoogte van de Nieuwesluizerweg 17 weer naar het noorden af te buigen. Hierna volgt het tracé de Zandtocht langs de Kooltuinenweg en de Ulkeweg. Na kruising van het Waardkanaal en de Oostdijk loopt het tracé door de percelen ten noorden van de Kruisweg. Vervolgens wordt de Lage Oude Veer en de van Ewijcksvaart gekruist. Het tracé loopt daarna richting Anna Paulowna door percelen die gelegen zijn in de Anna Paulowna Polder. Het tracé passeert Anna Paulowna aan de noordzijde en loopt naar het noordwesten. Hierbij kruist het tracé de Middenweg en de Zandvaart. Ter hoogte van de Ballastvaart buigt het tracé af naar het zuiden om de Molenvaart te passeren en om het station Anna Paulowna via de zuidkant te bereiken.

Afbeelding 13 geeft een overzicht van de hoogspanningsverbinding op een topografische ondergrond. In Bijlage 7 is een belemmeringenkaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0027.jpg"

Afbeelding 13: Ligging van de hoogspanningsverbinding Middenmeer - Anna Paulowna

4.5.5.3 Totaaloverzicht

Tabel 4 geeft een overzicht van de analyse van de hoogspanningsverbinding aan de hand van de

diverse afwegingscriteria.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0028.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0029.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0030.jpg"

Tabel 4: Overzicht analyse hoogspanningsverbinding Middenmeer - Anna Paulowna

4.5.6 De Weel - Oterleek
4.5.6.1 Relevante belemmeringen

In Bijlage 8 is een belemmeringenkaart opgenomen. In het gebied tussen het nog te bouwen station De Weel en station Oterleek zijn de volgende belemmeringen aanwezig:

  • Gebieden met (middel)hoge verwachtingswaarde;
  • Ecologische waarden: NNN-gebied Leijerdijk, ecologische verbindingszone en weidevogelgebied;
  • Kruising met vier waterkeringen;
  • In de nabijheid van het nog te bouwen station De Weel staat een windturbine;
  • Ligging van diverse kabels en leidingen.

4.5.6.2 Motivering tracering

Rotonde bij Verlaat

Net als bij de hoogspanningsverbinding Middenmeer - De Weel geldt dat het gebied met de rotonde bij Verlaat wordt vermeden. Het tracé sluit aan op het tracé van station Middenmeer naar De Weel ten zuiden van de N242.

Nabij De Noord

Gelet op de aanwezige belemmeringen wordt een tracé aan de achterzijde van de percelen ter hoogte van de Middenweg als het minst belemmerend beschouwd. Dit tracé blijkt technisch en planologisch inpasbaar. De agrarische percelen worden aan de randen doorkruist, zodat zo min mogelijk sprake is van aantasting van agrarisch gebruik.

Er is niet gekozen voor aansluiting bij de bovengrondse hoogspanningsverbinding. Een ondergrondse verbinding dient immers in principe op enige afstand van een bovengrondse verbinding te liggen. Dit heeft te maken met de volgende redenen:

  • Veiligheid: bij aanleg werken nabij hoogspanning dienen maatregelen te worden genomen, net als bij onderhoud of oplossing van storingen;
  • Leveringszekerheid: bij het oplossen van een storing aan een hoogspanningsverbinding, is er door werkzaamheden ook nog eens risico van kortsluiting en daardoor uitval van nog een verbinding;
  • Er wordt gestreefd naar een efficiënt ruimtegebruik, maar voorkomen moet worden dat sprake is van een stapeling van belemmeringen voor grondeigenaren/pachters.
  • De rechten van de bestaande verbinding zijn doorgaans niet zo ver strekkend dat ook de nieuwe verbinding daarvan gebruik kan maken;
  • Bovengrondse verbinding doorsnijdt het land vaak op een ongunstige manier ingeval een ondergrondse verbinding wordt gerealiseerd (hoogspanningsverbinding ligt dan vaak niet aan de rand van de percelen).

Een tracé gebundeld met de bovengrondse verbinding ter plaatse zou de agrarische gronden doorkruisen. De ondergrondse hoogspanningsverbinding wordt niet dwars door agrarische gronden aangelegd om schade midden op de agrarische gronden (aan teelt en eventuele drainage die vervolgens weer hersteld moet worden) te voorkomen. Door de hoogspanningsverbinding aan de rand van de gronden aan te leggen, wordt deze schade zoveel mogelijk beperkt dan wel voorkomen.

Gebied De Draai

Ten behoeve van de ontwikkeling van het plangebied De Draai is op verzoek van de gemeente Heerhugowaard een deel van de bestaande bovengrondse verbinding ondergronds gebracht. In overleg met de gemeente heeft TenneT er toen voor gekozen om ook een mantelbuis aan te leggen om mogelijk toekomstige ontwikkeling niet onmogelijk te maken. Ter plaatse van De Draai is een dubbelbestemming opgenomen in het geldende bestemmingsplan.

Gelet op het bovenstaande alsook het ontbreken van reële alternatieven, is ervoor gekozen om ter plaatse van De Draai de mantelbuis te gebruiken en de hoogspanningsverbinding aldaar te leggen.

Het tracé van Middenmeer naar Oterleek volgt dan ook de dubbelbestemming zoals opgenomen in dit bestemmingsplan tussen de kruising met de N507 en de Oostdijk.


Rustenburgerweg

Het tracé kruist een bebouwingsconcentratie ten zuiden van Heerhugowaard, ter hoogte van 't Kruis. Langs de Rustenburgerweg liggen diverse functies, waaronder woningen en glastuinbouw.

Ook de reeds bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding kruist deze bebouwingsconcentratie. De kassen die de bovengrondse hoogspanningsverbinding kruist, zijn niet meer in gebruik. Het bedrijf is failliet. De ontwikkelingen voor de toekomst zijn onbekend. De gemeente Heerhugowaard heeft aangegeven geen concrete plannen voor ontwikkeling te hebben.

Ten zuiden van de Rustenburgerweg (Rustenburgerweg 120) ligt onder de bovengrondse hoogspanningsverbinding een woning. In het kader van de uitkoopregeling is het mogelijk dat deze woning in de toekomst zal verdwijnen. Daarover bestaat nu echter geen zekerheid omdat dit een vrijwillige regeling betreft.

Kenbaar is gemaakt dat er een idee is voor het bouwen van een woning in de noordwesthoek van het perceel, langs de Rustenburgerweg 120. Een woning ter plaatse is op grond van de huidige planologische regeling niet mogelijk. Er is nog geen procedure in gang gezet om een woning planologisch mogelijk te maken.

Er is onderzocht of er mogelijkheden zijn om de bebouwing langs de Rustenburgerweg te vermijden. Deze mogelijkheden blijken niet haalbaar gelet op de beperkte ruimte tussen de bebouwingsconcentratie en de Ringvaart met daarbinnen aanwezige bebouwing en bouwblokken (met name langs de Rustenburgerweg en de Korteweg) en de aanwezige gasleidingen.

Uit nader overleg en onderzoek is gebleken dat alles overwegende ter plaatse van de Rustenburgerweg gekozen wordt voor aanleg middels een gestuurde boring. Daarmee is invloed van de kabelverbinding op het bovengrondse gebruik in principe nihil. De ligging van de gestuurde boring is op afbeelding 14 aangegeven. Voor zover noodzakelijk worden nog afspraken gemaakt met de grondeigenaren en/of zakelijk gerechtigden.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0031.jpg"

Afbeelding 14: Ligging boring bij Rustenburgerweg

Weidevogelgebied nabij station Oterleek

De hoogspanningsverbinding kruist een gebied dat als weidevogelleefgebied is aangewezen. Wanneer de hoogspanningsverbinding is aangelegd, levert dit geen belemmeringen op voor de leefgebieden van weidevogels. Wel kan het tijdstip waarop de verbinding wordt aangelegd van invloed zijn op de mate van verstoring. TenneT houdt zoveel als redelijkerwijze mogelijk en noodzakelijk rekening met de aanwezigheid van weidevogels, bijvoorbeeld door binnen de begrenzing van het weidevogelleefgebied buiten het broedseizoen te werken.

Kabels en leidingen

Het tracé kruist drie keer een buisleiding van de GasUnie. Ter plaatse van deze kruisingen vindt de aanleg plaats door middel van een boring zodat aantasting c.q. beïnvloeding van de gasleidingen voorkomen wordt. Aan de oostkant van Heerhugowaard ligt het tracé over een lengte van ongeveer 5km binnen een afstand van 1km (0-900m) parallel aan een buisleiding van de GasUnie. Er is niet gekozen voor een meer westelijke ligging van het tracé (verder weg van de buisleidingen) gelet op de aanwezige bebouwing (woonbestemmingen en bouwvlakken). Een tracering ten oosten van de buisleidingen is niet wenselijk door:

  • de beschermingszone langs de waterkering aan de Oostdijk;
  • de ligging van bebouwing (woningen en bedrijven) langs de Korteweg en Rustenburgerweg, en
  • de langere lengte van dit tracé (een langere route leidt tot hogere kosten);

TenneT voert voor het gekozen tracé beïnvloedingsberekeningen uit conform de NEN 3654. Waar nodig zullen maatregelen worden getroffen om wederzijdse effecten te voorkomen.

Het uiteindelijke tracé

Het tracé verlaat station De Weel aan de oostkant. Na het volgen van diverse perceelgrenzen kruist het tracé het kanaal en de N242 om vervolgens af te buigen richting het westen. Het tracé kruist een gasbuisleiding en buigt af richting het zuiden tot aan Heerhugowaard. Na het kruisen van diverse gasbuisleidingen, buigt het tracé af richting het zuidwesten. Het station Oterleek wordt vervolgens via de noordzijde bereikt.

Afbeelding 15 geeft een overzicht van de hoogspanningsverbinding op een topografische ondergrond. In Bijlage 7 is een belemmeringenkaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0032.jpg"

Afbeelding 15: Ligging van het de hoogspanningsverbinding De Weel - Oterleek

4.5.6.3 Totaaloverzicht

Tabel 5 geeft een overzicht van de analyse van het de hoogspanningsverbinding aan de hand van de

diverse afwegingscriteria.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0033.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0034.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0035.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0036.jpg"

Tabel 5: Overzicht analyse hoogspanningsverbinding De Weel - Oterleek

Hoofdstuk 5 Milieuhygiënische aspecten

5.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de feiten en belangenafweging inzake de relevante milieuhygiënische aspecten (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). In het vorige hoofdstuk is voor het merendeel van deze aspecten aangegeven in hoeverre deze aspecten bij de verschillende hoogspanningsverbindingen aan de orde zijn. In onderstaande paragrafen wordt specifiek ingegaan op de aanvaardbaarheid van de tracés gelet op deze milieuhygiënische aspecten met daarbij de eventuele onderzoeken die worden uitgevoerd, vergunningen/ontheffingen die mogelijk noodzakelijk zijn en de eventuele maatregelen die worden getroffen. Indien van toepassing wordt aangegeven hoe deze consequenties doorwerken in dit PIP, bijvoorbeeld door aan te geven dat een specifieke regeling is opgenomen ten behoeve van de bescherming van bepaalde waarden.

Naast de ontwikkeling van station Middenmeer en de ontwikkeling van de hoogspanningsverbindingen behelst dit PIP ook de wijzigingen op de bestaande stations (Anna Paulowna, Oterleek en Westwoud) en de wijzigingen op het nog te realiseren station De Weel. De aanpassingen hebben betrekking op uitbreiding met veld(en), bouwhoogten van bouwwerken, bouwhoogten van bliksempieken en hoogte van hekwerken. De aanpassingen op de bestaande stations vinden plaats binnen het bestemmingsvlak voor de betreffende stations en vallen dan ook binnen de inrichtingsgrenzen. De aanpassingen ter plaatse van station De Weel liggen eveneens binnen het gebied waar de vergunningsaanvraag betrekking op heeft, echter er worden twee velden extra gerealiseerd.

Het bovenstaande betekent dat slechts in beperkte mate wijzigingen worden gerealiseerd die weinig invloed hebben op de omgeving. Ook is daarmee een groot aantal milieuhygiënische aspecten niet relevant. Indien noodzakelijk komen de aanpassingen in onderstaande paragrafen aan bod.

5.2 Ecologie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling moet rekening worden gehouden met het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet 1998 en NNN (gebiedsbescherming) en de Flora- en faunaweg (Ffwet) (soortenbescherming).

In het kader van dit PIP is een quick scan ecologie opgesteld. Deze quick scan is als bijlage bij dit PIP gevoegd (zie Bijlage 9). Het doel van dit document is vaststellen of de ontwikkeling mogelijk is gelet op de aanwezige natuurwaarden en wetgeving op dit gebied. In de quickscan is beschreven wat het beleidskader c.q. wetgeving is voor NNN-gebieden, Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten. Ook wordt een beschrijving gegeven van de (on)mogelijkheden vanuit de Ff-wet. De quick scan geeft aan of en welke vervolgstappen noodzakelijk zijn om te voldoen aan bijvoorbeeld de Ffwet, zoals het uitvoeren soortgerichte veldinventarisaties en het opstellen van een ontheffingsaanvraag. Daarnaast worden mitigerende maatregelen aangedragen om een negatief effect zo veel mogelijk te voorkomen. De conclusies van de quick scan zijn in deze paragraaf opgenomen.

In paragraaf 5.1 van de quick scan ecologie is aangegeven welke effecten kunnen optreden als gevolg van welke werkzaamheden. Dit vormt de basis voor de effectbeoordeling zoals hieronder samengevat is opgenomen.

5.2.1 Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden, Beschermde natuurmonumenten en gebieden deel uitmakend van de EHS (tegenwoordig NNN) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significant negatieve gevolgen hebben voor de waarden die in het beschermde gebied aanwezig zijn.

5.2.1.1 Natura 2000-gebieden

Met betrekking tot de Natuurbeschermingswet 1998 is hieronder een eerste toetsing uitgevoerd. In deze oriënterende fase is een beoordeling gemaakt van mogelijke effecten op kwalificerende waarden van de relevante Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied.

Het plangebied ligt niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied en/of Beschermde natuurmonument (Ministerie van Economische Zaken, 2014). De meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebieden zijn 'IJsselmeer' (Vogel- en Habitatrichtlijngebied) en 'Waddenzee' (Vogel- en Habitatrichtlijngebied), de minimale afstand tot deze gebieden bedraagt circa 2 kilometer (IJsselmeer) en 1,2 kilometer (Waddenzee). Zie ook Afbeelding 16.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0037.jpg"

Afbeelding 16: Ligging van Natura 2000-gebieden in omgeving van het plangebied

Kwalificerende waarden Natura 2000-gebied IJsselmeer

Het IJsselmeer in zijn huidige vorm is ontstaan door afsluiting van de voormalige Zuiderzee door de aanleg van de Afsluitdijk, voltooid in 1932, de aanleg van de IJsselmeerpolders (voltooid in 1968) en tenslotte van de Houtribdijk, voltooid in 1976. Na de aanleg van de Afsluitdijk is het water binnen enkele maanden verzoet, en sindsdien ontbreekt een brakke overgangszone naar de zee. De faunagemeenschappen verdwenen binnen enkele jaren en werd vervangen door een zoetwater gemeenschap met twee in de voedselketen cruciale sleutelsoorten: de driehoeksmossel en de spiering. Langs de Friese kust (voormalig intergetijdengebied) is er sprake van substantiële ondieptes met waterplanten en buitendijkse slikken en platen. Het grootste deel van het water wordt aangevoerd door de IJssel. Het mondingsgebied is meer dynamisch met geulen tot 9 meter diep en grotendeels zandig sediment. Het doorzicht wordt voor een groot deel bepaald door algen en is in het algemeen relatief hoog. Het waterpeil is gefixeerd, maar door het grote oppervlak van het meer kan de wind echter een aanzienlijk scheefstand (orde grootte een meter) veroorzaken die tevens resulteert in een zekere peildynamiek. De buitendijkse kweldergebieden hebben zilte en brakke milieus. In de natte terreindelen treedt moerasvorming op in de vorm van biezenstroken. Op de overgang van water en land en op de laagliggende delen van de oude platen komt rietland voor. Bij verdere successie verruigt het rietland en vindt opslag van wilg plaats. Vooral op de hogere delen ontwikkelen struwelen en bos. De graslanden zijn soortenrijk, vooral op kalkrijk vochtig substraat (Bron: Aanwijzingsbesluit IJsselmeer. Ministerie van LNV, Programmadirectie Natura 2000, PDN/2009-072 & Wijzigingsbesluit IJsselmeer. Programmadirectie Natura 2000, PDN/2012-072).

In de tabellen hierna zijn de kwalificerende waarden weergegeven waarvoor het gebied is aangewezen. Het gebied is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van zowel de Vogel- als Habitatrichtlijn voor: habitattypen, Habitatrichtlijnsoorten en Vogelrichtlijnsoorten (zowel broedvogels als niet-broedvogels).

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0038.jpg"

Kwalificerende waarden Natura 2000-gebied Waddenzee

De Nederlandse Waddenzee is onderdeel van het internationale waddengebied dat zich uitstrekt van Den Helder tot Esbjerg (Denemarken). Het is een natuurlijk en dynamisch zoutwatergetijdengebied dat bestaat uit een complex van diepe geulen en ondiep water met zand- en slibbanken, waarvan grote delen bij eb droog vallen. Deze banken worden doorsneden door een fijn vertakt stelsel van geulen. Langs het vasteland en op de eilanden liggen verspreid kweldergebieden, die door grote verschillen in vocht- en zoutgehalte bijdragen aan een zeer diverse flora en vegetatie. De kwelders langs de vastelandskust zijn tot stand gekomen door menselijk ingrijpen in de kwelderbodem. Op de overgang van de hoge, groene kwelders en de lager gelegen, nattere landaanwinningskwelders ligt een natuurlijke afslagrand, de zogenaamde kwelderklif. De kwelders op de waddeneilanden hebben een natuurlijke geomorfologie, met geleidelijke hoogtegradiënten, meanderende kwelderkreken en afwisseling in de mate van natuurlijke drainage. De bodem is over het algemeen zandig, mede door de invloed van stuivend zand uit de nabijgelegen duingebieden. De geleidelijke overgangen van het wad richting duin leveren een grote biodiversiteit op. Enkele voorbeelden hiervan zijn de Boschplaat op Terschelling, Nieuwlandsreid (Zoute Weide) op Ameland en de Oosterkwelder op Schiermonnikoog. Er is een nagenoeg ongestoorde hydrodynamiek en geomorfologie aanwezig, waarin natuurlijke processen zorgen voor instandhouding en ontwikkeling van karakteristieke ecotopen en habitats en de grenzen van land en water voortdurend wijzigen. Dit is ook duidelijk zichtbaar aan diverse "wandelende" eilanden zoals Rottummerplaat. Tussen Harlingen en Terschelling ligt het door een dijklichaam beschermde eiland Griend dat belangrijke vogelkolonies herbergt. Het landschap kenmerkt zich door zijn vrijwel ongerepte en weidse en open karakter. De identiteit van het Waddengebied wordt mede bepaald door de natuurlijke samenhang tussen Waddenzee, waddeneilanden, Noordzeekustzone en de vastelandkust en de karakteristieke overgangen tussen land en zee, zoet en zout en droog en nat (Bron: Aanwijzingsbesluit Waddenzee. Ministerie van LNV, Directie Regionale Zaken, DRZO/2008-001. & Wijzigingsbesluit Waddenzee. Programmadirectie Natura 2000, PDN/2013-001).


In de tabellen hierna zijn de kwalificerende waarden weergegeven waarvoor het gebied is aangewezen. Het gebied is aangewezen als speciale beschermingszone in het kader van zowel de Vogel- als Habitatrichtlijn voor: habitattypen, Habitatrichtlijnsoorten en Vogelrichtlijnsoorten (zowel broedvogels als niet-broedvogels).

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0039.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0040.jpg"

Aanlegfase

Habitattypen

Een mogelijk negatief effect op sommige van de aangewezen habitattypen is depositie van stikstof als gevolg van een toename in verkeersbewegingen.

Er is een toename in stikstofdepositie voorzien als gevolg van de werkzaamheden, als gevolg van een toename in verkeersbewegingen. Bij de verwachte werkzaamheden zit de bron van emissie laag bij de grond. Bij 50 vrachtwagens komt de depositie op een afstand van 2 km niet boven de 0,05 mol N/(haxjaar). Voor huidig project is de stikstofdepositie zelfs nog minder aangezien 50 vrachtwagens een overschatting is. Binnen een afstand van twee kilometer liggen geen habitattypen die een ecologisch effect ondervinden van de werkzaamheden. Voor het Natura 2000-gebied IJsselmeer komen alle habitattypen enkel voor langs de Friese IJsselmeerkust. Gezien de grote afstand van het plangebied tot deze kust, zijn significante effecten uitgesloten.

De stikstofdepositie van de werkzaamheden is zeer gering, tijdelijk van aard en habitattypen in overbelaste situaties liggen op grote afstand. Significante effecten als gevolg van stikstofdepositie op de beide Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten.

Habitatrichtlijnsoorten

Voor wat betreft effecten als gevolg van de depositie van stikstof is de nauwe korfslak relevant. De Waddenzee is aangewezen voor de nauwe korfslak, maar aangezien deze soort enkel voorkomt op Rottumerplaat en Rottumeroog (Aanwijzingsbesluit Waddenzee) (welke liggen op een afstand van ca 125 km), zijn significante effecten uitgesloten.

Mogelijk andere negatieve effecten op habitatsoorten en (niet-)broedvogels zijn toename van geluid en visuele prikkels. De aanleg van de hoogspanningsverbinding en de aanpassingen op het station leveren slechts in beperkte mate geluid en visuele prikkels op. Gezien de ruime afstand (minimaal 1,2 km) van het plangebied tot de beide Natura 2000-gebieden, zijn effecten op habitatsoorten uitgesloten. Het betreffen met name soorten welke gebonden zijn aan open water en kust, zoals de zeehonden en vissoorten. De werkzaamheden vinden binnendijks plaats en de uitstraling is beperkt. Ook zijn in het gebied reeds diverse visuele prikkels en geluiden aanwezig als gevolg van de aanwezige weg, bebouwing en activiteiten. Er worden dan ook geen significante effecten verwacht als gevolg van de aanleg / realisatie.

Wat betreft noordse woelmuis, deze soort komt enkel voor aan de Friese zijde van het gebied, onder andere in de Makkumer noordwaard en de Workumer buitenwaard. Significante effecten op deze soort zijn daarom uitgesloten.

Meervleermuis is een soort die van binnendijkse kolonies naar de wateren trekt om te foerageren. Het IJsselmeergebied fungeert als foerageergebied voor dieren afkomstig uit kraamkolonies en verblijfplaatsen in Friesland, die overdag in gebouwen in de wijde omgeving verblijven en 's nachts boven het open water langs de Friese IJsselmeerkust foerageren (Aanwijzingsbesluit IJsselmeer). Vliegroutes van binnen- naar buitendijks worden door de werkzaamheden niet onderbroken. Daarnaast wordt er vanuit gegaan dat werkzaamheden overdag plaatsvinden, significante effecten op deze soort zijn dan ook uitgesloten.


Vogelrichtlijnsoorten
Met betrekking tot (niet-)broedvogels waarvoor beide Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, zijn significante effecten uitgesloten. In de tabellen hierna is deze conclusie nader onderbouwd. Door middel van een habitatgeschiktheidsbeoordeling waarbij soorten vogels zijn ingedeeld in groepen, is bepaald wat de functie van het plangebied is voor kwalificerende vogelsoorten.

IJsselmeer

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0041.jpg"
Waddenzee

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0042.jpg"


In aanvulling op bovenstaande zijn de effecten als gevolg van de werkzaamheden van tijdelijke aard en is hiervan alleen sprake gedurende de fase van uitvoering. De hoogspanningsverbindingen zijn zo gelegen dat wegen en bebouwing tussen de hoogspanningsverbindingen en de Natura 2000-gebieden aanwezig zijn. Transport van en naar het plangebied (zowel station als hoogspanningsverbindingen) vindt grotendeels plaats over bestaande wegen. Aangezien hier in de huidige situatie al door verkeer gebruik van wordt gemaakt, zijn significante effecten door verstoring als gevolg van een minimale toename in verkeersbewegingen en de werkzaamheden uitgesloten.

Gebruiksfase

Na aanleg ligt de hoogspanningsverbinding onder de grond. Er is dus geen sprake van significante effecten in de eindsituatie als gevolg van de hoogspanningsverbinding. De functie van het plangebied voor de soorten zoals hierboven genoemd, verandert niet als gevolg van de werkzaamheden omdat er na aanleg geen wijziging optreedt ten opzichte van de huidige situatie.

Na aanleg van het station zijn eveneens geen significante effecten te verwachten. De minimale afstand tot het meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied 'IJsselmeer' (Vogel- en Habitatrichtlijngebied) bedraagt ruim twee kilometer. Gelet hierop worden indirecte significante effecten op kwalificerende vogelrichtlijnsoorten en habitatsoorten, waar de gebieden rond het IJsselmeer ook een belangrijke functie voor vervullen, uitgesloten (Min. EZ, 2014).

De ingreep is niet strijdig met de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden IJsselmeer en de Waddenzee.

5.2.1.2 Beschermde Natuurmonumenten

Voor Beschermde Natuurmonumenten die overlappen met Natura 2000-gebieden die definitief zijn aangewezen, geldt dat externe werking niet relevant is. Externe werking is alleen van toepassing op (delen van) Beschermde Natuurmonumenten die niet overlappen met deze Natura 2000-gebieden. Het meest dichtbij gelegen relevant Beschermd Natuurmonument 'Ham en Crommenije' ligt op een afstand van circa 30 kilometer (Min. EZ, 2014b). Andere Beschermde Natuurmonument liggen op een grotere afstand. Vanwege de aanzienlijke onderlinge afstand en de lokale aard van het voornemen (alsook de kenmerken en waarden van het natuurmonument), zijn negatieve effecten vanuit zowel de hoogspanningsverbindingen als het nieuwe station en aanpassingen aan bestaande stations uit te sluiten. Zowel in de aanleg/realisatie- alsook in de gebruiksfase.

Kenmerken en waarden Beschermd Natuurmonument 'Ham en Crommenije

In het natuurmonument zijn met name de rietlanden en de verlandingsvegetaties botanisch van belang. De in brak milieu ontstane verlandingsvegetaties manifesteren zich in diverse stadia van verlanding. Naast kruidenrijke rietlanden met soorten als Kale jonker, Moerasviooltje, Grote ratelaar, Rietorchis, Koekoeksbloem en Melkeppe komen veenmosrietlanden voor waarin minder algemene en zeldzame plantensoorten als Ronde zonnedauw, Addertong, Koningsvaren, Kamvaren en Smalle stekelvaren groeien. In avifaunistisch opzicht zijn de als grasland beheerde oeverlanden van belang als broedgebied voor Grutto, Tureluur en Kievit. In de rietlanden en verlandingsvegetaties broeden onder meer Roerdomp, Waterral, Bruine kiekendief, Kleine karekiet en Snor. Het natuurmonument is eveneens uit een oogpunt van natuurschoon van betekenis vanwege de afwisseling van water, rietland en grasland.

5.2.1.3 NNN-gebieden (EHS, EVZ) en weidevogelleefgebieden

Beleidskader

Het beleidskader voor de EHS-gebieden en EVZ is geregeld in artikel 19 van de PRV. Het beleidskader voor de weidevogelleefgebieden staat in artikel 25 van de PRV. Zie ook paragraaf 3.4.2. Het Natuurbeheerplan 2016 is ook reeds van kracht.

De term EHS wordt vervangen door de term NNN

Staatssecretaris Dijksma heeft de term Natuurnetwerk Nederland geïntroduceerd om de term EHS te vervangen. In navolging van het Rijk is ook de provincie Noord-Holland voornemens om voortaan de term Natuurnetwerk Nederland te hanteren. Behalve de naam verandert er niets. De begrenzing, planologische status en subsidiemogelijkheden van deze gebieden blijven precies hetzelfde als de oude EHS het geval was. In lijn hiermee is de provincie voornemens om voortaan de termen 'natuurbrug' en 'natuurverbinding' te gebruiken in plaats van 'ecoduct' en 'ecologische verbindingszone'. De termen zijn in de beleidsdocumenten nog niet vervangen, maar dit zal op termijn wel gebeuren. In dit PIP is wel de term NNN gehanteerd, maar wordt verder nog gesproken over ecologische verbindingszones.

Weidevogelleefgebieden

Om de achteruitgang van weidevogels tegen te gaan en de financiële middelen voor weidevogelbeheer effectief te besteden, kiest de provincie Noord-Holland met ingang van 2016 voor weidevogelkerngebieden. De nieuwe begrenzingen geven aan dat bij Oterleek een nieuw weidevogelleefgebied is aangewezen.

Station Middenmeer

Het station leidt niet tot ruimtebeslag in de NNN-gebieden, EVZ en/of weidevogelleefgebieden. Realisatie van het station leidt daarmee niet tot aantasting van deze gebieden.

Hoogspanningsverbindingen

De hoogspanningsverbindingen MDM-APL, MDM- WWD lopen langs en/of kruisen NNN gebieden en de hoogspanningsverbinding DWL-OTL loopt door het huidige weidevogelleefgebied en loopt parallel aan een (nog vast te stellen) weidevogelkerngebied. Als bijlage bij de quick scan ecologie zijn detailkaarten opgenomen van de plekken waar de hoogspanningsverbindingen de NNN, EVZ en weidevogelleefgebieden kruisen. Ook is inzichtelijk gemaakt waar sprake is van kruising met de weidevogelkerngebieden die nog moeten worden vastgesteld. Tevens zijn de waarden van de NNN-gebieden aangegeven en wordt ingegaan op de mogelijk effecten van de ondergrondse hoogspanningsverbinding op de waarden in deze gebieden.


Conclusie is dat de verbinding op de plekken waar sprake is NNN en EVZ wordt aangelegd met een gestuurde boring die diep genoeg zal zijn om de wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden niet aan te tasten. Daardoor worden de ecologische ontwikkelingspotenties niet geschaad en treden er geen veranderingen op ten aanzien van uitwisselingsmogelijkheden voor planten en dieren binnen de NNN en EVZ. Ook lopen de hoogspanningsverbindingen op enkele plekken langs de NNN-gebieden, maar buiten de grenzen. De NNN heeft, in tegenstelling tot Natura 2000-gebieden, geen 'externe werking' en de provincie Noord-Holland heeft vastgesteld dat voor gebieden die buiten de NNN vallen, geen beperkingen gelden. Daarom is toetsing aan het zogenaamde 'nee, tenzij regime' voor deze gebieden niet aan de orde.


Op het moment dat de hoogspanningsverbinding DWL-OTL wordt aangelegd is de begrenzing van de weidevogelkerngebieden van kracht. De hoogspanningsverbinding DWL-OTL wordt buiten de begrenzing van de weidevogelkerngebieden aangelegd. Doordat ook deze gebieden geen 'externe werking' hebben, gelden hiervoor geen beperkingen. Daarom is toetsing aan het zogenaamde 'nee, tenzij regime' voor deze gebieden niet aan de orde. Echter ook in de weilanden waar de hoogspanningsverbinding DWL-OTL wordt aangelegd komen weidevogels voor. Om effecten op deze weidevogel te voorkomen worden maatregelen getroffen, zie volgende paragraaf.

5.2.2 Soortenbescherming
5.2.2.1 Beleidskader en gedragscode

Op grond van de Ffwet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Zie paragraaf 3.3.11.

Planten en dieren die beschermd zijn onder de wet, zijn ingedeeld in drie tabellen. De soorten worden in elke tabel in verschillende mate beschermd. Broedende vogels en een aantal kwetsbare vogelsoorten staan niet genoemd in de tabellen, maar hebben een aparte status. Zij (en hun broed- en leefgebieden) worden extra beschermd. De soorten uit tabel 1 mogen worden verstoord, maar mogen niet onnodig lijden of doelloos worden doodgemaakt (de zogenaamde zorgplicht). Voor de soorten uit tabel 2 en 3 moet een plan worden opgesteld waar in staat hoe de verstoring kan worden voorkomen of gecompenseerd (mitigatieplan).

Als de voorgenomen ingreep leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen betreffende beschermde soorten, zal moeten worden nagegaan of een vrijstelling geldt of dat een ontheffing ex artikel 75 van de Ffwet moet worden verkregen. TenneT heeft een gedragscode. De gedragscode biedt aan werknemers van TenneT en derden die in opdracht van TenneT werkzaamheden verrichten, vooraf duidelijkheid over de te volgen werkwijze bij situaties waar sprake is van door de wet beschermde soorten. De gedragscode dient voor bepaalde handelingen en werkzaamheden - onder voorwaarden - als vrijstelling voor de ontheffingsplicht ex artikel 75 van de Ffwet.

5.2.2.2 Soortbescherming station

In de aanmeldingsnotitie m.e.r-beoordeling Netuitbreiding Kop van Noord-Holland (zie Bijlage 4) is ingegaan op het voorkomen van soorten in de diverse zoekgebieden voor het station bij Middenmeer. Hierin is het volgende opgenomen:

"Bij het voornemen kan niet uitgesloten worden dat binnen elk zoekgebied negatieve effecten optreden op (strikt) beschermde soorten. In alle zoekgebieden kan het voorkomen van (strikt) beschermde vaatplanten, waterspitsmuis, vissen, vleermuizen en vogelsoorten niet worden uitgesloten. Bij de keuze voor de exacte locatie binnen de zoekgebieden moet er naar gestreefd worden om negatieve effecten op de Ffwet te voorkomen. De omgeving van de zoekgebieden biedt voldoende uitwijkmogelijkheden die kunnen fungeren als mitigerende maatregelen."

In het vigerende bestemmingsplan Uitbreiding Agriport A7 (2010) waar het perceel van het station deel vanuit maakt is opgenomen dat in het kader van de m.e.r.-procedure voor Agriport 2 een flora- en faunaonderzoek is uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied en de directe omgeving geen belangrijk leefgebied vormen voor de in het kader van de Flora- en faunawet beschermde planten en dieren. De aanwezige soorten komen in geringe aantallen individuen voor. De belangrijkste effecten die vanuit de ontwikkeling Agriport 2 kunnen worden gekwalificeerd zijn het ruimtebeslag en de verstoring van roofvogels en uilen in nestkasten en vleermuizen, door bijvoorbeeld licht- en geluidtoename.

Gelet op bovenstaande conclusies en aanbevelingen zal voor aanleg station Middenmeer nader veldonderzoek naar flora en fauna op de locatie van het station plaatsvinden. De uitkomsten van dat onderzoek kunnen leiden tot het treffen van maatregelen om aantasting op soorten te voorkomen. Naar verwachting is het met eventuele maatregelen wel mogelijk om daar waar ontheffing nodig is, deze te kunnen verkrijgen.

5.2.2.3 Soortbescherming hoogspanningsverbindingen

Voor de beschermingscategorieën (Tabel 1, 2 en 3 en broedvogels) binnen de Ff-wet gelden verschillende vrijstellingen van de verbodsbepalingen (zie de quick scan ecologie in ). Hieronder is dit kort beschreven:

  • Voor soorten van Tabel 1 geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling. Mogelijke effecten op enkele exemplaren heeft geen invloed op de populatie. Er hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd voor de in het gebied aanwezige algemeen voorkomende soorten planten, zoogdieren en amfibieën. Houd echter wel rekening met de zorgplicht. Dit houdt in dat bij menselijk handelen voldoende zorg in acht wordt genomen voor de in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Ook mag men het welzijn van dieren niet onnodig aantasten en dieren onnodig laten lijden.
  • Voor soorten van Tabel 2 hoeft bij ruimtelijke ontwikkeling geen ontheffing aangevraagd te worden wanneer gebruik wordt gemaakt van een door het ministerie van EZ goedgekeurde gedragscode. TenneT heeft een gedragscode laten opstellen welke is goedgekeurd op 21 juli 2014 (ARCADIS, 2014).
  • Voor verstoring en vernieling van leefgebied en verblijfplaatsen van soorten van Tabel 3 is het noodzakelijk een ontheffing aan te vragen en een mitigatieplan op te stellen.
  • Voor verstoring van broedvogels is het niet mogelijk een ontheffing aan te vragen, maatregelen moeten worden getroffen om effecten te voorkomen.


Onderstaande tabel bevat een overzicht van mogelijk voorkomende soorten en de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet die kunnen worden overtreden. Tevens zijn de mogelijkheden voor vrijstelling en ontheffing van de verbodsbepalingen aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0043.png"

Conclusie

Op basis van voorgaande en de quick scan ecologie kan het volgende geconcludeerd worden:

  • Effecten in Natura 2000-gebieden door verstoring als gevolg van een minimale toename in verkeersbewegingen en de werkzaamheden zijn uitgesloten. De ingreep is niet strijdig met de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden IJsselmeer en de Waddenzee.
  • Vanwege de aanzienlijke onderlinge afstand en de lokale aard van het voornemen, zijn negatieve effecten op Beschermde Natuurmonumenten vanuit zowel de hoogspanningsverbindingen als het station uit te sluiten. Zowel in de aanleg/realisatiefase, als in de gebruiksfase.
  • Doordat de hoogspanningsverbindingen buiten NNN-gebieden worden aangelegd of door middel van gestuurde boring onder NNN-gebieden doorgaan worden effecten op NNN-gebieden voorkomen;
  • Doordat de hoogspanningsverbinding DWL-OTL buiten het weidevogelkerngebied wordt aangelegd en buiten het weidevogelbroedseizoen wordt gewerkt, worden effecten op het weidevogelkerngebied voorkomen;
  • In het plangebied kunnen meerdere soorten voorkomen die beschermd zijn onder de Flora- en faunawet;
  • Overtreding van de verbodsbepalingen ten aanzien van deze soorten kan worden voorkomen door het treffen van mitigerende maatregelen.
  • Daar waar mitigerende maatregelen niet voldoende effect (kunnen) hebben wordt een ontheffing aangevraagd.

5.3 Landschap

5.3.1 Beleid

De PRV (zie ook paragraaf 3.4.2) stelt in artikel 15 dat nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking in het landelijk gebied moet voldoen aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van:

  • de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden;
  • de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd;
  • de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis;
  • de historische structuurlijnen;
  • cultuurhistorische objecten.

Het ruimtelijk plan (bestemmingsplan of inpassingsplan) moet aangeven in welke mate rekening is gehouden met:

  • de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
  • de ordeningsprincipes van het landschap;
  • de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse;
  • de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid);
  • de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.

Een groot deel van het plangebied ligt in landelijk gebied volgens de PRV.

Een beschrijving van de huidige situatie van het landschap is opgenomen in paragraaf 2.2.1.

5.3.2 Effect van station Middenmeer op het landschap

In paragraaf 2.2.1 is een beschrijving opgenomen van het huidige landschap. In de aanmeldingsnotitie (zie Bijlage 4) is een beoordeling opgenomen van het voornemen in relatie tot het landschap. Onderstaande tekst is gebaseerd op hetgeen in de aanmeldingsnotitie is vermeld.

De gebiedskarakteristiek wordt bepaald door twee factoren. De eerste bepalende factor is de functie van het landschap en de activiteiten die daarbij horen. Het gaat hierbij om het landgebruik dat in een bepaald gebied te zien, en vanuit de historie, terug te zien is. Zo zal het 150/20kVstation in een agrarisch productiegebied een ander effect op landschap hebben dan in een natuurgebied. De locatie van het station is gelegen in een agrarisch productieland, specifiek in een glastuinbouwgebied waar kassen op dichte afstand van elkaar gelegen zijn.

De tweede bepalende factor is de ruimtelijke structuur, bijvoorbeeld de openheid van het landschap en de lijnen zoals watergangen, dijken en wegen. Specifiek is het voornemen beoordeeld op de volgende kernkwaliteiten en structuren zoals ook beschreven in de Leidraad&Cultuurhistorie.

Hieronder wordt specifiek ingegaan op de aspecten ten aanzien van de concrete locatie van het station zoals opgenomen in dit PIP.

Beïnvloeding van de kernkwaliteiten in het landschap

Het station is gelegen in het landschapstype aandijkingenlandschap. Kernkwaliteit van de Wieringermeer is de robuuste geometrische en driehoekige webstructuur (bron: Leidraad Landschap en Cultuurhistorie, provincie Noord-Holland 2010) en de openheid. Hierbinnen vallen het kavelpatroon, de wegen, waterlopen en nederzettingen als uiting van een totaalontwerp. Deze structuur is nog zeer herkenbaar in het open polderlandschap. Door de realisatie van Agriport A7 met bijbehorende glastuinbouw is deze kernkwaliteit ter plaatse van de locatie van station Middenmeer minder manifest aanwezig.

Beïnvloeding van de kenmerkende grote openheid van de Wieringermeer.

Een zeer bepalende en kenmerkende kwaliteit is de grote (weidse) openheid van de Wieringermeer. Deze openheid wordt onderbroken door enkele elementen waaronder een beperkt aantal dorpen, bedrijventerreinen, kassengebied Agriport alsook de aanwezigheid van de A7 en enkele provinciale wegen. Hierdoor is zeker aan de westzijde van de A7 bekeken een grootschalig open landschap te ervaren. Als gevolg van de bestaande en nog te realiseren glastuinbouw in het gebied Agriport A7 is de openheid in dit deel van de Wieringermeer minder groot dan in de overige zoekgebieden. Het effect van het station heeft hier daarom een beperkte aantasting tot gevolg.

Beïnvloeding van de ontwateringstructuur, wegenstructuur en verkavelingstructuur 
De bestaande ontwateringstructuur en wegenstructuur wordt door het realiseren van het station niet aangetast. Door de ontwikkeling van Agriport A7 is de verkavelingstructuur minder kenmerkend en zichtbaar.

Beïnvloeding cultuurhistorische elementen

Er zijn in het gebied geen geen verdere specifieke cultuurhistorisch waardevolle elementen gelegen.

5.3.3 Landschappelijke inpassing station Middenmeer

Voor de locatiekeuze is rekening gehouden met de uitgangspunten uit de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. Dit komt ook terug in paragraaf 4.4.

De kwaliteitseisen uit het Programma van Eisen Agriport A7, zoals door de gemeente (voormalige gemeente Wieringerwerf, nu gemeente Hollands Kroon) is vastgesteld voor Agriport 1, zijn leidend voor de kwaliteit van de openbare ruimte van Agriport 2. In dit gebied is ook de locatie van station Middenmeer gelegen. Voor wat betreft de landschappelijke inpassing van het station wordt aangesloten bij de kwaliteitseisen uit het Programma van Eisen Agriport A7. Zo is in dit PIP een aanduiding opgenomen voor de grondwal ten zuiden van de Tussenweg en worden de gewenste afstanden tussen percelen gerespecteerd. Voor zover noodzakelijk wordt de grondwal gerealiseerd in lijn van de reeds bestaande grondwal.

De landschappelijke inpassing van het station wordt verder uitgewerkt nadat het PIP is vastgesteld. In overleg met de provincie (PARK) wordt nader bepaald hoe het station het beste kan worden ingepast. Indien wenselijk en mogelijk wordt aan de bouw van het station een voorwaarde verbonden. Ook is het mogelijk dat belanghebbenden benaderd worden om hierover mee te praten in het kader van de vergunningverlening voor het station.

Gelet op de afweging in paragraaf 4.4, de aanmeldingsnotitie in Bijlage 4 en deze paragraaf is voldaan aan het vereiste in artikel 15 van de PRV.

5.3.4 Landschap en ondergrondse hoogspanningsverbindingen

Effecten op landschap

Afbeelding 17 hieronder geeft de ligging van de rijks- en provinciale monumenten weer. De Westfriese Omringdijk is aangewezen als provinciaal monument. De bescherming daarvan is geregeld in de Monumentenverordening Noord-Holland (zie ook paragraaf 3.4.5). Op twee plaatsen is er sprake van een kruising van de hoogspanningsverbinding met de Westfriese Omringdijk. Ter plaatse zal de aanleg plaatsvinden door middel van een gestuurde boring, zodat het provinciale monument niet aangetast wordt. Indien noodzakelijk zal hiervoor op grond van de Monumentenverordening een vergunning worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0044.jpg"

Afbeelding 17: Ligging van Rijks- en Provinciale Monumenten

Landschappelijke inpassing

De hoogspanningsverbindingen zoals opgenomen in voorliggend PIP betreffen allen ondergrondse hoogspanningsverbindingen. Na aanleg wordt de situatie teruggebracht zoals deze voor de aanleg aanwezig was. Er is dus geen sprake van permanente negatieve effecten op landschappelijke structuren in het gebied. Verder wordt rekening gehouden met ondergrondse waarden zoals archeologie en aardkundige waarden. Een nadere toelichting hierop is opgenomen in de paragrafen 5.5 en 5.6.

5.3.5 Aanpassingen overige stations

De aanpassingen op de overige stations betreffen het toevoegen van velden en het opnemen van hoogtes voor bouwwerken, bliksempieken en hekwerken. De aanpassingen leiden niet of nauwelijks tot negatieve effecten op het omliggende landschap. Op de stations zijn ook reeds bouwwerken met een bepaalde hoogte aanwezig.

5.4 Watertoets

5.4.1 Proces watertoets

Sinds 1 november 2003 is het wettelijk geregeld dat in alle ruimtelijke plannen een watertoets dient te worden uitgevoerd. Het doel van de Watertoets is om in een vroeg stadium waterhuishoudkundige doelstellingen zichtbaar te maken en evenwichtig mee te nemen bij ruimtelijke plannen. Er wordt met name ingegaan op de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding en de beschrijving van de maatregelen die worden getroffen. Waterbeheerders worden in een vroeg stadium betrokken bij de planvorming om zo een duurzame omgang met hemel-, grond- en oppervlaktewater te waarborgen en "water" mee te laten wegen in het planproces. Het resultaat van de Watertoets is deze waterparagraaf.

Voorliggend PIP is "watertoetsplichtig". Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De geldende beleidslijnen zijn nader omschreven in hoofdstuk 3. In de volgende paragraaf 5.4.2 zijn deze alleen opgesomd. Deze waterparagraaf gaat achtereenvolgens in op de huidige situatie ten aanzien van bodem en water en de toekomstige situatie. Het Hoogheemraadschap heeft in het kader van het eerste ontwerp-PIP gereageerd. Vervolgens heeft over deze waterparagraaf overleg plaatsgevonden met het Hoogheemraadschap op 1 september 2015.

Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat bij boringen en het graven van sleuven rekening moet worden gehouden met het doorboren van ondoorlatende lagen. Ook dient er rekening te worden gehouden met het feit dat bij het op de kant zetten van zoute grond er mogelijk uitspoeling kan plaatsvinden. Bij het lozen kan dit plaatsvinden op plekken die van nature zouthoudender zijn. Ook het seizoen van lozen is van belang (bij voorkeur niet lozen in periode dat beregend wordt). In de Wieringermeer speelt het verschijnsel van zoute kwel. Hier is het gebied zelf al zout en vindt er geen beregening vanuit het oppervlaktewater plaats. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat een meetnet is opgezet in het gebied. Voor zover noodzakelijk, wordt hiervan gebruik gemaakt in het kader van de vergunningverlening. Voorafgaand aan de aanleg wordt conform de wens van het Hoogheemraadschap een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd.

Verder is onder meer afgesproken dat tijdens het ontwerpproces van de verschillende verbindingen contact wordt opgenomen met het Hoogheemraadschap om af te stemmen over de vergunningvereisten en dergelijke. Het Hoogheemraadschap heeft tevens een reactie verstuurd in het kader van het tweede ontwerp-PIP.

5.4.2 Beleid

In het kader van deze waterparagraaf zijn verschillende beleidskaders relevant. Het gaat hier om:

  • Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
  • Deltaprogramma
  • Nationaal Bestuursakkoord Water
  • Waterwet
  • Provinciaal Waterplan Noord-Holland
  • Beleidsnota waterkeringen 2012-2017
  • Keur en Legger van het Hoogheemraadschap
  • Checklist van het Hoogheemraadschap

Deze beleidskaders zijn toegelicht in Hoofdstuk 3.

5.4.3 Huidige situatie
5.4.3.1 Bodemopbouw

Afbeelding 18 geeft de bodemkaart van Nederland weer ter hoogte van het tracé.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0045.jpg"

Afbeelding 18: Grondsoortenkaart

Het gebied is op de bodemkaart van Nederland overwegend gekarteerd als kalkrijke poldervaaggronden, bestaande uit zware zavel en klei. De grondsoort vertoont weinig tekenen van bodemvorming. De ondergrond is een stevige kleilaag en vertoont tekenen van oxidatie en is grijs van kleur. De meeste kleigronden in Nederland zijn poldervaaggronden. Ten noorden van de Muggenburgerweg zijn knippige poldervaaggronden aanwezig. Knipgronden zijn stugge zware, kalkarme zeekleigronden. Ten noordoosten van Anna Paulowna bestaat het gebied voornamelijk uit zand.


Onderstaande tabel geeft de Gemiddelde Hoogste en Laagste Grondwaterstand voor deze grondwatertrappen aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0046.jpg"

In het plangebied zijn grondwatertrappen III, IV en VI aanwezig. Grondwatertrap III ligt vooral rondom Schagen. Grondwatertrap VI is voornamelijk aanwezig in de Wieingermeerpolder en Grondwatertrap IV komt ten zuiden van Middenmeer voor.

5.4.3.2 Grondwater

Het freatische grondwater wordt in sterke mate beïnvloed door het oppervlaktewatersysteem. Dit is terug te zien in de GHG (gemiddelde hoogste grondwaterstand) binnen de Wieringermeer. De peilgebieden met een hoger oppervlaktewaterpeil (westelijke deel en noordwestelijke deel) hebben te maken met een hogere GHG.


Bij graafwerkzaamheden kan bij een hogere stijghoogte in het watervoerend pakket en een dunne deklaag het risico bestaan van het opbarsten van de deklaag. Dit is zeer onwenselijk. Het risico verschilt per locatie bij een diepte van minder dan 3 meter afgraving tot 10 meter. Gevolg van opbarsten kan zijn dat er zetting optreedt, er toename is van zout water, er verontreinigingen uit de omgeving aangetrokken worden of dat omliggende archeologische waardevolle gebieden aangetast worden.

Het risico kan optreden bij het gedeeltelijk afgraven van de deklaag bij de aanleg van funderingen of het graven van oppervlaktewater voor het compenseren van verhard oppervlak.

Er zijn geen grondwaterbeschermingsgebieden in het studiegebied. De kwaliteit van het freatisch grondwater wordt met name bepaald door het landbouwkundig gebruik.

5.4.3.3 Oppervlaktewater en waterkeringen

Oppervlaktewater

Door het gebied lopen verschillende watergangen. Het Hoogheemraadschap hanteert het onderscheid in primaire, secundaire en tertiaire waterlopen. Deze categorisering is opgenomen in de Legger Wateren 2015. De legger is onlosmakelijk verbonden met de keur en algemene regels bij de keur.


Primair zijn de wateren die van belang zijn voor de aan- en afvoer van water en waterberging op regionaal en polderniveau. Het zijn wateren met een belangrijke publieke functie. In het Kader voor de legger is vastgelegd dat wateren in het landelijke gebied primair zijn als deze zorgen voor de afwatering van meer dan 50 ha. aaneengesloten gebied. Voor het stedelijke gebied geldt dit vanaf 25 ha. Wateren behoren ook tot het primaire stelsel wanneer zij voor wateraanvoer een gebied bedienen dat groter is dan 100 ha. De categorie primair wordt ook toegekend aan wateren als tussen de 50 en 100 ha. gebied wordt bedient en er een groot belang voor het Hoogheemraadschap aanwezig is. De bovenstaande beleidsregels worden niet heel strikt gehanteerd. Er wordt ook gekeken naar de aanwezigheid van een logisch markeringspunt voor het begin of einde van een primair water en/of specifieke kenmerken van het betreffende water.


Secundair zijn wateren die van belang zijn voor de aan- en afvoer van water en waterberging op perceelniveau met diverse belanghebbenden. Dit zijn wateren met een beperkte publieke functie. Wateren die niet primair zijn, zijn secundaire wateren tenzij ze in de legger zijn aangemerkt als tertiaire wateren.


Bij tertiaire wateren is de berging van water de belangrijkste functie. Wateren kunnen tertiair zijn als deze niet van groot belang zijn voor de aan-/afvoer van water. Wateren dus met een voornamelijk privaat belang.

De Wieringermeer is een droogmakerij. Daarom is de ligging van het maaiveld relatief laag ten opzichte van het omliggende land. De maaiveldhoogte in het landbouwgebied (niet de kades aan de randen) varieert van -3,50 NAP ten zuidwesten van Middenmeer tot -5,20 NAP tussen de Schervenweg en Oosterterpweg.


De Wieringermeer is opgedeeld in vier polders (bron: Lizard Hoogheemraadschap) en vijf peilgebieden. Het betreft vier kwadranten van de polder en direct ten noorden van Middenmeer een kleiner peilgebied. Voor alle gebieden wordt een dynamisch peil gehandhaafd met een toegestane onder- of overschrijding van 10 cm. Compensatie is vanuit de Keur van het Hoogheemraadschap verplicht en een voorwaarde voor het verkrijgen van een watervergunning.

Het overtollige water van de Wieringermeerpolder wordt via gemaal Leemans uitgeslagen op de Waddenzee. Ten tijde van ernstig waterbezwaar wordt de polder tevens bemalen door gemaal Lely. De Wieringermeerpolder voldoet aan de toetsingscriteria voor wateroverlast uit het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Waterkeringen

De waterkeringen in het plangebied verschillen in klasse. De waterkering langs het IJsselmeer betreft een zogenaamde a-kering met een beschermingsniveau van 1:4000 jaar (1 keer in de 4000 jaar sprake van een doorbraak). De Wieringermeer ligt in dijkring 12. De Waardkanaal, Groetkanaal en de Westfriesedijk aan de zuid- en westzijde van de Wieringermeer zijn een c-kering met een beschermingsniveau van 1:10.000 jaar. Deze keringen maken deel uit van de dijkring 13.

Voor het leggen, verwijderen of vervangen van kabels en leidingen in een waterkering is een watervergunning nodig. De technische beoordeling van de aanvraag van de watervergunning voor het leggen of vervangen van kabels en leidingen in een waterkering vindt plaats op basis van de normen van het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN 3650/3651), het geldende Voorschrift Toetsen op Veiligheid Primaire Waterkeringen (VTV 2006), de Leidraad toetsen op veiligheid regionale waterkeringen en het beleid van het Hoogheemraadschap. In 2012 is er een landelijk convenant kabels en leidingen afgesloten tussen de Unie van Waterschappen en het Platform Netbeheerders. Dit vormt de basis voor een regionaal convenant tussen het Hoogheemraadschap en enkele regionale netbeheerders: PWN, Liander en KPN. Dit convenant geldt niet voor TenneT. Waar mogelijk wordt wel rekening gehouden met de afspraken in dit convenant.

5.4.3.4 Wegen en leidingen

HHNK beheert ruim 1400 kilometer aan gebiedsontsluitings- en erftoegangswegen en fietspaden. De werkzaamheden in het kader van beheer zijn gericht op het functioneel en veilig houden van de wegen (zoals verzorging van bermen, onderhoud van wegsloten en onderhoud aan beplanting langs wegen). Afbeelding 19 geeft aan welke wegen in het gebied in beheer zijn bij HHNK.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0047.jpg"

Afbeelding 19: Overzicht van beheer van wegen (rijks-, provinciale, gemeentewegen en wegen in beheer van HHNK)

Daarnaast zijn diverse leidingen van HHNK. Om inzicht te hebben in de ligging van alle kabels en leidingen is een zogenaamde klicmelding uitgevoerd (zie verder paragraaf 5.11).

5.4.4 Toekomstige situatie
5.4.4.1 Overstromingsrisico's

Wat betekent het Deltaprogramma voor TenneT en Liander?

Hoogspanningsinstallaties van TenneT/Liander kunnen zijn gelegen in de gebieden die betrekking hebben op de Deltabeslissingen zoals genoemd in paragraaf 3.3.3. Het is mogelijk dat voor deze gebieden als gevolg van de Deltabeslissingen andere normeringen en uitgangspunten worden bepaald. Gevolg kan zijn dat - binnen bepaalde dijkringen gelegen - (cruciale) stations of andere hoogspanningsinstallaties van TenneT/Liander met een zodanig (ander) overstromingsrisico te maken krijgen dat maatregelen genomen moeten worden (om de leveringszekerheid van TenneT/Liander te garanderen).

Tot op heden hanteert TenneT het beleid dat in gebieden waar een grote kans op overstromingen bestaat het uitgangspunt geldt dat:

  • stations in principe niet mogen worden gerealiseerd;
  • hoogspanningsverbindingen mogen worden aangelegd, mits de technische bijbehorende apparatuur (bijv. een crossbondingput) ook in geval van hoog water bereikbaar is (droog blijft);
  • masten wel mogen worden gerealiseerd.


Een kans is groot wanneer deze groter is dan de norm van 1/1.250e per jaar.


Wanneer een station als hoogspanningsstation moet worden gebouwd, dient de opstellingshoogte van apparatuur in het aan te leggen hoogspanningsstation zodanig te zijn dat bedrijfsvoering van het station mogelijk blijft, terwijl de omgeving geïnundeerd is. Dat houdt in dat alle hoogspanningsapparatuur zodanig is opgesteld dat de onderkant van de isolatie en de onderzijde van de aandrijfkasten en installatiekasten niet onder water staan bij een overstroming van het gebied.

Of een station een hoogwaterstation is, wordt bepaald aan de hand van een aantal criteria te weten het 'doorvoer-aspect', 'Instandhouding voorziening' en 'beperking schade'.

Wat betreft het doorvoer-aspect geldt dat de 110/150kV-stations in principe een regionale functie hebben, maar gelet op hun functie en belang soms ook effect op andere regio's kunnen hebben en daarom in sommige gevallen ook een hoogwaterstation moeten zijn. Voor het aspect instandhouding voorziening geldt dat gebieden waar veel vraag naar elektriciteit is en dus veel c.q. grote gebruikers aanwezig zijn belangrijker zijn om te voorzien van elektriciteit dan andere gebieden. De beperking van schade heeft er mee te maken dat in geval van een calamiteit de schade zodanig wordt beperkt dat de elektriciteitsvoorziening weer snel operationeel kan zijn.

Indien noodzakelijk worden de vitale installaties boven de watergrens gepositioneerd.


Relevantie

Binnen het projectgebied speelt voor het station een tweetal deltabeslissingen een rol te weten Waterveiligheid en Ruimtelijke Adaptatie. De polder van de Wieringermeer is een polder die relatief snel onder water kan komen te staan en waar het waterpeil aanzienlijk hoog kan zijn.

Het station is echter geen hoogwaterstation indien getoetst wordt aan de drie criteria die daarvoor door TenneT zijn gesteld. Zo kent dit 150/20kV-station geen doorvoer functie, maar een regionale functie. Daarnaast is in de kop van Noord-Holland in principe geen sprake van grootschalige belasting. Met andere woorden het is geen gebied waar een grote vraag naar elektriciteit bestaat als gevolg van c.q. grote gebruikers. Tot slot kunnen - indien noodzakelijk -maatregelen worden getroffen om in geval van een calamiteit de schade zodanig te beperken dat de elektriciteitsvoorziening weer snel operationeel kan zijn.

Voorts borgt het huidige reguleringskader geen extra uitgaven met betrekking tot hoogwater. Dit tezamen met het standpunt dat dit geen hoogwaterstation betreft, maakt dat vooralsnog geen maatregelen (kunnen) worden getroffen.


In overleg met het Hoogheemraadschap wordt bepaald wat de maatgevende waterstand is van het terrein waar nu het station is voorzien en of eventueel aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. In het overleg van 1 september 2015 is het onderwerp ook besproken. Het Hoogheemraadschap heeft hierbij aangegeven dat mogelijk in de toekomst gekeken wordt naar de bescherming van hele gebieden, in plaats van bescherming per locatie.

Ten aanzien van het Deltaprogramma moeten (landelijk) nog afspraken worden gemaakt over de uitvoeringswijze alsook de bijbehorende kosten. Het is dan ook niet zo dat eventueel uit dit PIP voortvloeiende kosten voor het aspect meerlaagse veiligheid direct zijn door te rekenen aan onder andere de provincie c.q. TenneT / Liander c.q. het waterschap.

Voor zover in de toekomst alsnog mocht blijkt dat maatregelen dienen te c.q. kunnen worden genomen, zal TenneT daartoe overgaan. Daarbij kan gedacht worden aan het aanbrengen van een dijk of anders.

5.4.4.2 Waterberging

Station

Een deel van het station Middenmeer zal worden verhard. De verharding bestaat uit bebouwing en verhard terreinoppervlak. Compensatie voor toename van verhard oppervlak is vanuit de Keur van het Hoogheemraadschap verplicht en een voorwaarde voor het verkrijgen van een watervergunning.

Op grond van het vigerende bestemmingsplan Uitbreiding Agriport A7 Grootschalige Glastuinbouw is compensatie van toename van verhard oppervlakte geregeld. Bij de berekening van deze compensatie is het uitgangspunt geweest dat ter plaatse van het station een glastuinbouwbedrijf zou worden gerealiseerd. De totale verharde oppervlakte van het station zal kleiner zijn dan het verhard oppervlak bij een glastuinbouwbedrijf en dus is compensatie reeds geregeld.

De waterberging in het bestemmingsplan Uitbreiding Agriport is als volgt geregeld:

"Ten behoeve van de watercompensatie zal 5,2% van het bruto te ontwikkelen bebouwde kassengebied worden ingericht voor watercompensatie in een semigesloten waterstructuur. Bij een bruto oppervlakte van het kassengebied in de
deelgebieden A1 en A2 van circa 265 hectare betekent dit een wateropgave van tenminste 13,8 hectare. Hierbij is de waterberging in de hemelwaterbassins van de glastuinders niet meegeteld.


Binnen het plangebied zal hiertoe een eigen (grotendeels semigesloten) waterstructuur worden aangelegd, die aansluit op de structuur van Agriport 1. Daarbij zullen bestaande waterlopen (tochten en bermsloten) worden verbreed en zal (indien vereist) een waterberging ten westen van de rijksweg A7 worden gerealiseerd, die naast een waterbergende functie een ecologische groene (ruige) inrichting kan krijgen." 

Hoogspanningsverbindingen

Ten aanzien van de hoogspanningsverbindingen is geen sprake van toename van verhard oppervlakte en is compensatie dan ook niet aan de orde.

5.4.4.3 Bemaling

Station

Het station wordt gerealiseerd op het bedrijventerrein Agriport. Voor de realisatie van de bebouwing op dit terrein zijn afspraken gemaakt met het waterschap. Dat geldt ook voor eventuele bemaling. In overleg met het waterschap worden specifieke afspraken voor de realisatie van het station gemaakt.

Hoogspanningsverbindingen

Op basis van de bodemkaart wordt geconcludeerd dat de hoogspanningsverbinding grotendeels beneden de grondwaterstand wordt aangelegd. Om de aanleg mogelijk te maken, is daarom bemaling noodzakelijk. Bij een (bouwkundige) onttrekking kleiner dan 50.000 m3 per maand, korter dan 6 maanden en buiten volledig beschermd gebied kan dit met een melding plaatsvinden. In andere gevallen is een watervergunning vereist. Bemaling zal conform de vereisten plaatsvinden. Hierover vindt overleg plaats met het Hoogheemraadschap voorafgaande aan de uitvoering.

Aandachtspunt bij de bemaling is zout water (onder andere in het gebied rond Lage Oude Veer). Bij het onttrekken van grondwater wordt mogelijk ook water met een hoger zoutgehalte aangetrokken. Het lozen van dit water op het zoete oppervlaktewater is niet wenselijk. Het oppervlaktewater wordt in het gebied buiten de Wieringermeer gebruikt voor het bevloeien van de landbouwgronden. Voorafgaand aan de uitvoering zal daarom geohydrologisch onderzoek gedaan worden om vast te stellen welke maatregelen getroffen dienen te worden om negatieve effecten te voorkomen.

5.4.4.4 Kruising waterkeringen

Station Middenmeer

De locatie van station Middenmeer valt buiten de beschermingszones van de waterkeringen. Hiervoor zijn dus geen aanvullende maatregelen noodzakelijk. Het dempen van sloten is niet aan de orde.

Hoogspanningsverbindingen

Hoogspanningsverbindingen in de lengterichting, dwars door of onder waterkeringen zijn onvermijdelijk. Deze kunnen een negatief effect hebben op de stabiliteit van de waterkering. In het kader van het aanleggen van kabels en leidingen ter plaatse van waterkeringen dient een watervergunning te worden aangevraagd. De technische beoordeling van de aanvraag van de watervergunning voor het leggen of vervangen van kabels en leidingen in een waterkering vindt plaats op basis van de normen van het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN 3650/3651), het geldende Voorschrift Toetsen op Veiligheid Primaire Waterkeringen (VTV 2006), de Leidraad toetsen op veiligheid regionale waterkeringen en het beleid van het Hoogheemraadschap. In het kader van de vergunningsaanvraag wordt aangetoond dat de aanleg plaatsvindt conform de vereisten. Het gaat dan om de locatie, aanlegmethode, periode van werkzaamheden, onderhoud, calamiteitenbestrijding, inspectie, incidentenregistratie en verwijdering. Ter plaatse van alle kruisingen met waterkeringen zal de aanleg in ieder geval plaatsvinden door middel van een boring.

5.4.4.5 Kruising oppervlaktewater

Voor kruisingen met oppervlaktewater geldt dat, in situaties waar kabels een risico vormen, een vergunning moet worden aangevraagd. Situaties met een gering risico worden via algemene regels gereguleerd. Vergunningverlening is dan ook slechts nog aan de orde voor die gevallen die niet onder de algemene regels uit de keur vallen.


Vergunningaanvragen worden getoetst op basis van de volgende uitgangspunten:

  • De voorgestane hoogspanningsverbinding is noodzakelijk en er is geen ander redelijk alternatief voor de realisatie van de hoogspanningsverbinding.
  • De aanleg of aanwezigheid van de hoogspanningsverbinding mag het oppervlaktewaterlichaam en aanwezige kunstwerken ter plaatse niet in gevaar brengen en mag de aan- en afvoer van water niet belemmeren.
  • De nieuwe hoogspanningsverbinding moet zoveel mogelijk gebruik maken van reeds bestaande kruisingen of kabelbundels.
  • De hoogspanningsverbinding moet parallel aan het oppervlaktewaterlichaam worden gelegd of indien een hoogspanningsverbinding een waterloop kruist, de waterloop haaks kruisen.


Daarnaast gelden er diverse specifieke voorschriften die aan een vergunning worden verbonden.

Het bestaande watersysteem ondervindt geen hinder van het station en de hoogspanningsverbindingen omdat daar waar water wordt gekruist, voorzieningen worden getroffen zodat het water ongestoord kan stromen. Waar nodig zal een vergunning worden aangevraagd. In het kader van de vergunningsaanvraag wordt aangetoond dat de aanleg plaatsvindt conform de vereisten.

5.4.4.6 Waterkwaliteit

Oppervlaktewater

Uitgaande van een zorgvuldige toepassing van bouwmaterialen en wijze van aanleg wordt niet verwacht dat het voornemen gevolgen zal hebben voor de waterkwaliteit. Bij de aanleg dient erop te worden toegezien dat er geen milieuvreemde stoffen in het oppervlaktewater terechtkomen en dat er milieuvriendelijke materialen worden gebruikt.

Grondwater

Bij de aanleg dient erop te worden toegezien dat er geen milieuvreemde stoffen in de bodem en het grondwater terechtkomen en dat er milieuvriendelijke materialen worden gebruikt. Indien gekozen wordt voor een bronbemaling, zal het onttrokken grondwater geloosd moeten worden op het oppervlaktewater. Bij de lozingsvergunning bekijkt het Hoogheemraadschap de kwaliteit van het te lozen grondwater en zal worden beoordeeld of aanvullende (reinigings)voorzieningen vereist zijn.

De mogelijke toename van zout water vormt ook bij lozing een aandachtspunt. Voorafgaand aan de uitvoering zal geohydrologisch onderzoek gedaan worden om vast te stellen welke maatregelen getroffen dienen te worden om negatieve effecten te voorkomen. Daarbij kan gedacht worden aan de periode van lozen (buiten seizoenen dat bevloeid wordt), de locatie van de lozing en het zorgdragen voor voldoende verdunning.

5.4.4.7 Opbarstrisico

De locatie van het station Middenmeer ligt in gebied met opbarstrisico bij vergravingen in de deklaag (vergravingen tussen 0 en 3 m-mv).

Bij de aanleg moet tevens worden voorkomen dat de deklaag opbarst. De deklaag kan opbarsten wanneer bij ontgraving een deel van de weerstandbiedende laag wordt verwijderd. Gezien de hoge druk vanuit het eerste watervoerend pakket moet al snel spanningsbemaling worden toegepast om deze druk te verlagen. In dat geval is er sprake van verstoring van de grondwaterstroming en kwelsituatie. Indien bemaling toegepast wordt, moet nader worden uitgewerkt hoe eventuele negatieve effecten worden voorkomen.

In het kader van dit PIP is een quick scan uitgevoerd naar het risico opbarsting (zie Bijlage 10). In deze quick scan zijn voor het tracé MDM-APL, MDM-DWL, MDM - WW en DWL-OTL veiligheidsfactoren berekend. Deze veiligheidsfactoren voldoen aan de opbarstveiligheid. Ter verificatie is voor de vervolgfase wel nader grond- en grondwateronderzoek aanbevolen, welke ook voorafgaand aan de realisatie zal worden uitgevoerd.

Gedurende de gebruiksfase voor het station moet worden voorkomen dat de constructie gaat opdrijven. Er wordt vanuit gegaan dat voorkomen wordt dat er langs de palen en de fundering openingen ontstaan waarlangs het kwelwater omhoog kan stromen. Bij de realisatie dient erop te worden toegezien dat de fundering goed aansluit op de afsluitende klei- en veenlagen van het bovenste pakket. Zodoende zal het station nagenoeg geen effect hebben op de grondwaterstroming in de gebruiksfase.

In het overleg met het Hoogheemraadschap (1 september 2015) is het onderwerp besproken. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat bij boringen en het graven van sleuven rekening moet worden gehouden met het doorboren van ondoorlatende lagen. Ook dient er rekening te worden gehouden dat bij het op de kant zetten van zoute grond er mogelijk uitspoeling kan plaatsvinden. Bij het lozen kan dit plaatsvinden op plekken die van nature zouthoudender zijn. Ook het seizoen van lozen is van belang (bij voorkeur niet lozen in periode dat beregend wordt. In de Wieringermeer speelt zoute kwel ook, maar is het gebied zelf als zout en er vindt geen beregening vanuit het oppervlaktewater plaats. Het Hoogheemraadschap geeft aan dat een meetnet is opgezet in het gebied. In ieder geval is voorafgaand aan de aanleg het uitvoeren van geohydrologisch onderzoek noodzakelijk.

5.4.4.8 Wegen en leidingen

In het gebied liggen diverse wegen en leidingen van HHNK. Er heeft reeds overleg met HHNK plaatsgevonden. In het vervolgproces vindt nadere afstemming plaats voor zover dat noodzakelijk is.

5.5 Bodem en aardkundige waarden

Bodemkwaliteit

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.


Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

In het kader van het vigerende bestemmingsplan Agriport 2 is dossieronderzoek uitgevoerd. De locatie van station Middenmeer valt binnen de zone buitengebied, waarbij zowel de bovengrond als de ondergrond van de landbouwpercelen als schoon zijn aangemerkt.


Aangezien de ontwikkeling van het station plaatsvindt op onverdachte landbouwgronden staat dit de ontwikkeling van het station niet in de weg.

Uit de terreininspectie is gebleken dat er zich een aantal puindammen aan de Tussenweg bevinden. Puindammen zijn in principe verdacht. Bij de herinrichting van het gebied dient voor aanpassing, sanering of verwijdering van de puindammen rekening te worden gehouden met onderzoek conform NEN 5740 en op het voorkomen van asbest.

Op de locatie van het station is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 11. Er zijn boringen verricht op de locatie van het station. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties zich ruim onder de interventiewaarde bevinden. Dit blijkt ook uit het feit dat de index van alle onderzochte stoffen, met uitzondering van barium in het grondwater, kleiner en/of gelijk is aan 0,5. De concentraties aan barium overschrijden de index van 0,5. Vanuit gegaan wordt dat hier sprake is van van nature verhoogde achtergrondconcentraties. Vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor het voorgenomen gebruik van de locatie.

Voor de aanleg van de tracés is een quick scan bodemverontreiniging uitgevoerd. Doel van dit onderzoek is om te bepalen of er vanuit de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem mogelijk sprake is van belemmeringen voor de voorgenomen aanleg van de hoogspanningsverbinding. Dit onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 12.

Uit dit onderzoek blijkt dat voor 10 locaties dossieronderzoek noodzakelijk is om inzicht te krijgen in de exacte situering van de verontreinigingscontouren en de aangetroffen parameters, inclusief concentraties.

Voor 2 locaties is in de quick scan bepaald dat, conform de onderzoeksopzet, historisch vooronderzoek (NEN5725) dient te worden uitgevoerd. De puntbronnen kunnen in potentie namelijk een ernstige (UBI-klasse 5-8) en tevens mobiele verontreiniging veroorzaken.

Waar nodig wordt vervolgonderzoek uitgevoerd en dienen maatregelen te worden getroffen. Bij de uitvoering van het plan, waarbij onder meer onttrekking en lozing van grondwater plaatsvindt, zal daarmee rekening worden gehouden.

Ten tijde van uitvoering zal afstemming plaatsvinden tussen TenneT en de Provincie (directie B&U) en met de Omgevingsdienst. Bij het aantreffen van nieuwe verontreinigingen wordt gehandeld conform wettelijke verplichtingen en beleid van Bevoegde Gezagen.

Aardkundige waarden

Tracé Middenmeer - De Weel

Het tracé Middenmeer - De Weel loopt over 4.480 meter door aardkundig waardevol gebied. Het gaat hier om een voormalig kreeksysteem in oude zeeklei nabij Middenmeer. In de PRV vraagt de provincie aan gemeenten om voorkomende bijzondere aardkundige waarden in de bestemmingsplannen ingeval van nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk te beschermen. Het aardkundig waardevol gebied is in het bestemmingsplan buitengebied 2009 van de gemeente Hollands Kroon beschermd door een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. Ook in dit PIP is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ter plaatse opgenomen. In deze dubbelbestemming is aangegeven voor welke werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden moet worden aangevraagd. Waar nodig wordt nader archeologisch onderzoek uitgevoerd om de aanwezige archeologische waarden te bepalen en aantasting daarvan te voorkomen. Indien nodig worden daartoe maatregelen getroffen (zie daartoe meer onder paragraaf 5.6 Archeologie).

Tracé Middenmeer - Anna Paulowna

Het tracé Middenmeer - Anna Paulowna kruist het aardkundig monument Oude Veer Anna Paulownapolder over een lengte van circa 800 meter. Circa 2,3 km kruist het tracé een aardkundig waardevol gebied.

Het aardkundig monument betreft de 'Oude Veer Anna Paulownapolder'. Dit gebied wordt het sterkst bedreigd door vergraving, aangezien dit de gave en oorspronkelijke landschapsvormen aantast. Bovendien zijn de voormalige kreekbeddingen erosiegevoelig. Om de voormalige kreken te behouden moet het reliëf niet worden aangetast. Uit remote sensing blijkt dat, door kleurverschillen, fossiele oude kreekpatronen zichtbaar zijn. In principe zijn grote- en kleinschalige ingrepen, einde van grasland (scheuren/vernietigen van grasland), stortplaatsen en boringen niet toegestane activiteiten.

Aantasting van het aardkundig monument moet voorkomen worden. Dit aardkundig monument kan alleen vermeden worden wanneer de hoogspanningsverbinding langs de zuidzijde van het aardkundig monument wordt aangelegd. In paragraaf 4.5.5.2 is aangegeven waarom een hoogspanningsverbinding langs de zuidzijde diverse andere belemmeringen met zich meebrengt.

Gelet op de belemmeringen aan de zuidzijde is ervoor gekozen om de hoogspanningsverbinding aan de noordzijde te projecteren en de kruising met het aardkundig monument zo beperkt mogelijk te houden. Dit om schade aan het aardkundig monument zoveel mogelijk te beperken. De hoogspanningsverbinding zal ter plaatse van het aardkundig monument met een gestuurde boring worden aangelegd. Eventuele graafwerkzaamheden die nodig zijn om de boring goed uit te voeren, vinden plaats buiten het aardkundig monument. Er zal verder nader grondonderzoek worden uitgevoerd om te bepalen welke exacte maatregelen noodzakelijk zijn om de aardkundige waarden van het gebied niet of zo min mogelijk aan te tasten. Waar nodig worden deze maatregelen getroffen.


Op alle werkzaamheden met betrekking tot de aanleg van de hoogspanningsverbinding is de PMV van toepassing. Voor de uitvoering moet een ontheffing worden aangevraagd. Op het verkrijgen van een ontheffing is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

In het PIP is ter plaatse van het aardkundig monument een aanduiding 'specifieke vorm van waarde - aardkundige waarden' met daarbij behorend vergunningenstelsel opgenomen. Het PIP beschermt zo ook de aardkundige waarden ter plaatse, ook voor aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbindingen.

5.6 Archeologie

Inleiding

Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Het beleid in Nederland is erop gericht om archeologische waarden duurzaam in situ (in de bodem) te behouden en in stand te houden.

In paragraaf 5.3.4 is reeds ingegaan op de aanwezige provinciale monumenten.

Archeologische Monumenten Kaart-terreinen

Op enkele plekken kruisen de tracés met AMK-terreinen. Dit is beschreven in paragraaf 4.5. Op deze plekken zal nader archeologisch onderzoek worden verricht om te bepalen of zich daadwerkelijk archeologische resten binnen het plangebied bevinden. Op grond van de uitkomsten zullen waar nodig passende maatregelen worden getroffen.

Gemeentelijke archeologische beleidskaders

Diverse gemeenten hebben een archeologisch beleidskader. De gemeente Hollands Kroon is bezig met een gemeentedekkend archeologisch beleid en heeft alleen een concept beleidsadvieskaart beschikbaar.

Deze gemeentelijke beleidskaarten geven aan bij welke oppervlakte en diepte van grondroerende werkzaamheden rekening moet worden gehouden met archeologie. Het gaat hier voor het overgrote deel van het plangebied om grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld. De oppervlakte van een vergunningplichtige activiteit èn de diepte van de bodemingrepen binnen die activiteit bepaalt of rekening moet worden gehouden met archeologie. Wie de vrijstellingsdrempel overschrijdt dient een rapport in te dienen waarin de waarde van het terrein is bepaald.

De concept beleidsadvieskaart van gemeente Hollands Kroon geeft ook de ligging aan van bekende scheepswrakken. Een van deze bekende scheepswrakken ligt op een perceel langs het traject Middenmeer - Westwoud, in de hoek van de Medemblikkerweg en het Wagendwarspad . Dit betekent dat hier in ieder geval nader archeologisch onderzoek en mogelijke maatregelen noodzakelijk zijn om eventuele archeologische waarden te behouden.

Archeologisch onderzoek Windpark Wieringermeer

In november 2013 is door ArcheoPro een bureauonderzoek uitgevoerd ten behoeve van het MER voor Windpark Wieringermeer. Het archeologisch onderzoek betrof een bureaustudie. Bureauonderzoek heeft tot doel om op basis van beschikbare informatie te komen tot een gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel.

Afbeelding 20 geeft het plangebied aan van dit onderzoek. Voor een groot deel overlapt dit plangebied met het plangebied voor Netuitbreiding Kop van Noord-Holland.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0048.jpg"

Afbeelding 20: Plangebied archeologisch bureauonderzoek Windpark Wieringermeer


Op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek is gebleken dat er in het plangebied voornamelijk archeologische waarden verwacht kunnen worden uit het Neolithicum en de Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Nederzettingsterreinen uit het Neolithicum zullen zich waarschijnlijk bevinden op de overgang wad-kwelder en aan de uiteinden van smalle en doodlopende kreken. Daarnaast worden in en langs restgeulen locaties verwacht waar visvangst heeft plaatsgevonden. Archeologische overblijfselen uit deze tijd zullen bestaan uit houtskool, vuursteen, aardewerk en verbrand en onverbrand bot en schelp. De overblijfselen kunnen voorkomen als vondststrooiing maar ook als een archeologische laag. De verwachte waarden kunnen vanaf maaiveld worden aangetroffen.


Vanaf de Middeleeuwen is een klei-, en zandpakket afgezet door de Noordzee/Zuiderzee. In het grootste gedeelte van het plangebied was het milieu naar alle waarschijnlijkheid te nat om zich (semi)permanent te vestigen. Aangezien er in die tijd veel scheepvaart was kunnen er scheepswrakken uit deze periode verwacht worden. Dit type vindplaatsen wordt verwacht in en langs geulafzettingen, in wadafzettingen en langs de randen van de pleistocene opduikingen. De verwachte waarden kunnen worden aangetroffen vanaf maaiveld.


De mogelijkheid bestaat dat in het zuidwestelijke deel van het plangebied dijkjes in de ondergrond aanwezig zijn. Het restmateriaal van deze dijkjes zal bestaan uit opgebrachte tufsteen en kan aangetroffen worden vanaf maaiveld.


Tevens kunnen er in het uiterste zuidwesten van het plangebied resten voorkomen die samenhangen met het voormalige dorp Gawijzend. Resten zullen bestaan uit een ophoogpakket met daarin aardewerk, houtskool, botresten enzovoorts. Tevens kunnen er restanten van fundamenten (huizen, beer- en/of waterputten) aanwezig zijn. Deze resten kunnen vanaf maaiveld worden aangetroffen.


Op basis van de opgestelde archeologische verwachting wordt geadviseerd om in gebieden waar nieuwe bodemingrepen plaats gaan vinden en die op basis van de IKAW kaart in een zone met een middelhoge of hoge archeologische verwachting vallen, een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek uit te voeren. Het doel van het karterend booronderzoek is het toetsen van de opgestelde gespecificeerde verwachting en het aantonen van de aan- of afwezigheid van sites.

Archeologisch onderzoek Agriport

De Stichting Cultureel Erfgoed Noord-Holland heeft in 2008 een bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Agriport A7 fase II bij Middenmeer. Het onderzoek was noodzakelijk om te bepalen of bij de voorgenomen activiteiten in het gebied Agriport de kans bestaat dat archeologische resten in de ondergrond worden aangetast.


Binnen het plangebied worden archeologische resten verwacht op vier niveaus. Een eerste niveau bestaat uit vindplaatsen die dateren in de periode Midden-Neolithicum - Vroege-Bronstijd. Nederzettingsterreinen uit deze periode bevinden zich op de overgang wad-kwelder aan de uiteinden van smalle en doodlopende kreken. Daarnaast worden in en langs restgeulen locaties verwacht waar visvangst heeft plaatsgevonden.


Het tweede niveau bestaat uit een landschap dat behoort tot het zuidelijke kreeksysteem. Op de brede kreekruggen uit deze periode worden nederzettingsterreinen uit de periode Midden-Bronstijd - IJzertijd verwacht.


Het derde niveau betreft vindplaatsen die dateren in de periode Romeinse Tijd - Vroege Middeleeuwen. Deze vindplaatsen worden verwacht in de top van het veen dat het hierboven genoemde wad-kwelderlandschap ooit volledig heeft bedekt. Verwacht wordt dat deze vindplaatsen als gevolg van oxidatie van het veen en erosie door golfslag vrijwel volledig zijn verdwenen binnen alle drie de onderscheiden deelgebieden. Het is mogelijk dat clusters losse vondsten worden aangetroffen ter hoogte van voormalige nederzettingslocaties. Eventuele structurele aanwijzingen voor bewoning betreffen vermoedelijk alleen diepere sporen.


Het vierde en laatste niveau betreft scheepswrakken en scheepvaartgerelateerde vondsten die gedateerd worden vanaf de Middeleeuwen tot de drooglegging van de Wieringermeer. Dit type vindplaatsen wordt verwacht in en langs de geulafzettingen van de in aanleg vermoedelijk Vroeg Middeleeuwse kreek. Buiten de kreek kunnen uiteraard ook scheepswrakken voorkomen. Het is echter, gezien de ligging van de tot op heden bekende scheepswrakken, aannemelijk dat de meeste zich in of langs de restgeul zullen concentreren.

Op grond hiervan is in het bestemmingsplan voor vrijwel het hele plangebied een dubbelbestemming waarde-archeologie opgenomen en is bepaald dat bij een bouwwerk groter dan 10.000 m2 en grondroerende werkzaamheden dieper dan 0,5 meter rekening moet worden gehouden met archeologisch vooronderzoek (voordat de bouwvergunning kan worden afgegeven).

Station Middenmeer

Gelet op de dubbelbestemming Waarde - Archeologie in het vigerende bestemmingsplan is op de locatie van station Middenmeer een bureau- en veldonderzoek uitgevoerd om zodoende helderheid te krijgen over de aanwezigheid van archeologische waarden op de locatie (zie Bijlage 13). De conclusie van dit onderzoek luidt:

De bodemopbouw van het plangebied bestaan uit kwelderafzettingen van het Laagpakket van Wormer, met in de bovengrond een 30 cm dikke recente bouwvoor. De kwelderafzettingen zijn opgebouwd uit lagen siltige en zandige grijze klei. De diepte van de lagen sterk siltige, uiterst siltige en zandige klei in het Laagpakket van Wormer variëren sterk. Op het Actueel Hoogtebestand Nederland zijn in het plangebied enkele geulenstelsels zichtbaar. Deze geulenstelsels zijn echter niet in de boringen aangetroffen. Waarschijnlijk is het gebied tijdens de sedimentatie van het Laagpakket van Wormer geologische gezien zeer actief geweest.

Tijdens het booronderzoek is in enkele boringen een zwak humeuze kleilaag met houtresten en één fragment houtskool aangetroffen. Het betreft hier waarschijnlijk een vegetatiehorizont. Hoewel in het gebied geen directe aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen zijn aangetroffen, kan de vegetatiehorizont als mogelijk archeologisch kansrijke laag worden beschouwd.

De aanbevelingen van dit onderzoek zijn:

Als tijdens de werkzaamheden dieper dan 70 cm – mv gegraven zal worden op de locaties waar een vegetatiehorizont is aangetroffen is nader onderzoek nodig om de eventuele aanwezigheid van een archeologische vindplaats te onderzoeken. Een geschikte methode hiervoor is een karterend booronderzoek omdat hiermee gericht de aanwezigheid van een eventuele archeologische vindplaats onderzocht kan worden.

In de overige delen van het plangebied wordt geen behoudenswaardige vindplaats meer verwacht.


De aanbevelingen zoals gedaan in het onderzoek worden voor zover noodzakelijk toegepast. Indien daadwerkelijk archeologische resten worden aangetroffen, worden daarvoor passende maatregelen getroffen.

Archeologische bureauonderzoek hoogspanningsverbindingen

Ten behoeve van vaststelling van het PIP is voor de hoogspanningsverbindingen een quick scan archeologie opgesteld. De quick scan heeft als doel inzicht te verschaffen in de archeologische waarden die zich in het plangebied kunnen bevinden. De quick scan staat in Bijlage 14. Deze quick scan brengt, door middel van een korte analyse van een beperkt aantal bronnen de risico's, met betrekking tot archeologie in het plangebied in kaart.

Uit analyse van de al bekende archeologische gegevens van de gemeentelijke beleidsadvies en verwachtingskaarten is naar voren gekomen dat er zich binnen het plangebied een aantal historische locaties en verwachtingszones bevinden met een zeer hoge en hoge archeologische waarde. Binnen het geplande tracé en het ruimere onderzoeksgebied liggen een aantal AMK-terreinen zoals de Westfriese Omringdijk, terpplaatsen, scheepswrakken en een aantal historische bewoningslinten. Alleen in de gemeente Heerhugowaard bevinden zich in het onderzoeksgebied geen AMK-terreinen of archeologisch waardevolle gebieden.

Op basis van de gemeentelijke beleidsadvieskaarten is door ARCADIS een interpretatie van de archeologische verwachting binnen het plangebied opgesteld. Deze is gehanteerd om een inschatting van de verwachting op archeologie binnen de verschillende gemeenten te maken. Deze interpretatie vormt de basis voor het advies ten aanzien van het benodigd vervolgonderzoek. Geadviseerd is om een aantal delen van het plangebied intensiever te onderzoeken.

De gebieden waarvan in de quick scan is aangegeven dat vervolgonderzoek nodig is, en die samenvallen met de bestemming 'Leiding - Hoogspanning' hebben in voorliggend PIP dan ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Hiermee is sprake van voldoende bescherming van de eventueel aanwezige waarden. Voor de overige delen van het plangebied van dit PIP gelden de onderliggende bestemmingsplannen, en dus ook (indien van toepassing) de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie'.

Het vervolgonderzoek zal uitgevoerd worden. Indien daadwerkelijk archeologische resten worden aangetroffen, worden daarvoor passende maatregelen getroffen. Archeologie staat daarmee de uitvoerbaarheid van dit ruimtelijk besluit niet in de weg.

5.7 Milieuhygiënische aspecten

5.7.1 Algemeen

Met de voorbereiding van het onderhavige PIP dient te worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen. In dit kader dient aandacht te worden besteed aan de volgende aspecten:

  • geluidsaspecten (Wet geluidhinder);
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid.
5.7.2 Geluidhinder

Wet Geluidhinder

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van ruimtelijke plannen, waaronder inpassingsplannen, aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

Wabo

Op grond van de Wabo zijn bepaalde inrichtingen vergunningplichtig voor het milieugedeelte. In een dergelijke vergunning kunnen bepalingen worden opgenomen om geluidhinder te beperken.

VNG brochure Bedrijven en milieuzonering

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening is een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende activiteiten en milieugevoelige objecten wenselijk om enerzijds hinder te voorkomen en anderzijds ongestoorde bedrijfsvoering mogelijk te maken. Het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding kan door middel van milieuzonering, waarbij uitgegaan wordt van milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie (richtafstand). In dit geval dienen de milieubelastende functies (bedrijfsactiviteiten) in principe op voldoende afstand van milieugevoelige functies (woningen) geprojecteerd te worden.

Een eerste indicatie voor de potentiële milieuhinderlijkheid van bedrijven wordt gegeven door de richtafstanden die opgenomen zijn in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Voor de in het plangebied geprojecteerde functie (Elektriciteitsdistributiebedrijf; SBI-code 35) worden richtafstanden gegeven afhankelijk van het opgestelde elektrische vermogen.

Een elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen 200-1000 MVA wordt volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering ingedeeld bij milieucategorie 4.2 met een gewenste grootste afstand tot milieugevoelige functies van 300 meter. Bepalend is daarbij het aspect geluid.

De VNG-publicatie geeft richtlijnen aan. Van deze richtlijnen mag gemotiveerd worden afgeweken. Gangbaar is daarbij dat niet meer dan een niveau lager dan voorgeschreven wordt gehanteerd indien de aard van de omgeving daar aanleiding toe geeft. Indien sprake is van een kortere afstand dan 300 meter, dient uit akoestisch onderzoek te blijken dat deze kortere afstand aanvaardbaar is. Akoestisch onderzoek moet dan aangeven dat voldaan kan worden aan de grenswaarden zoals opgenomen in de Wet geluidhinder.

Station Middenmeer

Station Middenmeer heeft een elektrisch vermogen van meer dan 200 MVA, waardoor het een geluidzoneringsplichtige inrichting in het kader van de Wet geluidhinder is en volgens de VNG Richtlijn bedrijven en milieuzonering voor het aspect geluid een richtafstand van 300 meter aangehouden zou moeten worden tot de gevel van de dichtstbijzijnd gelegen geluidsgevoelig object. Omdat het een geluidzoneringsplichtige inrichting in het kader van de Wet geluidhinder is, is het terrein daarom als een gezoneerd industrieterrein te beschouwen. Voor een dergelijk industrieterrein dient de geluidscontour bepaald te worden waarbuiten de geluidbelasting vanwege het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) mag zijn. Hiertoe is een akoestisch onderzoek uitgevoerd dat is opgenomen in Bijlage 15. De geluidscontour zoals aangegeven in dit onderzoek is vastgelegd in dit PIP. Binnen deze zone mogen geen geluidsgevoelige objecten worden gerealiseerd. Dat is ook niet het geval.


Wat betreft de aan te houden richtafstanden volgens de VNG Richtlijn bedrijven en milieuzonering is het volgende van toepassing. De locatie van het station is gelegen op het bedrijventerrein Agriport te midden van glastuinbouw. In de VNG richtlijn wordt aangegeven dat afhankelijk van de omgeving gemotiveerd afgeweken kan worden van de richtlijn. In dit geval is de aard van het gebied zodanig dat een afstand van 100 meter te rechtvaardigen is (1 stap minder). Nu de dichtstbijzijnde woning is gelegen op een afstand van ongeveer 220m van de grens van de inrichting, de geluidproducerende onderdelen niet op de grens van de inrichting zijn gelegen en middels een akoestisch onderzoek is aangetoond dat voldaan wordt aan de grenswaarden, kan gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstand.


Tracés

De aanleg van een hoogspanningsverbinding heeft tijdelijk geluidseffecten. Tijdens de aanlegfase produceren verschillende bronnen geluid. De ene activiteit duurt langer dan de andere activiteit en iedere activiteit heeft een andere geluidssterkte. Het gaat hierbij om tijdelijk geluid veroorzaakt door vrachtverkeer, graven en boren. De Wet geluidhinder bevat geen regels voor dergelijke tijdelijke situaties.

Mogelijk zijn er wel Algemeen Plaatselijke Verordeningen (APV's) van toepassing op de aanlegfase. De werkzaamheden kunnen en zullen binnen de gestelde normen van de APV's worden uitgevoerd.

5.7.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm), titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Alleen waar sprake is van in de Wm genoemde uitoefening van bevoegdheden of toepassing van wettelijke voorschriften (artikel 5.16, lid 2) èn deze uitoefening of toepassing gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, dient een toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit plaats te vinden. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding
    van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.


In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en fijn stof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit achterwege blijven.

Het PIP maakt de bouw van het transformatorstation mogelijk. De realisatie van een inpassingsplan (artikel 3.28 Wet ruimtelijke ordening) is een bevoegdheid genoemd in artikel 5.16, lid 2 Wm. Echter, het station veroorzaakt nauwelijks emissies van betekenis. Het transformatorstation wordt elektrisch verwarmd en heeft geen stookinstallaties of productieprocessen waarbij emissies vrijkomen. Alleen het eventueel benodigde noodstroomaggregaat zal enige uitstoot tot gevolg hebben tijdens het periodiekproefdraaien. Dit vindt echter slechts circa één keer per maand gedurende ongeveer een uur plaats.

Er worden geen ontwikkelingen toegelaten die leiden tot een substantiële toename van het verkeer. Enkel voor aanleg en onderhoud van het station zijn verkeersbewegingen noodzakelijk.

Conclusie

Bovenstaande overwegingen laten zien dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het Besluit niet in betekenende mate en de Regeling niet in betekenende mate. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

5.7.4 Externe veiligheid

Het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen is het wettelijk kader waarin (afstands)normen worden gesteld met betrekking tot risicovolle inrichtingen. Met name de relatie met risicogevoelige objecten in de omgeving is daarbij van belang. Doel is te voorkomen dat personen die permanent op een plaats verblijven een onevenredig groot risico lopen als gevolg van een ramp met een risicobron.


Voor transport van gevaarlijke stoffen is met name de Wet vervoer gevaarlijke stoffen relevant. Ook is het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) vastgesteld waarmee het verplicht wordt transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd vast te leggen in het bestemmingsplan. Verder is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van belang (Bevb).

Het besluit onderscheidt twee categorieën risicogevoelige objecten, namelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Bij kwetsbare objecten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, scholen, kinderopvang, grote kantoren, hotels en winkelcomplexen en grote kampeer- en recreatieterreinen. Beperkt kwetsbare objecten zijn volgens het besluit verspreid liggende woningen, dienstwoningen van derden, kleinere kantoren, hotels, winkels, bedrijfsgebouwen, sporthallen, zwembaden, overige sport- en kampeerterreinen en objecten van hoge infrastructurele waarde zoals elektriciteitscentrales.


Er worden daarnaast twee vormen van risico onderscheiden: plaatsgebonden risico en groepsgebonden risico. Het plaatsgebonden risico (PR) is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats waarbij het niet van belang is of op die plaats daadwerkelijk een persoon aanwezig is. De grenswaarde voor kwetsbare objecten is 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten wordt dit als richtwaarde gehanteerd.


Het groepsrisico (GR) is een maat voor het overlijdensrisico voor een groep personen in een bepaald gebied als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en van een ongeval in die inrichting, waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

Inrichting

Het station Middenmeer en de tracés zijn geen risicovolle inrichting zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Een toets aan het BEVI is daarmee niet aan de orde.


Het station valt onder de SBI-code 2008 35 C4 (VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering). Voor het aspect gevaar adviseert de brochure een richtafstand van 50 meter. Binnen 50 meter van het station zijn geen gevoelige functies gelegen.


Bij calamiteiten vindt direct melding plaats aan het bedrijfsvoeringcentrum van TenneT en Liander waar de bedrijfstoestand van het transformatorstation continu bewaakt wordt. De desbetreffende installatie wordt onmiddellijk automatisch buiten bedrijf gesteld. Bij calamiteiten zullen geen noemenswaardige veiligheidseffecten buiten de inrichting ontstaan. De afstanden tussen de installaties, de gebouwen en de buitenzijde van de inrichting en dichtstbijzijnde aangrenzende bebouwing zijn daarvoor te groot.


Op grond van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het station geen noemenswaardig veiligheidsrisico voor zijn omgeving vormt.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Transport van gevaarlijke stoffen over de weg

In de omgeving van het station ligt de A7 waar vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Verder worden de provinciale wegen door de gemeente Hollands Kroon beschouwd als belangrijke transportaders waarover gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd.

Dat betekent dat aan weerszijden van deze wegen een veiligheidszone van 200 meter vanaf de kant van de weg wordt aangehouden. Dit is het effectgebied vanaf de weg. Binnen deze zone verdient het de voorkeur geen nieuwbouw van kwetsbare objecten plaats te laten vinden. Een mogelijkheid voor gemeenten om de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen over de weg aan te pakken is het transport te routeren. Routeren houdt in dat wegen worden aangewezen waarover routeplichtige stoffen uitsluitend mogen worden vervoerd. Vervoerders van routeplichtige stoffen zijn verplicht zich aan de routering te houden. Er is momenteel geen route vervoer gevaarlijke stoffen aangewezen binnen de gemeente. Gezien het bescheiden risicoprofiel van de gemeente Hollands Kroon biedt het wettelijke kader, zoals de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs), voldoende basis. Hierin staat dat transporteurs van gevaarlijke stoffen vanaf een Rijksweg of aangewezen provinciale weg de kortste weg moeten nemen naar een bestemming binnen de bebouwde kom.

Er worden geen nieuwe kwetsbare bestemmingen mogelijk gemaakt binnen de toetsingsafstand van 200 meter uit het midden van de weg. Een nadere verantwoording hoeft dan ook niet te worden opgesteld.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In het plangebied liggen hogedruk aardgastransportleidingen. In het Bevb is aangegeven dat getoetst moet worden aan de normen voor het plaatsgebonden risico, een beschermingszone moet worden opgenomen en het groepsrisico moet worden verantwoord. Dit laatste is aan de orde indien de aanleg, bouw of vestiging van een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen een invloedsgebied.

Aangezien binnen de (toets)afstanden geen nieuwe beperkt kwetsbare bestemmingen mogelijk worden gemaakt hoeft er geen nadere afweging plaats te vinden.

Voor de relatie met bestaande kabels en leidingen wordt verwezen naar paragraaf 5.11.

Conclusie

Gelet op de bovenstaande bevindingen kan worden opgemerkt dat het voornemen vanuit het aspect externe veiligheid planologisch aanvaardbaar is.

5.8 Electrische en magnetische velden

Rijksbeleid

In 2005 heeft het voormalige ministerie van VROM, thans ministerie van I&M, een advies over hoogspanningslijnen en hun magneetveld uitgebracht aan gemeenten en beheerders van het hoogspanningsnet. Dit beleidsadvies is te raadplegen op de website van het RIVM (www.rivm.nl/Onderwerpen/H/Hoogspanningslijnen) en TenneT (www.tennet.eu). Dit advies is niet van toepassing op stations en ondergrondse hoogspanningslijnen. Niettemin wordt hier aandacht aan dit onderwerp besteed.

Het advies is gebaseerd op de beschikbare wetenschappelijke informatie en het voorzorgbeginsel, en is van toepassing bij vaststelling van bestemmingsplannen van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen. Het advies is om zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen (0-15 jaar) langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla (de magneetveldzone). Het gaat hierbij om woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen (aangeduid als: gevoelige bestemmingen). Op vier november 2008 heeft de minister van VROM een brief (DGM/2008105664) ter verduidelijking van het eerdere advies over hoogspanningslijnen naar gemeenten, provincies en netbeheerders gestuurd. In de brief wordt het eerdere advies bevestigd en wordt een toelichting gegeven op een aantal begrippen.


Het advies is gericht op nieuwe situaties of wijzigingen van bestaande situaties. Het advies van I&M geldt niet voor (ongewijzigde) bestaande situaties omdat de gezondheidseffecten onzeker zijn en maatregelen in bestaande situaties maatschappelijk vaak grote gevolgen hebben. Daardoor is ook het effect van ingrijpende en dure maatregelen onzeker. Daar staat tegenover dat in nieuwe situaties vaak veel meer keuzemogelijkheden aanwezig zijn en dat preventie aanzienlijk goedkoper kan zijn dan sanering. Het advies van I&M is een aanzienlijke verscherping van de internationaal geldende normen ter bescherming van de mens tegen vastgestelde mogelijke effecten van het magneetveld.

Station
Voor het station zijn de magneetveldzones berekend. Bij het bepalen van de magneetveldzone wordt uitgegaan van een worst-case benadering door in de berekeningen uit te gaan van maximale belasting. Uit dit onderzoek blijkt dat de magneetveldzone geen bebouwing raakt die buiten de inrichting is gelegen (voor een nadere onderbouwing wordt verwezen naar Bijlage 16.

Ondergrondse hoogspanningsverbindingen

TenneT voldoet aan het beleidsadvies inzake magneetvelden. Dit betekent dat bij (de voorbereiding om te komen tot) realisatie van een nieuwe bovengrondse verbinding wordt getracht zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat nieuwe gevoelige bestemmingen aan een magnetische veldsterkte boven 0,4 microtesla (jaargemiddelde) worden blootgesteld. Het beleidsadvies inzake magneetvelden is echter niet van toepassing op ondergrondse hoogspanningsverbindingen.

Hetgeen hiervoor is gesteld wordt bevestigd door een uitspraak van de Raad van State. De Raad van State heeft in haar uitspraken betreffende de Randstad 380 kV-verbinding (zaaknrs. Zuidring, 200908100/1 en Noordring 201210308/1) bevestigd dat bij de vaststelling van een inpassingsplan een bevoegd gezag zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat zij zich op het moment van vaststelling van een inpassingsplan op het geldende beleidsadvies inzake magneetvelden mag baseren.

In dit advies staat dat het advies alleen van toepassing is op bovengrondse hoogspanningsverbindingen en dus niet op ondergrondse hoogspanningsverbindingen. Daarbij komt dat uit vergelijkbare projecten van TenneT is gebleken dat op een afstand van in ieder geval meer dan 15 meter (horizontaal of verticaal) geen sprake meer is van overschrijding van de 0,4 microTesla-zone. Binnen geen van deze zones is bebouwing gelegen in dit PIP.


Woonpercelen liggen op een dusdanige afstand van de hoogspanningsverbinding dat er vanuit kan worden gegaan dat hier sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Er zal geen sprake zijn van onverantwoorde gezondheidsrisico's als gevolg van dit PIP.

5.9 Verlichting

Op het station is alleen oriëntatieverlichting met een laag niveau van ongeveer 3 lux (schemering/donkere schemering) aanwezig. De terreinverlichting is alleen aan als er sprake is van een calamiteit. Onderhoud gebeurt overdag (niet 's nachts). Negatieve effecten als gevolg van verlichting op het station is niet aan de orde gelet op de ligging tussen de glastuinbouwbedrijven. De omgeving zal derhalve niet of nauwelijks lichthinder ondervinden als gevolg van realisatie van het station.


Conclusie

Gelet op de bovenstaande bevindingen kan worden opgemerkt dat het voornemen vanuit het aspect lichthinder planologisch aanvaardbaar is.

5.10 Explosieven

In de bodem kunnen explosieven aanwezig zijn die een risico vormen voor de
veiligheid van het personeel dat werkzaamheden aan de hoogspanningsverbinding uitvoert. Daarnaast kan de openbare veiligheid in het geding komen. De aanwezigheid van explosieven is geen ruimtelijk relevant criterium voor het PIP, maar het is voor de uitvoering wel van belang om hier inzicht in te hebben teneinde de veiligheid voor personeel en omgeving tijdens de realisatiefase te garanderen. Het benodigde onderzoek wordt voor aanvang van de realisatie uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek wordt bepaald hoe hiermee tijdens werkvoorbereiding omgegaan dient te worden, teneinde de werkzaamheden veilig uit te kunnen voeren.

5.11 Kabels en leidingen

Bij de aanleg van een hoogspanningsverbinding is het belangrijk te bezien of er andere ondergrondse infrastructuur aanwezig is in de vorm van kabels en leidingen die nadelig kunnen worden beïnvloed door de hoogspanningsverbinding. Het is ook mogelijk dat het functioneren van de hoogspanningsverbinding nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van kabels en leidingen.

Op 1 september 2015 heeft overleg plaatsgevonden tussen TenneT en GasUnie. GasUnie heeft aangegeven dat over het algemeen goed rekening is gehouden met de tracés van Gasunie.

In paragraaf 4.5 is voor elk traject aangegeven waar relevante kabels en leidingen worden gekruist en waar sprake is van parallelloop.

Kruisingen worden uitgevoerd door middel van een boring en vormen daarmee geen belemmering. Bij het kruisen van gasleidingen door middel van boringen heeft GasUnie aangegeven dat een afstand van 5 meter boven of onder de gasleiding aangehouden moet worden. Bij conventionele aanleg (open ontgraving) kan de afstand beperkt blijven tot 0,5 à 1 meter. De hoogspanningsverbinding van Middenmeer naar Westwoud kruist een buisleidingenstrook die is opgenomen in de Structuurvisie Buisleidingen. De betrokken beheerders, TenneT en Gasunie, stemmen een en ander op elkaar af. Daar waar noodzakelijk worden maatregelen getroffen.

Op drie plaatsen is sprake van parallelloop met buisleidingen van de GasUnie binnen een gebied waar wederzijdse beïnvloeding mogelijk is. TenneT voert hiervoor beïnvloedingsberekeningen uit conform de NEN 3654 om vast te stellen wat het effect is op de gasleidingen. Waar nodig zullen maatregelen worden getroffen om wederzijdse effecten te voorkomen. Hierover vindt afstemming plaats tussen TenneT en GasUnie.

5.12 M.e.r.-beoordeling

Besluit m.e.r.

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het plan is getoetst aan het Besluit milieueffectrapportage(hierna Besluit m.e.r.). Het Besluit m.e.r. bestaat uit een hoofddeel en een bijlage, bestaande uit de onderdelen A, B, C en D:

  • Onderdeel A bevat de omschrijving van diverse begrippen die in het Besluit m.e.r. genoemd worden.
  • Onderdeel B is reeds vervallen.
  • Onderdeel C bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r. verplicht is.
  • Onderdeel D bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is.

Het kan ook zijn dat het een activiteit betreft die wel in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staat, maar waar de drempelwaarde uit kolom 2 ‘gevallen’ niet wordt gehaald. Conform artikel 2 lid 5 onder B Besluit m.e.r. dient in dat geval aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r. te worden getoetst of er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen optreden door de voorgenomen activiteit(en).Voor deze toets wordt de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ gehanteerd.

Voornemen

De realisatie van een 150/20kV-station is niet opgenomen in het Besluit m.e.r.. Het aanleggen van een nieuwe ondergrondse hoogspanningsverbinding staat alleen genoemd in de categorie D24.2 van het Besluit m.e.r (zie tabel 1). Dat betekent dat de activiteit "aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding" niet direct m.e.r.-plichtig is, maar mogelijk wel m.e.r.-beoordelingsplichtig. Een m.e.r.-beoordeling is een toets op basis waarvan het bevoegd gezag bepaalt of er bij een voorgenomen activiteit, die genoemd staat in onderdeel D van het Besluit m.e.r., mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Is dit het geval dan moet een milieueffectrapport (MER) opgesteld worden.

In dit geval is de m.e.r.-beoordelingsplicht gekoppeld aan het besluit over het provinciaal inpasssingsplan waarin hoogspanningsverbindingen en een 150/20kV-station worden mogelijk gemaakt.

Onderstaande tabel geeft aan wat in onderdeel D van het Besluit m.e.r. is opgenomen ten aanzien van de aanleg van ondergrondse hoogspanningsleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0049.jpg"

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Haalbaarheidsstudie

In de Haalbaarheidsstudie is voor alle tracé-alternatieven beschouwd of en in welke mate (lengte) er sprake is van doorsnijding van c.q. ligging in gevoelige gebieden. Hierbij is gekeken naar de doorsnijding van EVZ, de ligging in de EHS, doorsnijding van gebieden met archeologische verwachtingswaarden (hoe trefkans, zeer hoge en hoge verwachtingswaarden), van gebieden met een zeer hoge en hoge waardevolle cultuurhistorische waarde en van doorsnijding van gebieden met aardkundige waarden.

Uit deze analyse blijkt dat:

  • Er in alle tracé-alternatieven sprake is van de doorsnijding van een of meerdere EVZ. Voor een aantal tracé-alternatieven geldt daarnaast dat er sprake is van doorsnijding van de EHS. In geen van de alternatieven bedraagt de totale lengte van deze doorsnijdingen echter 5 km of meer.
  • Er in alle tracé-alternatieven in meer of mindere mate sprake is van de doorsnijding van gebieden met een hoge trefkans aan archeologische verwachtingswaarden en /of (zeer) hoge verwachtingswaarde. De totale lengte aan deze doorsnijdingen overtreft de in het Besluit m.e.r. gestelde lengte van 5 km niet.
  • Er in alle tracé-alternatieven sprake is van de doorsnijding van cultuurhistorisch waardevolle gebieden en gebieden met aardkundige waarden. De totale lengte van deze doorsnijdingen bedraagt op 2 alternatieven na meer dan de in het Besluit m.e.r. opgenomen 5 km als drempelwaarde.


In het Besluit m.e.r. wordt gesproken over een lengte van 5 km of meer in gevoelig gebied. In de toelichting op het Besluit m.e.r. is echter niet opgenomen hoe dit moet worden geïnterpreteerd (betreft dit de optelsom van de verschillende doorsnijdingen of betreft dit de lengte van elke afzonderlijke doorsnijding van een gevoelig gebied?). Aangezien alle tracé-alternatieven één of meerdere gevoelige gebieden doorsnijden en elk tracé-alternatief op zichzelf opgeteld de drempelwaarde van 5 km lengte doorsnijding benaderen of overschrijden, gaan we er veiligheidshalve van uit dat voor alle tracé-alternatieven sprake is van een m.e.r.- beoordelingsplicht voor de op te stellen / te wijzigen bestemmingsplannen. In deze m.e.r.- beoordeling zullen de hoogspanningsverbindingen als geheel op haar mogelijke milieugevolgen moeten worden beoordeeld. Indien sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen, zal er een m.e.r.-procedure moeten volgen.

Mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen worden in deze activiteit vooral bepaald door de aanlegfase / wijze van aanleggen en mogelijke verstoring die dat veroorzaakt. Om een inschatting op de kans op m.e.r.-plicht te kunnen maken, is daarom nadere informatie over de aanlegfase en aanlegtechnieken nodig.

Aanmeldingsnotitie m.e.r. beoordeling Netuitbreiding Kop van Noord-Holland

Gelet op bovenstaande is een aanmeldingsnotitie m.e.r. beoordeling opgesteld. In deze m.e.r.-beoordeling is een afweging opgenomen of het voornemen leidt tot het doorlopen van een m.e.r.-procedure. Omdat de tracé-alternatieven onlosmakelijk verbonden zijn met het nieuwe 150/20kV-station Middenmeer, zijn de zoekgebieden voor het station (zoals opgenomen in de haalbaarheidsstudie) meegenomen in de m.e.r.-beoordeling. De notitie is als Bijlage 4 bijgevoegd.

Conclusie is dat de verschillen tussen de effecten op alle zoekgebieden beperkt zijn. De effecten zijn over het algemeen (relatief eenvoudig) weg te nemen. In enkele gevallen is er nog voldoende ruimte binnen het zoekgebied om een negatief effect te vermijden. In andere gevallen kunnen effecten worden gemitigeerd met maatregelen, soms leidend ook tot extra kosten.


Op grond van deze informatie is de conclusie getrokken dat er geen dermate ernstige milieueffecten zullen optreden die een m.e.r.-procedure rechtvaardigen. De aanmeldingsnotitie is op 2 december 2014 door GS vastgesteld. In deze aanmeldingsnotitie is niet nader ingegaan op de hoogspanningsverbinding aangezien deze op dat moment nog niet stabiel waren.


Hoogspanningsverbindingen

Nadat de aanmeldingsnotitie is vastgesteld zijn de hoogspanningsverbindingen definitief vastgelegd op kaart. In paragraaf 4.5 is nadere informatie opgenomen over de verbinding en de situering daarvan ten opzichte van gevoelige gebieden. Hieronder wordt nog ingegaan op deze gevoelige gebieden. In voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk is een onderbouwing gegeven van alle milieuhygiënische aspecten.

EHS en EVZ

De hoogspanningsverbindingen kruisen op enkele plekken gebieden die behoren tot NNN en EVZ. De lengte van de doorsnijding blijft ver onder de 5 kilometer lengte. Op alle plekken waar sprake is van NNN-gebieden en EVZ wordt de hoogspanningsverbinding aangelegd door middel van een boring zodat wezenlijke kenmerken en waarden van de gebieden niet worden aangetast, de ecologische ontwikkelingspotenties niet geschaad worden en er geen veranderingen optreden ten aanzien van uitwisselingsmogelijkheden voor planten en dieren binnen de NNN-gebieden.

Archeologie

Waar de hoogspanningsverbinding wordt aangelegd met open ontgravingen kruist deze geen gebieden die op de Archeologische Monumenten Kaart zijn aangewezen als terrein van (zeer) hoge archeologische waarde.

De hoogspanningsverbindingen kruisen gebieden met middelhoge en hoge archeologische waarden. Er is een archeologische quick scan uitgevoerd. Deze quick scan geeft advies over in welke gebieden vervolgonderzoek nodig is. Deze gebieden hebben een dubbelbestemming archeologie gekregen in dit PIP. Het vervolgonderzoek zal worden uitgevoerd. Indien daadwerkelijk archeologische resten worden aangetroffen, worden daarvoor passende maatregelen getroffen. Hierdoor worden eventuele effecten op archeologie geminimaliseerd.

Aardkundige waarden

Het tracé Middenmeer - De Weel loopt over 4.480 meter door aardkundig waardevol gebied. Het gaat hier om een voormalig kreeksysteem in oude zeeklei nabij Middenmeer. Het aardkundig waardevol gebied is in het bestemmingsplan buitengebied 2009 beschermd door een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’. TenneT zal waar nodig nader archeologisch onderzoek uitvoeren om de aanwezige archeologische waarden te bepalen en aantasting daarvan te voorkomen. Indien nodig worden daartoe maatregelen getroffen.

Het tracé kruist het aardkundig monument Oude Veer en Anna Paulownapolder over ca. 800 meter. Verder kruist het tracé circa 2,3 km een gebied dat is aangewezen als 'aardkundig waardevol' gebied. Het aardkundig monument is een voormalig kwelder- en wadsysteem dat ontstaan is vanaf de twaalfde eeuw, met nu nog in het reliëf zichtbare kreken, geulen, oeverwallen en oeverlanden. De kwelder is pas in 1826 ingedijkt tot de Anna Paulowna polder. Het wordt het sterkst bedreigd door vergraving, aangezien dit de gave en oorspronkelijke landschapsvormen aantast. Bovendien zijn de voormalige kreekbeddingen erosiegevoelig. Om de voormalige kreken te behouden moet het reliëf niet worden aangetast. Uit remote sensing blijkt dat, aan de hand van kleurverschillen, fossiele oude kreekpatronen zichtbaar zijn. In principe zijn grote- en kleinschalige ingrepen, einde van grasland, stortplaatsen en boringen niet toegestane activiteiten. Bij de tracering is ervoor gekozen om dit gebied op het meest smalle punt te kruisen, zodat de kruising zo kort mogelijk blijft. TenneT zal nader grondonderzoek uitvoeren om te bepalen welke maatregelen noodzakelijk zijn om de aardkundige waarden van het gebied niet aan te tasten. TenneT zal waar nodig deze maatregelen treffen. Aangezien het Lage Oude Veer ook NNN-gebied is zal er worden geboord onder dit gebied door.

Conclusie

Op grond van artikel 7.17 Wet milieubeheer, in samenhang met het Besluit milieueffectrapportage (categorie D 24.2), hebben GS besloten een mer-beoordeling uit te voeren. Deze paragraaf samen met de notitie in Bijlage 4 vormt deze mer-beoordeling. GS hebben geconstateerd dat er geen sprake is van belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu zodat het opstellen van een milieueffectrapport verder achterwege kan blijven.

De wijze van aanleg en passende maatregelen zorgen ervoor dat belangrijke nadelige milieugevolgen worden voorkomen. Voor enkele aspecten is wel vervolgonderzoek nodig en zijn naar verwachting passende maatregelen nodig. Het gaat dan om ecologie, bodem, archeologie en niet gesprongen explosieven.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Planopzet

Een PIP is qua vorm, inhoud en procedure gelijk aan een bestemmingsplan. Een inpassingsplan past zich automatisch in in het vigerende bestemmingsplan van de betrokken gemeenten (art. 3.28, lid 3 Wro). In dit plan wordt dan ook volstaan met het bestemmen van de gronden die benodigd zijn voor het station bij Middenmeer en de gronden die benodigd zijn voor de hoogspanningsverbindingen. Verder zijn er aangepaste bouwregels opgenomen voor de 150kV-stations in Anna Paulowna, Oterleek en Westwoud en voor het nog te realiseren station De Weel.

Ingegaan wordt op de wijze waarop de voorkomende functies in het inpassingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de recente uitgave "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen", kortweg SVBP 2012. De van het inpassingsplan deel uitmakende planregels worden - voor zo ver nodig geacht - van een nadere toelichting voorzien. De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De regels geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er mag worden gebouwd. Bij de opzet van de planregels is getracht het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen, wat werkelijk noodzakelijk is.

Het station is opgenomen met een bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening. Ten behoeve van de hoogspanningsverbinding is voor de breedte van het tracé inclusief de beschermingszone aan weerszijden, de dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanning’ opgenomen. Dit betekent concreet dat de onderliggende bestemmingen zoals opgenomen in de vigerende bestemmingsplannen nog steeds gelden. Hiervoor is een regeling opgenomen in de regels. Voor de andere stations die aangepast moeten gaan worden ten behoeve van de aansluiting van de nieuwe hoogspanningsverbindingen (zie paragraaf 6.4) is ook een regeling opgenomen in de regels. De bedoeling hiervan is overigens ook om alleen datgene te regelen wat werkelijk noodzakelijk is. Datgene wat geen deel uitmaakt van dit plan blijft dan ook gewoon van kracht nadat dit PIP is vastgesteld.

6.2 Plangrens en flexibiliteit

Station

Het station wordt op het noordelijk deel van het perceel gerealiseerd, richting de Tussenweg. Hier is de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening opgenomen. Het station valt volgens de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering bij milieucategorie 4.2.

Hoogspanningsverbindingen

Voor de dubbelbestemming van de hoogspanningsverbindingen is een breedte opgenomen van 12 meter. Dit omdat zoals eerder gemotiveerd een strook grond nodig is van tussen de 7 en 12 meter. Wel is bij de tracering rekening gehouden met een strook van 30 meter ten behoeve van de aanleg (zie Afbeelding 21). De dubbelbestemming is ruimer ter plaatse van de boringen onder Sweetpoint. Station Middenmeer bevat 16 velden, die onder meer ook nodig zijn voor klantaansluitingen. De verwachting is dat deze binnen de planperiode van dit PIP (10 jaar) nodig zijn. Om ook toekomstige klanten aan te kunnen sluiten worden de overige 4 boringen gelijktijdig met de andere twee boringen aangebracht om daarmee de overlast voor Sweetpoint te beperken tot een minimum alsook om - gelet op de beperkt beschikbare ruimte - de boring feitelijk mogelijk te maken. In dit PIP zijn door het opnemen van de bredere dubbelbestemming dan ook zes boringen mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.9927.IPnetuitbreidkopnh-VA01_0050.png"

Afbeelding 21: Werkstrook bij aanleg hoogspanningsverbindingen.

Rondom de dubbelbestemming is de plangrens ruimer, de maximale breedte van de plangrens bedraagt in principe 50 meter. Binnen de plangrens is geregeld dat een verschuiving van de hoogspanningsverbinding mogelijk is, mits deze verschuiving aanvaardbaar en uitvoerbaar is (en derhalve niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening). Daar waar binnen de zone van 50 meter de feitelijke situatie geen mogelijkheid toelaat om het tracé te verschuiven (bijvoorbeeld vanwege de aanwezigheid van woningen, bouwvlakken of waterlopen) is de plangrens ingesnoerd.

Met bovenstaande regeling is enige flexibiliteit opgenomen om de hoogspanningsverbindingen deels te verschuiven. Verschuivingen die niet meer binnen deze flexilibiliteitsbepalingen passen, moeten worden geregeld met een aparte buitenplanse procedure.

6.3 Tijdelijk gebruik, bouwen en inrichten

Tijdens de aanlegfase zullen tijdelijke werkzaamheden verricht worden. Het is nu nog niet bekend waar en hoe deze werkzaamheden verricht worden. Het kan hier gaan om werkzaamheden zoals heien, bemalen, tijdelijke opslag en tijdelijke wegen ten behoeve van de aanleg. Deze werkzaamheden zijn niet opgenomen in dit PIP. Op grond van artikel 2.23 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht juncto bijlage II artikel 4 van het Besluit Omgevingsrecht (kruimelgevallen) kan een tijdelijke omgevingsvergunning worden gegeven voor afwijkend planologisch gebruik bouwactiviteiten kunnen vergunningvrij worden gerealiseerd). Hiervoor geldt de reguliere procedure (8 weken).

6.4 Wijzigingen ter plaatse van overige stations

Om de aanlanding van de hoogspanningsverbindingen op de overige stations (Anna Paulowna, Oterleek en Westwoud) mogelijk te maken, is aanpassing van de stations nodig. Bekeken is in hoeverre deze aanpassingen ook leiden tot noodzakelijke aanpassingen van de vigerende planologische regelingen ter plaatse van de stations. Deze noodzakelijke wijzigingen zijn in dit PIP meegenomen. Ook zijn er in dit PIP regels opgenomen ten aanzien van het twee aanvullende velden bij het nog te realiseren station De Weel.

De regels zijn zo opgesteld dat alleen datgene wordt geregeld wat werkelijk noodzakelijk is. Datgene wat geen deel uitmaakt van dit plan blijft dan ook gewoon van kracht nadat dit PIP is vastgesteld.

Anna Paulowna

De stationslocatie Anna Paulowna ligt in het geldende bestemmingsplan “Buitengebied 2006” van de gemeente Hollands Kroon. De uitbreiding wordt volledig binnen de bestemming ‘Nutsdoeleinden’ (ND) gerealiseerd. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de vigerende planologische regeling en de gewenste uitbreiding. Vervolgens geeft de tabel weer of de uitbreiding binnen de regels wel of niet mogelijk is.

Bestemming   Gebruik   Bouwen  
Nutsdoeleinden (ND)   De op de plankaart voor “nutsdoeleinden” aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- openbare nutsvoorzieningen:
en tevens voor:
- een transformatorstation, uitsluitend voor zover de gronden op de plankaart zijn aangeduid met “transformatorstation”
- (…)  
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
1. De bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen.
2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, op de gronden op de plankaart aangeduid met "transformatorstation" mag niet meer dan 44 m bedragen, waarbij, in afwijking van het bepaalde in artikel 2, wordt gemeten vanaf NAP;
3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen.  
Uitbreiding   Toegestaan binnen gebruiksregels?   Toegestaan binnen bouwregels?  
Realisatie en gebruik polygoon-schakeling   Ja: het gebruik van de gronden voor een polygoon-schakeling past binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming “Nutsdoeleinden”.   Ja: de bouwhoogte van de polygoonschakeling mag maximaal 10 meter bedragen.  
Bliksempiek   Ja: het gebruik van de gronden voor een bliksempiek past binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming “Nutsdoeleinden”.   Ja: de bouwhoogte van de bliksempiek bedraagt 26 meter.  
Hekwerk   Ja: het gebruik van de gronden voor een hekwerk past binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming “Nutsdoeleinden”.   Ja: mits de bouwhoogte van het hekwerk niet hoger is dan de toegestane bouwhoogte van 2 meter voor terrein- en erfafscheidingen.
Is de bouwhoogte van het hekwerk hoger dan 2 meter dan is er in het bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een hoogte van 10 meter.  

Voorliggend PIP regelt de volgende aanpassingen:

  • Realisatie en gebruik van polygoonschakeling was al mogelijk. De bouwhoogte wordt aangepast tot 15 meter hoogte zodat enige flexibiliteit ontstaat in de regels en daarnaast de maximale hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde op de meeste locaties waar een transformatorstation aanwezig is gelijk is aan elkaar;
  • Ten behoeve van de helderheid en ten behoeve van een eenduidige regeling voor alle transformatorstations, wordt de bouwhoogte van bliksempieken expliciet geregeld. De hoogte kan maximaal 26 meter bedragen;
  • De hoogte van hekwerken kan maximaal 3 meter bedragen.

Oterleek

De stationslocatie Oterleek ligt in het geldende bestemmingsplan “Landelijk Gebied 2014” van de gemeente Schermer. De uitbreiding vindt plaats binnen de bestemming ‘Bedrijf - Nutsbedrijf’. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de vigerende planologische regeling en de gewenste uitbreiding. Vervolgens geeft de tabel weer of de uitbreiding binnen de regels wel of niet mogelijk is.

Bestemming   Gebruik   Bouwen  
Bedrijf – Nutsbedrijf   De voor ‘Bedrijf-Nutsbedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. (…)
e. meet- en regelstations, nutsvoorzieningen en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;  
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 11 m bedragen.
c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 8 m.  
Uitbreiding   Toegestaan binnen gebruiksregels?   Toegestaan binnen bouwregels?  
Eén veld   Ja: het gebruik van de gronden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde (velden) ten behoeve van nutsvoorzieningen is toegestaan.   Nee: de bouwhoogte van de rail van 8,74 meter overschrijdt de toegestane bouwhoogte van 8 meter. Er is in het bestemmingsplan wel een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor andere bouwwerken tot een hoogte van 10 meter.  
Bliksempiek   Ja: het gebruik van de gronden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde (bliksempiek) ten behoeve van nutsvoorzieningen is toegestaan.   Nee: de bliksempiek is hoger dan de toegestane bouwhoogte van 8 meter en past ook niet in de hierboven genoemde afwijkingsmogelijkheid.  
Portaal   Ja: het gebruik van de gronden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde (portaal) ten behoeve van nutsvoorzieningen is toegestaan.   Nee: het portaal is hoger dan de toegestane bouwhoogte van 8 meter en past ook niet in de hierboven genoemde afwijkingsmogelijkheid.  
Hekwerk   Ja: het gebruik van de gronden voor een hekwerk past binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming “Bedrijf - Nutsvoorzieningen”.   Ja: mits de bouwhoogte van het hekwerk niet hoger is dan de toegestane bouwhoogte van 2 meter voor terrein- en erfafscheidingen.  

Voorliggend PIP regelt de volgende aanpassingen:

  • De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangepast naar 15 meter hoogte;
  • Ten behoeve van de helderheid en ten behoeve van een eenduidige regeling voor alle transformatorstations, wordt de bouwhoogte van bliksempieken expliciet geregeld. De hoogte kan maximaal 26 meter bedragen;
  • De hoogte van hekwerken kan maximaal 3 meter bedragen.

Westwoud

De stationslocatie Westwoud ligt in het geldende bestemmingsplan “Dorpskernen IV” van de gemeente Medemblik. De uitbreiding vindt plaats binnen de bestemming ‘Bedrijf - Nutsvoorzieningen’. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de vigerende planologische regeling en de gewenste uitbreiding. Vervolgens geeft de tabel weer of de uitbreiding binnen de regels wel of niet mogelijk is.

Bestemming   Gebruik   Bouwen  
Bedrijf – Nutsvoorzieningen   De voor 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. gebouwen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;

met de daarbij behorende:
b. erven en terreinen;
c. andere bouwwerken.  
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de goot- en bouwhoogte van een gebouw zullen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte bedragen.

Voor het bouwen van andere bouwwerken, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
b. de bouwhoogte van de overige andere bouwwerken, zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.  
Uitbreiding   Toegestaan binnen gebruiksregels?   Toegestaan binnen bouwregels?  
Realisatie tweetal velden   Ja: het gebruik van de gronden voor andere bouwwerken (velden) ten behoeve van openbaar nut is toegestaan.   Nee: de bouwhoogte van de rail overschrijdt de toegestane bouwhoogte van 5 meter. Er is in het bestemmingsplan wel een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor andere bouwwerken tot een hoogte van 10 meter.  
Bliksempiek   Ja: het gebruik van de gronden voor andere bouwwerken (bliksempiek) ten behoeve van openbaar nut is toegestaan.   Nee: de bliksempiek van 26 meter is hoger dan de toegestane bouwhoogte van 5 meter en past ook niet in de hierboven genoemde afwijkingsmogelijkheid.  
Hekwerk   Ja: het gebruik van de gronden voor een hekwerk past binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming “Bedrijf - Nutsvoorzieningen”.   Ja: mits de bouwhoogte van het hekwerk niet hoger is dan de toegestane bouwhoogte van 2 meter voor terrein- en erfafscheidingen.  

Voorliggend PIP regelt de volgende aanpassingen:

  • De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt aangepast naar 15 meter hoogte;
  • Ten behoeve van de helderheid en ten behoeve van een eenduidige regeling voor alle transformatorstations, wordt de bouwhoogte van bliksempieken expliciet geregeld. De hoogte kan maximaal 26 meter bedragen;
  • De hoogte van hekwerken kan maximaal 3 meter bedragen.

De Weel

Het station De Weel moet nog worden ontwikkeld. Op 2 september 2011 is een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor de realisatie van een 150/20kV-transformatorstation nabij 't Veld (ook wel bekend als locatie 4). De vergunning is in maart 2015 verleend. Tegen het besluit is beroep aangetekend. De uitkomst hiervan is nog onbekend.

De huidige vergunning betreft 7 velden. Om de Netuitbreiding mogelijk te maken, zijn nog 2 extra velden nodig. Deze extra velden passen binnen de begrenzing van het station zoals eerder aangevraagd alsook binnen de eerder ingediende melding op grond van de Wet milieubeheer

Dit PIP heeft enkel betrekking op die werken en werkzaamheden die noodzakelijk zijn ten behoeve van realisatie van de 2 velden. Er is hiervoor een aanduiding opgenomen op de verbeelding. Binnen deze aanduiding is in de regels van dit PIP geregeld dat ten behoeve van de ontwikkeling van Netuitbreiding Kop van Noord-Holland een tweetal velden kan worden gerealiseerd. De grens waarbinnen velden mogen worden gerealiseerd zijn gelegen binnen de rondweg conform besluit van de omgevingsvergunningen voor deze locatie. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op deze velden bedraagt maximaal 15 meter. De hoogte van de bliksempiek kan maximaal 26 meter bedragen. Ook zijn op deze velden eventueel overige grondwerken mogelijk zoals een rondweg of watervoorziening.

6.5 Toelichting op de planregels

De planregels zijn als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen: de in de regels gebezigde begrippen worden hierin omschreven ter verduidelijking van de betekenis en ter voorkoming van verschil in interpretatie.

Artikel 2: Wijze van meten; een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.


Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Artikel 3: Bedrijf - Nutsvoorziening: in dit artikel worden de gronden voor het station Middenmeer bestemd. Deze bestemming komt in de plaats van de bestemming ' Agrarisch – Glastuinbouw' zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan ' Uitbreiding Agriport A7 grootschalige glastuinbouw.

Aan de voorzijde van het perceel is de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – grondwal toegestaan' overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan.

Om zoveel mogelijk flexibiliteit te houden is het bouwen van gebouwen en bouwwerken binnen het hele bestemmingsvlak mogelijk. Dit betekent niet dat alles volgebouwd wordt, omdat er tussen en rondom de installaties voldoende ruimte moet blijven voor de bereikbaarheid en de veiligheid.

Artikel 4: Leiding - Hoogspanning: dit artikel bevat de bepalingen die direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning. De regeling voor de ondergrondse hoogspanningsverbinding met een spanning van maximaal 150 kV is een zogenaamde facetregeling. Dat betekent dat de onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden. Er wordt als het ware alleen een dubbelbestemming overheen gelegd.

Ter plaatse van deze gronden geldt dat er alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen. In de regels is opgenomen dat een vergunning voor werken en werkzaamheden kan worden verleend indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad. Daarmee wordt gedoeld op ontwikkelingen in de nabijheid van de hoogspanningsverbinding die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging, maar die niet perse noodzakelijkerwijs op die locatie moeten worden gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan is de aanleg van een bos of realisatie van bepaalde bouwwerken. Voor de aanleg van de hoogspanningsverbindingen zelf is geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk. Het vergunningenstelsel is uitsluitend opgenomen om de aangelegde hoogspanningsverbinding te beschermen. Het is immers de bedoeling om de aanleg van de hoogspanningsverbinding direct mogelijk te maken. Zo wordt de aanleg van de hoogspanningsverbinding niet gefrustreerd door een omgevingsvergunningenstelsel. Ten behoeve van de aanleg is immers voldoende onderzoek uitgevoerd.

Via een afwijking van de bouwregels kan, mits de veiligheid van de hoogspanningsverbinding niet onevenredig wordt geschaad, op of in de beschermingszone worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – aardkundige waarden' wordt het behoud van de aardkundige waarden ter plaatse van de 'Oude Veer Anna Paulownapolder' geborgd.

Ter plaatse van het aardkundig monument is binnen de dubbelbestemming een aanduiding 'specifieke vorm van waarde - aardkundige waarden' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden tevens bedoeld voor het behoud van de aardkundige waarden. In de PMV zijn ter plaatse van aardkundige monumenten regels opgenomen welke een directe werking hebben. Deze regels zijn dan ook niet in dit PIP overgenomen.

Artikel 5: Waarde - Archeologie: deze dubbelbestemming is opgenomen ter plaatse van de gebieden waar de archeologische quick scan adviseert om vervolgonderzoek uit te voeren. Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een oppervlaktevrijstelling tot 10.000 m2. Met deze oppervlakte is aangesloten bij de regeling in het vigerende bestemmingsplan ' Uitbreiding Agriport A7 grootschalige glastuinbouw', omdat deze regeling met name van belang is voor de gronden met de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' . Voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en voor werkzaamheden is een oppervlaktevrijstelling opgenomen van 500 m2. Deze oppervlaktevrijsteling zal alleen gelden voor werken en werkzaamheden die plaatsvinden nadat de aanleg van de hoogspanningsleiding is gerealiseerd. Ten behoeve van de bouw van het station in Middenmeer en de aanleg van de hoogspanningsleiding vindt archeologisch onderzoek plaats in het kader van dit PIP.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Artikel 6: Anti-dubbeltelregel: deze bepaling (conform het Besluit ruimtelijke ordening) dient om te voorkomen dat situaties ontstaan die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Via de anti-dubbeltelregeling wordt voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt ‘meegenomen’ bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.

Artikel 7: Algemene aanduidingsregels: in dit artikel wordt de relatie gelegd met de bestemmingsplannen, waarin de stations van Anna Paulowna, Oterleek en Westwoud zijn opgenomen. Deze stations worden uitgebreid. Deze uitbreiding past wel binnen het bestemmingsvlak maar de bouwhoogten van de nieuw te realiseren bouwwerken zijn hoger dan in de vigerende bestemmingsplannen zijn opgenomen. Om de uitbreiding toch mogelijk te maken zijn in dit PIP in de artikelen 7.1 t/m 7.4 de gewijzigde bouwregels opgenomen voor de desbetreffende bestemmingen. In dit artikel wordt aangegeven dat de overige regels en de verbeelding van de betreffende bestemmingsplannen blijven gelden.

Voor het station De Weel geldt dat dit station middels een omgevingsvergunning mogelijk wordt gemaakt. De vergunning bevat de realisatie van 7 velden. Daarmee moeten nog 2 extra velden bij De Weel mogelijk worden gemaakt.

Daarnaast is voor het Station Middenmeer, dat gelet op een elektrisch vermogen van meer dan 200 MVA, als een gezoneerd industrieterrein, zoals bedoeld in art 1 van de Wgh, wordt beschouwd, de aanduiding 'milieuzone - gezoneerd industrieterrein' opgenomen. De geluidbelasting van de inrichtingen (zowel zoneplichtige als niet zone-plichtige) die gelegen zijn binnen deze aanduiding worden toegerekend aan de geluidzone door deze mee te nemen in de geluidsboekhouding van het ter plaatse gezoneerde industrieterrein. De aanduiding is ruimer dan alleen de bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening en is daarom in de algemene aanduidingsregels opgenomen.

Artikel 8.1 wetgevingszone - wijzigingsgebied 1: rond het tracé is een strook opgenomen. De breedte van de strook varieert, maar is maximaal 50 meter breed. Voor het definitieve tracé van de hoogspanningsleiding en de beschermingszone tezamen is een breedte van maximaal 12 meter voldoende (iets meer dan 1 meter voor het kabelbed en een beschermingszone aan weerszijden van 5 meter bij boringen). Richting uitvoering kan er aanleiding ontstaan (bijvoorbeeld uitkomsten van onderzoek inzake G-waarden) om het tracé met enkele meters te wijzigen. Er is daarom rond het tracé (maximaal 50 meter breed) een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarbinnen verschuiving van het tracé met een wijzigingsbevoegdheid mogelijk is. De wijziging is mogelijk onder de voorwaarden dat:

  • er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
  • de belangen van derden niet onevenredig mogen worden geschaad
  • uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik
  • door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurbeschermingswetgeving.

Deze wijzigingsbevoegdheid is voorbehouden aan GS.

Verder gelden hier de bestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen. Indien van toepassing dient bijvoorbeeld getoetst te worden aan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zoals opgenomen in een onderliggend bestemmingsplan.

Artikel 8.2 wetgevingszone - wijzigingsgebied 2: Ten westen van station Middenmeer is deze aanduiding opgenomen om hier de aanleg van meerdere hoogspanningsverbindingen richting station Middenmeer mogelijk te maken. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemmingen (Agrarisch, Verkeer en Water) ter plaatse van de aanduiding worden gewijzigd in de bestemming 'Leiding - Hoogspanning'. De wijziging is mogelijk onder de voorwaarden dat:
er aanvullend maximaal 4 hoogspanningsverbindingen mogen worden aangelegd;

  • er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig mogen worden geschaad;
  • uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt, dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • voor zover het gronden betreft met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' dient door middel van onderzoek te worden aangetoond dat er geen overwegende bezwaren bestaan vanwege de aanwezigheid van archeologische waarden in de bodem;
  • door middel van een flora- en faunaonderzoek dient te worden aangetoond dat voldaan wordt aan de natuurbeschermingswetgeving;
  • voor het overige de regels van artikel 4 van toepassing worden verklaard.

Artikel 9.1 Verhouding tussen bestemmingsplannen geeft aan welke bestemmingsplannen met het onderhavige PIP worden aangevuld, vervangen c.q. (gedeeltelijk) buiten werking worden gesteld.

Artikel 9.2 Bevoegdheid tot vaststellen nieuw plan geeft aan dat de gemeenteraden van de gemeenten Hollands Kroon, Heerhugowaard, Alkmaar en Medemblik na vaststelling van dit PIP bevoegd zijn een bestemmingsplan vast te stellen voor de gronden waarop dit PIP betrekking heeft indien daarbij wordt voorzien in de bestemmingen, aanduidingen, de planregels en de verbeelding zoals neergelegd in dit PIP.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Artikel 10: Overgangsrecht: in deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Het overgangsrecht is conform het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen.

Artikel 11: Slotregel: dit artikel haalt de naam aan van het PIP.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een ruimtelijk plan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan.

Kosten van aanleg en instandhouding

Het initiatief (station Middenmeer, aanleg ondergrondse hoogspanningsverbindingen en aanpassingen aan bestaande stations en het nog te realiseren station De Weel) komt voor rekening en risico van TenneT. De leveringszekerheid is een wettelijke taak van TenneT op grond van de E-wet. Nut en noodzaak van een project is aangetoond met dit PIP, zie paragraaf 2.3. Hierdoor kan TenneT de investeringskosten doorberekenen in de tarieven voor transport van elektriciteit.

Vestiging zakelijk recht door TenneT

Voor de aanleg en instandhouding van de hoogspanningsverbindingen moet TenneT gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de hoogspanningsverbinding. Deze strook (de zakelijk rechtstrook) is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen. Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de grond in deze strook sluit TenneT een zakelijk rechtovereenkomst (inclusief gebruiksovereenkomst) af met de eigenaar, de eventuele overige zakelijk gerechtigden (erfpachters, opstalhouders, et cetera) en de eventuele persoonlijk gerechtigden (huurder, pachters, et cetera). In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd over het gebruik van de grond en welke vergoeding en welke rechten op toekomstige vergoedingen de rechthebbende van TenneT zal ontvangen. Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden.

In de situatie waarbij de 150 kV-hoogspanningsverbinding de buisleidingenstraat kruist, gelden ter plaatse van de buisleidingenstraat andere voorwaarden. In dat geval wordt geen gebruik gemaakt van een zakelijk recht maar van privaatrechtelijke overeenkomsten.

TenneT hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en ná de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie dienen te verkeren. Schadeloosstelling geschiedt in beginsel ongeacht het moment waarop schade zich voordoet. De schade dient wel een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg te zijn van de vestiging van het zakelijk recht.

Belemmeringenwet Privaatrecht

TenneT tracht op minnelijke wijze met grondeigenaren, overige zakelijk gerechtigden en gebruikers overeenstemming te bereiken over het gebruik van een strook grond (de zakelijk rechtstrook) ter plaatse van de hoogspanningsverbinding inclusief beschermingszone door middel van het vestigen van een zakelijk recht. In het geval op minnelijke wijze geen overeenstemming kan worden bereikt, kan voor aanleg en instandhouding van de verbinding een beroep worden gedaan op de Belemmeringenwet Privaatrecht. Middels deze wet kan door de Minister van I&M aan de rechthebbenden op de grond een zogenaamde gedoogplicht worden opgelegd. In artikel 20 van de E-wet is onder meer de toegang tot de Belemmeringenwet Privaatrecht vastgelegd voor de aanleg van elektriciteitsnetten als hier aan de orde.

Grondexploitatiewet

Wanneer een inpassingsplan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12. van de Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een inpassingssplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. Daarvan kan worden afgezien als met de initiatienemer een anterieure overeenkomst wordt afgesloten. Dit PIP maakt geen bouwplannen in de zin van de Grondexploitatiewet mogelijk. Het opstellen van een exploitatieplan of anterieure overeenkomst is dan ook niet noodzakelijk.

Er is wel een overeenkomst tussen provincie en initiatiefnemers afgesloten die planschade afdekt en waarin afspraken zijn opgenomen met betrekking tot de ambtelijke kosten. Een zakelijke beschrijving van de inhoud van deze overeenkomst wordt openbaar gemaakt conform wettelijke termijnen.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor zover nog (uitvoerings)vergunningen noodzakelijk zijn, worden deze aangevraagd.

7.2.1 Doorlopen proces en communicatie

De netbeheerders voorzien dat de netuitbreiding redelijkerwijs en onder bepaalde voorwaarden aangelegd en in bedrijf genomen kan zijn in de 2e helft van 2018. Om de netuitbreiding te realiseren in de tweede helft van 2018 is in april 2014 door PS ingestemd met de startnotitie (zie Bijlage 1).

In het kader van het opstellen van het PIP is op 16 december 2014 een informatieavond georganiseerd voor eigenaren en belangstellenden in het gebied. Tijdens deze bijeenkomsten zijn eigenaren geïnformeerd over de plannen voor een station en de ondergrondse hoogspanningsverbindingen en de procedure rondom het PIP.

Het college van GS heeft op 27 januari 2015, gehoord de commissie R&M, ingestemd met de ter inzage legging van het ontwerp-PIP. Immers daarmee zijn de tracés zo vroegtijdig mogelijk zeker gesteld en zijn ook bepaalde (interne) processen in gang gezet ten behoeve van de realisatie van de netuitbreiding.

Het ontwerp-PIP Netuitbreiding Kop van Noord-Holland heeft van 23 februari 2015 tot en met 7 april 2015 ter inzage gelegen. Een ieder is in deze periode in de gelegenheid gesteld zijn of haar zienswijze naar voren te brengen. Er zijn drie informatieavonden georganiseerd op 23, 25 en 30 maart. Van een en ander is op 23 februari 2015 kennisgeving gedaan op de gebruikelijke wijze. Ook zijn de betrokken gemeenten en andere partijen geïnformeerd over de terinzagelegging per (nieuws)brief. In totaal zijn 46 zienswijzen ontvangen. De Antwoordnota is als Bijlage 17 bij deze toelichting gevoegd.

Op basis van de binnengekomen zienswijzen is het tracé op onderdelen heroverwogen. Soms zorgden wijzigingen aan de tracés voor ruimtebeslag op andere gronden dan eerder (bij het ontwerp-PIP) het geval was. In die gevallen hebben er gesprekken plaatsgevonden met de eigenaren van deze gronden. Verder worden de gesprekken met eigenaren van gronden waar het tracé overheen loopt, verder voortgezet. Op basis daarvan kan optimalisatie van het tracé plaatsvinden voor zover noodzakelijk.

Er hebben eveneens gesprekken plaatsgevonden met betreffende gemeenten Hollands Kroon, Alkmaar, Heerhugowaard en Medemblik, met de GasUnie, met Rijkswaterstaat en met Hoogheemraadschap Holland Noorderkwartier.

Vooral nabij Hauwert en Anna Paulowna is een relatief grote wijziging voorgesteld ten opzichte van het ontwerp-PIP dat in februari/maart 2015 ter inzage heeft gelegen. Gelet op deze grotere wijzigingen en om alles wat aan informatie beschikbaar is gekomen in deze periode mee te kunnen nemen in de (belangen)afwegingen, is ervoor gekozen om het PIP opnieuw ter inzage te leggen. In het kader van de tweede ter inzagelegging is één informatieavond georganiseerd op 9 november 2015.

7.2.2 Vooroverleg

De gemeenteraden van de betreffende gemeenten zijn per brief d.d. 18 juni 2014 gehoord over het voornemen een PIP op te stellen.

In het kader van het opstellen van het concept ontwerp-PIP 'Netuitbreiding Kop van Noord-Holland' zijn de relevante instanties in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening geraadpleegd. Daar waar noodzakelijk is het PIP daarop aangevuld.

Het eerste ontwerp-PIP heeft in het voorjaar 2015 ter inzage gelegen. Daarna zijn de betrokken gemeenten door TenneT ambtelijk bijgepraat over het project en de procedure. Op 12 oktober 2015 zijn de gemeenteraden per brief geïnformeerd over het PIP en is de mogelijkheid geboden hierop te reageren. Een aantal gemeenten heeft gebruik gemaakt van de zienswijzenprocedure om hun inbreng mee te geven. Ook Rijkswaterstaat, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en Staatsbosbeheer zijn per brief geïnformeerd over het PIP.

7.2.3 Zienswijzen

Er is opnieuw een ontwerp-PIP ter visie gelegd. Dit tweede ontwerp-PIP heeft met ingang vanaf 22 oktober tot en met 3 december 2015 gedurende zes weken ter inzage gelegen.

In totaal zijn 59 brieven ontvangen. Twee brieven zijn later met een aanvullende brief aangevuld. Sommige brieven zijn namens een aantal personen gestuurd. De samenvatting en beantwoorden hiervan is opgenomen in de Antwoordnota tweede ontwerp-PIP, die is opgenomen in Bijlage 18 behorende bij deze toelichting. Los van de ingekomen zienswijzen zijn tevens enkele 'ambtelijke wijzigingen' doorgevoerd. Deze zijn eveneens in voornoemde notitie opgenomen.

Op basis van de binnengekomen zienswijzen alsook op basis van ambtelijke wijzigingen is het PIP op een klein aantal onderdelen aangepast. Welke wijzigingen dit betreft staat aldus verwoord in Bijlage 18.